Met alle reserves die bij dit begrip passen; vgl. R. Muijlwijk, NJB 1996, p. 95-96, W.K.B. Hofstee, NJB 1996, p. 494-495 en A.C. 't Hart, DD 2001, p. 237-238.
HR, 22-06-2004, nr. 01431/03
ECLI:NL:HR:2004:AO3456
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-06-2004
- Zaaknummer
01431/03
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AO3456
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO3456, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO3456
ECLI:NL:HR:2004:AO3456, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑06‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO3456
- Vindplaatsen
VR 2004, 156
Conclusie 22‑06‑2004
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 01431/03
Mr. Vellinga
Zitting: 10 februari 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden en acht dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat het Hof de art. 359 lid 3 en 415 Sv heeft geschonden omdat het de bewezenverklaring niet voldoende met redenen heeft omkleed.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 23 oktober 2001 te Dordrecht als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A 16, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990/bord 1 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (1966) - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 171 kilometer per uur."
5.
Het Hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2001199076-1, d.d. 23 oktober 2001, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E. Ouwerkerk, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 23 oktober 2001 bevonden wij ons in een als zodanig herkenbaar politievoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg Rijksweg A16 te Dordrecht. Daar zagen wij een man als bestuurder van een personenauto van het merk Mazda en voorzien van het kenteken [AA-00-AA] rijden over de rijbaan van Rijksweg A16 te Dordrecht in de richting van Rotterdam. Voor deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, hetgeen ter kennis van de weggebruikers is gebracht door middel van borden conform model G1 en A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met in bord A1 de aanduiding "100" .
Wij zagen dat deze bestuurder met dat motorvoertuig reed met een van de boordsnelheidsmeter van ons dienstvoertuig afgelezen snelheid van 180 kilometer per uur, hetgeen in wekelijkheid volgens het testrapport 171 kilometer per uur was. De door de verdachte gereden snelheid is door ons vastgesteld met behulp van de in het dienstvoertuig met wagenparknummer 996 aangebrachte en gecontroleerde snelheidsmeter.
Wij hebben de man een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed. Wij hebben vervolgens op de Rijksweg A16 te Dordrecht de man als verdachte staande gehouden en naar zijn identiteitsgegevens gevraagd. De verdachte gaf op te zijn:
(...)
Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij tegenover ons: "Ik erken te hard te hebben gereden.
2.
Een geschrift, zijnde een testrapport snelheidsmeter van dienstvoertuig met nummer 996, d.d. 26 januari 2001 (als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
snelheidsmeterwerkelijke snelheid180171"
6.
Het Hof heeft door verdachtes raadsman ter zitting gevoerde verweren als volgt weergegeven en verworpen:
"Bruikbaarheid van het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat -op de gronden zoals in zijn pleitnota vermeld- het resultaat van de door middel van de (naar het hof begrijpt: standaard)snelheidsmeter van het politievoertuig verkregen snelheidsmeting niet voor het bewijs in de onderhavige zaak mag worden gebruikt.
Het hof verwerpt dit verweer.
De raadsman heeft -op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 1997, NJ 1997, 735- betoogd dat op de afgelezen snelheid een correctie moet plaatsvinden die gelijk is aan de 'maximale afwijking' die voor de betreffende snelheidsmeter is vastgesteld, en dat -nu in het onderhavige geval geen 'maximale afwijking' voor die snelheidsmeter is vastgesteld- in het geheel geen snelheid kan worden vastgesteld en derhalve vrijspraak dient te volgen.
Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman met dit betoog dat zulks slechts geldt bij het ontbreken van nader bewijs omtrent die afwijking. Nu uit het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2001199076-1 blijkt, dat in casu voor het op grond van meetresultaat vaststellen van de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid gebruik is gemaakt van het voor die snelheids(controle)meter aan dat proces-verbaal gehechte testrapport, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het vereiste van nader bewijs omtrent de werkelijke snelheid. Niet valt in te zien dat -zoals de raadsman heeft betoogd- het aan voornoemd proces-verbaal van politie gehechte testrapport d.d. 26-01-2000 hiervoor geen geldige grondslag zou bieden.
Daarnaast heeft de raadsman nog betoogd, dat het meet- resultaat van de snelheidsmeter van het politievoertuig onbetrouwbaar is en derhalve onbruikbaar is voor het bewijs op grond dat voor die snelheidsmeter geen verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V. is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 1 Regeling meetmiddelen politie.
Het hof verwerpt ook deze stelling van de raadsman reeds omdat ingevolge artikel 1 sub a van voornoemde regeling op het vereiste van de verklaring van onderzoek, zoals hiervoor bedoeld, een uitzondering wordt gemaakt voor wat betreft de standaardsnelheidsmeter in politievoertuigen.
