Bedoeld zal zijn: lid 4.
HR, 31-05-2005, nr. 02487/04
ECLI:NL:HR:2005:AS9291
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-05-2005
- Zaaknummer
02487/04
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AS9291
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS9291, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS9291
ECLI:NL:HR:2005:AS9291, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS9291
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS9291
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS9291
- Wetingang
art. 38m Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2005, 567 met annotatie van P. Mevis
Sancties 2006, 6 met annotatie van T. Kooijmans
NbSr 2005/264
Conclusie 31‑05‑2005
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02487/04
Mr Jörg
Zitting 8 maart 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, bij arrest van 30 december 2003 wegens lokaalvredebreuk en een tweetal inbraken veroordeeld. Het hof heeft verzoeker de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden opgelegd voor de duur van één jaar.
2.
Namens verzoeker hebben mr G.P. Hamer en mr A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de oplegging van de maatregel onvoldoende met redenen is omkleed, nu het hof er geen blijk van zou hebben gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging zoals verwoord in art. 38m, eerste lid (oud), Sr.
4.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof heeft nagelaten vast te stellen dat verzoeker verslaafd is, althans dat 's hofs oordeel dat verzoeker verslaafd is onvoldoende met redenen is omkleed.
5.
Het derde middel behelst de klacht dat het hof bij het opleggen van de maatregel onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of en in hoeverre de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist.
6.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
7.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2003 heeft de voorzitter van het hof mondeling de korte inhoud medegedeeld van, voor zover thans van belang, een mapje inhoudende persoonsgegevens betreffende verzoeker, waaronder een brief van Centrum Maliebaan te Utrecht van 30 mei 2003, en een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verzoeker van 7 oktober 2003. Voorts houdt dit proces-verbaal in, voor zover thans van belang:
"De advocaat-generaal voert het woord en deelt daarbij mede, zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat de telastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Uit de brief van de reclasseringsinstelling Centrum Maliebaan te Utrecht van 30 mei 2003 blijkt dat de verdachte aan een voorlichtingsrapportage in het kader van een Strafrechtelijke Opvang Verslaafden als bedoeld in artikel 38m tot en met 38u van het Wetboek van Strafrecht geen medewerking wil verlenen. Het opleggen behoeft niet op vrijwillige basis te geschieden. (...)
De S.O.V.-maatregel wordt over het algemeen gevreesd in verband met de dwang die aan die maatregel is gekoppeld.
Aan de formele vereisten als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De bescherming van de veiligheid is in het geding. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad. Verdachte is verslaafd aan harddrugs. Hij gebruikt meerdere malen cocaïne per week. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel. Lid 51. van artikel 38m kan mijns inziens buiten toepassing blijven nu verdachte niet wil meewerken aan rapportage2.. (...)
De raadsman voert het woord en deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik ben het wel eens met de stelling dat cliënt op zich voldoet aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel. Bij het invoeren van de S.O.V.-maatregel ging men er met enig vertrouwen vanuit dat de maatregel kansen zou bieden af te rekenen met de verslaving en zou zorgen voor resocialisatie, eventueel met dwang.
In de praktijk werkt dat echter niet altijd. Vaak wordt de huisvesting niet goed geregeld. Voor een resocialisatie moeten alle 3 behandelfases worden doorlopen. Het loopt echter vaak al in de tweede fase fout.
De S.O.V.-maatregel is alleen voor mannelijke drugsverslaafden en niet bedoeld voor alle justitiabelen.
Het is duidelijk dat cliënt straf heeft verdiend. Het hof moet oordelen over de wijze waarop en of er al dan niet een vrijheidsstraf moet worden opgelegd. Cliënt zit sinds 18 maart 2003 in voorlopige hechtenis.
Het ziet ernaar uit dat cliënt nooit zal meewerken aan een S.O.V.-maatregel. Hij zal zich waarschijnlijk met hand en tand verzetten. Hij is snel geagiteerd. Cliënt is wel bereid straf te ondergaan. Hij was al bezig zijn leven te beteren. Hij had al een uitkering geregeld.
Een resocialisatie op deze wijze komt niet van de grond. Cliënt vindt dat hij fair moet worden behandeld. Eventueel kan de maatregel voorwaardelijk worden opgelegd. De rechter kan op grond van artikel 38n, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met het voorarrest."
8.
Het hof blijkens zijn arrest het volgende overwogen, voor zover thans van belang:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
In het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
(...)
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder gelet op het advies van de gedragsdeskundige E.A.M. Schouten, psychiater te Utrecht, van 13 mei 2003, alsmede op de omstandigheid dat verdachte in het verleden reeds meermalen wegens aan drugsverslaving gerelateerde delicten door de rechter tot straf is veroordeeld en dat van een hulpverleningstraject op vrijwillige basis niets is te verwachten. Bij de bepaling van de duur van de maatregel heeft het hof rekening gehouden met de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Legt op de maatregel tot plaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van 1 (één) jaar, waarbij het hof () - gelet op het bepaalde in artikel 38n, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht - rekening heeft gehouden met de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht".
9.
Art. 38m (oud) Sr luidde tussen 1 april 2001 en 30 september 2004 als volgt:
"1.
De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor de opvang van verslaafden, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of tot een taakstraf is
veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
3°. de verdachte verslaafde is, en het onder 2° vermelde misdrijf, het door hem begane feit en de omstandigheid dat er ernstig rekening mede moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan, samenhangen met zijn verslaving, en
4°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
2.
De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive.
3.
Onder verslaafde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden blijkt van lichamelijke of psychische afhankelijkheid van een of meer middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van een gedragsdeskundige. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
5.
Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maakt de deskundige over de reden van de weigering rapport op. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.
6.
Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de veelheid van misdrijven waarvoor deze eerder is veroordeeld in aanmerking."
10.
Blijkens de bewezenverklaring is feit 1 gepleegd op of omstreeks 18 maart 2003 en feit 2 op 28 augustus 2002. Gelet op het bepaalde in art. 38m, eerste lid, onder 1 (oud), Sr is niet relevant wanneer feit 3 is gepleegd omdat voor dat feit geen voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Bij de stukken van het geding bevindt zich het door de voorzitter van het hof genoemde, 38 pagina's tellende Uittreksel Justitieel Documentatieregister met betrekking tot verzoeker waarin vanaf p. 18 een grote reeks onherroepelijke veroordelingen wegens misdrijven - overwegend inbraken - is vermeld.
11.
Hoewel het hof zulks niet expliciet heeft overwogen - dat moet de stellers van het middel worden toegegeven: de motivering door het hof van de opgelegde maatregel is bepaald zeer karig3. - vloeit hieruit voort dat is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in art. 38m, eerste lid, onder 1 en 2 (oud), Sr.
12.
Bij de stukken bevindt zich een rapportage pro justitia van 13 mei 2003, opgemaakt en ondertekend door E.A.M. Schouten, psychiater. Deze rapportage houdt in dat verzoeker weigerde aan het rapport mee te werken.
13.
Verder bevindt zich bij de stukken een brief van 30 mei 2003 van Reclasseringswerker N. van Luijk, verbonden aan Centrum Maliebaan, inhoudende dat het niet mogelijk is gebleken een uitgebreide rapportage uit te brengen omtrent verzoeker, omdat verzoeker medewerking daartoe weigerde.
14.
Voorts bevindt zich bij de stukken een Vroeghulp interventierapport omtrent verzoeker van 19 juli 2001, opgemaakt door B. Dölle en H. Epskamp, beiden verbonden aan Centrum Maliebaan, inhoudende onder meer dat verzoeker ruim dertig jaar verslaafd is aan (hard)drugs, en dat zijn justitiecontacten verband houden met zijn drugsverslaving.
15.
De doelgroep van de onderhavige maatregel wordt volgens de Memorie van Toelichting bij het toenmalige wetsvoorstel-SOV (Kamerstukken II, 1997-1998, 26 023, nr. 3, p. 2 en 8; zie ook T. Kooijmans, Op maat geregeld? (diss. EUR), 2002, p. 205-206) gevormd door personen die een veelal jarenlange verslaving combineren met voortdurend en hardnekkig crimineel gedrag dat veel overlast veroorzaakt.
16.
Tegen de achtergrond van deze stukken en in het bijzonder het Vroeghulp interventierapport van 19 juli 2001 acht ik 's hofs oordeel dat verzoeker verslaafd is als bedoeld in art. 38m, derde lid (oud), Sr allerminst onbegrijpelijk: verzoeker past - mede gelet op zijn documentatie - precies in het beeld dat de Memorie van Toelichting schetst van de doelgroep van de SOV.
17.