Bovendien heeft de raadsman gesteld dat -voor de wat betreft de betrouwbaarheid van de meetresultaten van het testrapport- ten aanzien van de snelheidsmeter, die is gebruikt voor het testrapport van de boordsnelheidsmeter in het politievoertuig, niet alleen moet blijken van een verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V., maar ook dat gebruik is gemaakt van een geijkte snelheidsmeter, en voorts dat moet blijken van de deskundigheid van de opsteller van het testrapport en van de methode van onderzoek.
Het hof verwerpt ook deze stelling omdat deze geen steun vindt in het recht.
Nu het hof op basis van het hiervoor bedoelde testrapport ten aanzien van de in de onderhavige zaak gemeten snelheid (180 km/u) reeds beschikt over de daarbij behorende werkelijke (gecorrigeerde) snelheid (171 km/u) bestaat er geen aanleiding om een andere methode van snelheidscorrectie, zoals door de raadsman in zijn pleitnotitie voorgestaan, toe te passen."
7.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof op ontoereikende gronden is voorbijgegaan aan het verweer dat uit het in de bewijsmiddelen genoemde testrapport niet blijkt dat op de gemeten snelheid in aftrek is gebracht de maximale afwijking die voor de onderhavige snelheidsmeter is vastgesteld. Voorts wordt in de toelichting op het middel geklaagd over de verwerping van het beroep op onvoldoende betrouwbaarheid van de meetresultaten. Volgens de steller van het middel neemt het ontbreken van een wettelijke regeling ter zake van de eisen waaraan een snelheidsmeter moet voldoen en van de wijze waarop wordt bepaald of aan die eisen is voldaan niet weg dat een onderzoek waarbij wordt nagegaan hoe betrouwbaar een snelheidsmeter als de onderhavige is, moet voldoen aan zekere minimumeisen, zoals bekendheid van de gebruikte meetapparatuur, methode van onderzoek en deskundigheid van de onderzoeker. Ten slotte wordt nog geklaagd dat het Hof geheel is voorbijgegaan aan het verweer dat het onderhavige testrapport te oud was om nog een betrouwbaar beeld van de nauwkeurigheid van de gebezigde snelheidsmeter te kunnen opleveren.
8.
De Hoge Raad heeft in een reeks uitspraken beslist dat het begrip "maximumsnelheden" in art. 21 RVV 1990 naar redelijke uitleg doelt op de werkelijk1. gereden snelheid.2. Voor die gevallen waar een snelheidsmeter is gebezigd waarvoor een regeling is getroffen in de thans op art. 49 lid 1 Politiewet 1993 gebaseerde Regeling meetmiddelen politie betekent dit dat op de gemeten snelheid een correctie moet worden toegepast, en wel bij snelheden tot en met 100 km/u een aftrek van 3 km/u, bij hogere snelheden een omrekening van de gemeten snelheid naar de werkelijke snelheid door de gemeten snelheid te vermenigvuldigen met 100/1033. (zie art 1.1.4.b van de bijlage bij genoemde Regeling).
9.
In het onderhavige geval is de snelheid tijdens het volgen van het door verdachte bestuurde motorrijtuig gemeten met behulp van de in een politievoertuig aanwezige boordsnelheidsmeter. Voor die snelheidsmeters bevat genoemde Regeling - zoals in art. 1 onder a met zoveel woorden is bepaald - geen voorschriften omtrent de maximaal toelaatbare fouten bij meting terwijl zodanige voorschriften ook niet bij enige andere algemeen kenbare regeling zijn gegeven. Voor gevallen als het onderhavige waarin de snelheid is gemeten met laatstbedoelde snelheidsmeter overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 1997, NJ 1997, 7354.:
"5.6.
Teneinde derhalve in een geval als het onderhavige de snelheid van een voertuig vast te stellen dient het van een snelheids(controle) meter afgelezen meetresultaat met de voor die snelheidsmeter vastgestelde maximale afwijking te worden gecorrigeerd. Indien nader bewijs ontbreekt, zal daarom het met zo'n snelheids(controle)meter verkregen meetresultaat slechts toereikend zijn voor het bewijs van een bepaalde snelheid, indien dat meetresultaat na aftrek van die maximale afwijking tenminste gelijk is aan die snelheid."
10.
Het Hof stelt zich op het standpunt dat slechts dan een aftrek van de maximale afwijking zou zijn aangewezen wanneer nader bewijs omtrent die afwijking ontbreekt. Dat laatste is volgens het Hof niet het geval: het bij de snelheidsmeter behorende testrapport bevat die afwijking.
11.