De SOV heeft volgens de Memorie van Toelichting Kamerstukken II, 1997-1998, 26 023, nr. 3, p. 1) een tweetal hoofddoelstellingen: 1. het terugdringen van ernstige overlast als gevolg van door drugsverslaafden gepleegde strafbare feiten; 2. het oplossen, althans beheersbaar maken van de individuele (verslavings)problematiek van verslaafde delinquenten ten behoeve hun terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van de recidive. De in art. 38m, eerste lid, onder 4 (oud), Sr verwoorde eis dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist, moet worden gelezen in het licht van de eerste hoofddoelstelling van de SOV: overlastbestrijding. Zo bezien, houdt deze voorwaarde nauw verband met - en vormt zij invulling van - de in art. 38m, eerste lid, onder 3 (oud), Sr neergelegde omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verslaafde verdachte wederom een misdrijf zal begaan. In de Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 023, nr. 5, p. 26; zie ook T. Kooijmans, a.w., p. 191-193) merkt de minister van justitie hierover op dat met het veiligheidscriterium tot uitdrukking wordt gebracht dat er sprake moet zijn van criminaliteit die de buurt onveilig maakt en daardoor ernstige overlast bezorgt.
18.
Het hof heeft, door te overwegen dat van een hulpverleningstraject op vrijwillige basis - dat mede ten doel heeft het beëindigen van recidive - niets is te verwachten, kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking willen brengen dat de opgelegde maatregel noodzakelijk is om het gevaar te keren dat verzoeker in de toekomst wederom overlast zal veroorzaken in vorenomschreven zin, en derhalve dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel aan de onwillige verdachte, thans verzoeker, eist. Dit oordeel is in het licht van de stukken van het geding geenszins onbegrijpelijk en geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 17 december 2002, NJ 2003, 184). Ook aan de voorwaarden als genoemd in art. 38m, eerste lid, onder 3 en 4 (oud), Sr is voldaan.
19.
De middelen falen.
20.
Het vierde middel bevat de klacht dat het hof de oplegging van de maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd, althans onvoldoende blijk heeft gegeven van hantering van de maatstaf als bedoeld in art. 5, eerste lid, onder e, EVRM.
21.
Art. 5, eerste lid, aanhef en onder e, EVRM luidt als volgt:
"Artikel 5 - Recht op vrijheid en veiligheid
- 1.
Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
(...)
- e.
in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers".
22.
Blijkens de toelichting betoogt het middel dat de voorwaarden die het EHRM stelt voor een plaatsing van een burger in een psychiatrisch ziekenhuis analoog dienen te worden toegepast op de SOV omdat ook de vrijheidsontneming van alcoholisten onder art. 5, eerste lid, aanhef en onder e, EVRM valt.
23.
De detentie van verslaafden aan verdovende middelen valt onder voormeld artikelonderdeel, niet - zoals het middel betoogt - omdat de vrijheidsontneming van alcoholisten daaronder valt, maar omdat de tekst van het artikelonderdeel deze beperkingsgrond expliciet vermeldt.
24.
In het midden kan blijven of de criteria die het EHRM heeft ontwikkeld voor de vraag of sprake is van rechtmatige detentie van geesteszieken ook toepassing zouden dienen te vinden bij de SOV-maatregel. Die criteria zijn: a) de geestesziekte moet door bevoegd gezag op grond van medische deskundigheid zijn vastgesteld; b) de geestesziekte moet naar aard of ernst dwangopsluiting rechtvaardigen; c) de rechtmatigheid van voortgezette opsluiting is afhankelijk van het voortduren van de stoornis (Winterwerp v. Nederland, EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 en o.a. Varbanov v. Bulgarije, EHRM 5 oktober 2000, nr 31365/96). Mutatis mutandis wordt aan deze drie criteria in de onderhavige zaak hoe dan ook voldaan. Ten eerste: 's hofs oordeel dat verzoeker verslaafde is in de zin van art. 38m, derde lid (oud), Sr volgt uit de ten processe aanwezige stukken afkomstig van verslavingsdeskundigen. Ten tweede: de ernst van de verslaving blijkt zodanig diep en langdurig dat hulpverlening op vrijwillige basis geen soelaas biedt om de verslavingsproblematiek beheersbaar te maken. Ten derde: alleen van een langere dan kortdurende opsluiting vergezeld van een gedwongen behandelings- en reïntegratieaanbod valt nog enigszins te verwachten dat deze in staat zullen zijn de met de verslaving gepaard gaande ernstige overlast die door verzoeker wordt veroorzaakt, tot stoppen te brengen en een grondslag te vormen voor daadwerkelijke maatschappelijke reïntegratie.
25.
Het oordeel van het hof is voldoende gemotiveerd en is niet strijdig met het bepaalde in art. 5 EVRM.
26.
Het middel faalt.
27.
De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
28.
Ambtshalve vraag ik nog aandacht voor het volgende.
29.
Zoals ik bij de bespreking van de eerste drie middelen reeds aan de orde stelde, heeft het hof de oplegging van de maatregel gemotiveerd op een wijze die net niet onder de maat is. Het hof heeft voorts de maatregel slechts opgelegd voor de duur van één jaar en daarbij nadrukkelijk, gelet op art. 38n, tweede lid (oud), Sr, rekening gehouden met de tijd die verzoeker reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
30.
Tegen deze achtergrond vraag ik me af of het hof bij de oplegging van de SOV de doelstellingen van de onderhavige maatregel wel voldoende voor ogen heeft gehad. De SOV heeft als doelstellingen het terugdringen van de ernstige overlast en het oplossen althans beheersbaar maken van de verslavingsproblematiek ten behoeve van de terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van de recidive. Deze tweeledige doelstelling vergt van de rechter die de oplegging van de maatregel overweegt een vooruitziende blik in die zin dat bij oplegging van de maatregel de verwachting dient te bestaan dat er een reële kans is dat na ommekomst van de maatregel beide doelstellingen zullen zijn verwezenlijkt.4.
31.
De onderhavige maatregel is pragmatisch van opzet Zij is niet bedoeld als therapeutische behandeling, maar gericht op zo praktisch mogelijke resocialisatie. Blijkens de parlementaire geschiedenis is essentieel en dus succesbepalend voor de SOV dat de deelnemers niet meer terugkeren in het overlastgevende circuit van verslaafden (Kamerstukken II, 1999-2000, 26 023, nr. 8, p. 11 en 14; T. Kooijmans, a.w., p. 180).
32.
De SOV bestrijkt een drietal fasen: zie art. 44d (oud) Penitentiaire maatregel. Als eerste een gesloten, vrijheidsontnemende fase, binnen de SOV-inrichting, waarin hoofdzakelijk centraal staan het motiveren van de betrokkene, fysiek aansterken, structuur aanbrengen, aanleren van sociale vaardigheden, ombuigen van gedrag en het maken van keuzen voor de toekomst die vervolgens stelselmatig worden aangepakt. Daarna worden in de tweede, halfopen fase de aangeleerde vaardigheden in de buitenwereld in de praktijk gebracht vanuit de bescherming van de halfopen omgeving. De laatste fase is een extramurale fase waarin de stap naar de samenleving feitelijk moet zijn gezet en waarin het proces van het op eigen benen staan wordt doorgezet vanuit een zelfstandige woonruimte. De begeleiding vindt in de laatste fase op afstand plaats en wordt gaandeweg afgebouwd. De verwachting van de wetgever was dat de laatste fase aanvangt als de betrokkene al een periode van tussen de één en anderhalf jaar SOV achter de rug heeft (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 023, nr. 5, p. 21; T. Kooijmans, a.w., p. 180).
33.
De SOV (of de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, ISD) als maatregel waarvan de duur niet evenredig is met de ernst van de feiten vereist mede een legitimatie in een op resocialisatie gericht programma (zie hierover De Hullu, Recidive en straftoemeting, Kluwer 2003). Hoe moeizaam de SOV van start is gegaan blijkt uit een advies van de Raad voor Strafrechtspleging en Jeugdbescherming van 2004, waarin wordt vermeld dat de ervaringen met de maatregel SOV leren dat de uitvoering ervan op belangrijke onderdelen nog tekort schiet. De Raad noemt daarvan de volgende. Gemotiveerde veroordeelden verblijven op één afdeling met hen die niet willen of kunnen meewerken, hetgeen niet bevorderlijk is voor de deelname van de eerstgenoemden. Gemeenten geven veelal nog onvoldoende invulling aan hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de extramurale fase en het ontbreekt aan de noodzakelijke structurele nazorg. Voor wat betreft de uitvoering van de extramurale fase signaleert de Raad dat bij de SOV adequate centrale aansturing nog ontbreekt (advies van 26 mei 2004, CR/35/1017848).
34.
Tegen bovenstaande achtergrond acht ik de oplegging van de maatregel voor de duur van, slechts, één jaar niet genoegzaam gemotiveerd, nu een reële kans op een succesvolle uitkomst van de SOV het doorlopen van een drietal fasen veronderstelt, terwijl de door het hof opgelegde sanctie zal neerkomen op ten hoogste het doorlopen van twee fasen. Daardoor blijft zonder nadere motivering, die ontbreekt, in het ongewisse of een - voor legitimatie van de oplegging mede noodzakelijke - enigszins reële kans bestaat dat de SOV in de onderhavige zaak de beide doelstellingen van deze maatregel zal kunnen vervullen.
35.
Het voorgaande houdt in het geheel niet in dat een SOV-maatregel - of zijn huidige equivalent van plaatsing in een inrichting van stelselmatige daders - niet voor minder dan de maximumtermijn kan worden opgelegd. De maatregel kan juist worden toegespitst op de specifieke situatie van de verdachte die voor elk van de drie fasen kan verschillen; waarin hij als het ware een voorsprong kan hebben op het standaardgeval van een verslaafde of stelselmatige dader. In het onderhavige geval blijkt evenwel niet dat de verwachting kan bestaan dat verzoeker de eerste fase zó voorspoedig zal doorlopen, dat de volgende fases kunnen worden ingekort, terwijl het hof ronduit negatief heeft overwogen over verzoekers bereidheid tot vrijwillige medewerking. Het komt er op neer dat het hof een ongeschikte "cliënt" naar de SOV stuurt en een vervuiling van de populatie plaats vindt met alle beheersingsproblemen van dien. Dit kan dan bijdragen aan een evaluatieoordeel van deze maatregel dat gelijkluidend klinkt als het wordt geschreven.
36.
Omdat verzoeker bij vernietiging van 's hofs arrest op grond van het voorgaande geen belang heeft, althans niet in juridische zin, zal ik evenwel niet in die zin concluderen.
37.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2005
en - ik maak de gedachtegang even af; NJ - het vijfde lid voorziet in de mogelijkheid van oplegging van de maatregel indien een verdachte niet wil meewerken aan het onderzoek ten behoeve van het advies omtrent de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel.
Ook zonder in het schrijven van een roman te vervallen lijkt mij een uitgebreidere motivering van een vrijheidsberoving voor de duur van één jaar voor één woninginbraak en één autokraak nog wel te doen. Zie bijv. de motivering van hetzelfde hof, zitting houdend in Amsterdam, in de zaak die leidde tot HR 7 oktober 2003, LJN: AI1595.
Zoals volgt uit HR NJ 2003, 184 kan de maatregel worden opgelegd aan de verdachte die (vooralsnog) niet bereid is te breken met zijn verslaving. Wel zal, naar het mij voorkomt, ten tijde van de oplegging minstens de verwachting dienen te bestaan dat gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel een dergelijke bereidheid bij betrokkene alsnog zal ontstaan.
Uitspraak 31‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Motivering oplegging SOV. De rechter die de in art. 38m (oud) Sr bedoelde maatregel oplegt, zal in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer i.h.b. zal hij met zoveel woorden tot uitdrukking dienen te brengen dat de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid, onder 2, 3 en 4 zijn vervuld. Gelet daarop is ’s hofs uitspraak ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
31 mei 2005
Strafkamer
nr. 02487/04
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 december 2003, nummer 21/003280-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Wolvenplein" te Utrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 3 juli 2003 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 3. "in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen" veroordeeld. Het Hof heeft de maatregel opgelegd tot plaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van één jaar.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. Hamer op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.1.
De middelen klagen - in de kern genomen - dat het Hof op ontoereikende gronden de maatregel als bedoeld in art. 38m (oud) Sr tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden heeft opgelegd; zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
De bestreden uitspraak houdt dienaangaande in:
"Het hof acht na te melden maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder gelet op het advies van de gedragsdeskundige E.A.M. Schouten, psychiater te Utrecht, van 13 mei 2003, alsmede op de omstandigheid dat verdachte in het verleden reeds meermalen wegens aan drugsverslaving gerelateerde delicten door de rechter tot straf is veroordeeld en dat van een hulpverleningstraject op vrijwillige basis niets is te verwachten. Bij de bepaling van de duur van de maatregel heeft het hof rekening gehouden met de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht."
3.3.
Art. 38m (oud) Sr luidt:
"1.
De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor de opvang van verslaafden, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of tot een taakstraf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
3°. de verdachte verslaafde is, en het onder 2° vermelde misdrijf, het door hem begane feit en de omstandigheid dat er ernstig rekening mede moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan, samenhangen met zijn verslaving, en
4°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
2.
De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive.
3.
Onder verslaafde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden blijkt van lichamelijke of psychische afhankelijkheid van een of meer middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van een gedragsdeskundige. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
5.
Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maakt de deskundige over de reden van de weigering rapport op. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.
6.
Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de veelheid van misdrijven waarvoor deze eerder is veroordeeld in aanmerking."
3.4.
De rechter die de in art. 38m (oud) Sr bedoelde maatregel oplegt, zal in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder zal hij met zoveel woorden tot uitdrukking dienen te brengen dat de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid onder 2º, 3º en 4º zijn vervuld. Gelet daarop is 's Hofs uitspraak ontoereikend gemotiveerd.
4. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat de oplegging van de maatregel betreft;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 31 mei 2005.