Volgens de steller van het middel bevat het testrapport niet de maximale afwijking. Hoe het Hof uit het testrapport heeft opgemaakt dat dat wel het geval is, legt het Hof niet uit. Het testrapport spreekt slechts van "werkelijke snelheid" zonder dat duidelijk wordt hoe tot vaststelling van deze "werkelijke snelheid" is gekomen, met andere woorden of en in hoeverre daarbij een foutenmarge, anders dan die welke in het meetproces onvermijdelijk ligt besloten5., in acht is genomen. Immers, betekent het in het testrapport gebezigde begrip "werkelijke snelheid" de ten minste gereden werkelijke snelheid (waarin dan de maximale meetfout besloten zou liggen), of is de "werkelijke snelheid" niet vastgesteld aan de hand van de maximale miswijzing van de boordsnelheidsmeter maar aan de hand van een gemiddelde miswijzing? In dit verband is bepaald niet geruststellend dat - naar een blik over de papieren muur leert - het voor het bewijs gebezigde testrapport laat zien dat bij snelheden vanaf 110 km/u meetfouten zijn gehanteerd die variëren van 3,6 % tot 5,3 % welke geen oplopend of aflopend, maar een fluctuerend beeld vormen. Een en ander brengt mee dat het oordeel van het Hof dat de "werkelijke snelheid" als vermeld in het testrapport is bepaald met inachtneming van de maximale afwijking zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
12.
Ik wijs er nog op, dat de onderhavige zaak verwantschap vertoont met de gevallen die aan de orde waren in HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 m.nt. 'tH en HR 17 juni 1997, NJ 1997, 735 m.nt. JdH onder NJ 1997, 736. In die gevallen werd het vonnis vernietigd omdat in het geheel niet bleek van enige correctie op de met een boordsnelheidsmeter gemeten snelheid, in het onderhavige geval blijkt wel dat met een afwijking van de snelheidsmeter rekening is gehouden maar niet of dat - zoals HR 17 juni 1997, NJ 1997, 735 voorschrijft - de maximale afwijking was. Daarom brengt ook de in genoemde arresten uitgezette lijn mee dat het onderhavige arrest niet in stand kan blijven.
13.
Aan klachten over de betrouwbaarheid van het testrapport, omdat niet duidelijk is door wie het is opgemaakt, of een geijkte snelheidsmeter is gebruikt en of degene die het testrapport heeft opgesteld ter zake kundig is, gaat het Hof voorbij met in de kern van de zaak de overweging dat voor boordsnelheidsmeters van politievoertuigen geen wettelijke regeling bestaat. Daarmee laat het Hof onbesproken of genoemde klachten feitelijke grondslag missen, zodat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat inderdaad niet viel vast te stellen door wie het testrapport is opgemaakt, of een geijkte snelheidsmeter is gebruikt en of degene die het testrapport heeft opgesteld ter zake kundig was.
14.
In het licht van de strenge eisen die in genoemde Regeling worden gesteld aan ter constatering van overschrijding van de maximumsnelheid te bezigen snelheidsmeters had mijns inziens van het Hof minstgenomen mogen worden verwacht dat het bij de verwerping van het beroep op de betrouwbaarheid van het testrapport had uiteengezet dat en waarom het testrapport impliceerde dat hantering van de daarin opgenomen verschillen tussen gemeten en werkelijke snelheid leidde tot de bepaling van een werkelijke snelheid die qua betrouwbaarheid van de omrekening van gemeten naar werkelijke snelheid viel te vergelijken met die gemeten met snelheidsmeters waarvoor genoemde Regeling wel voorschriften bevat.6. Uit een oogpunt van gelijke rechtsbedeling gaat het immers niet aan dat er grote verschillen bestaan tussen maatstaven die worden gehanteerd bij het afleiden van de werkelijk gereden snelheid uit de gemeten snelheid. Nu het Hof heeft nagelaten op genoemd verweer te responderen is de bewezenverklaring ook op dit punt onvoldoende met redenen omkleed.
15.
Zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld had het Hof, zoals in het voorgaande ligt besloten, bij de bespreking van het betrouwbaarheidsverweer inderdaad ook niet voorbij mogen gaan aan de klacht over de ouderdom van het testrapport.
16.
Het middel slaagt.
17.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2004
HR 12 december 1995, NJ 1996, 399 m.nt. 'tH onder NJ 1996, 400, VR 1996, 3; HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 m.nt. 'tH; HR 17 december 1996, NJ 1997, 473 m.nt. Sch; HR 17 juni 1997, NJ 1997, 735 m.nt. JdH onder NJ 1997, 736; HR 17 juni 1997, NJ 1997, 736 m.nt. JdH; HR 14 april 1998, NJ 1998, 647.
HR 23 januari 1996, NJ 1996, 400 m.nt. 'tH.
Eerder HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 m.nt. 'tH doch daar rept de Hoge Raad van meting door de snelheidsmeter van de werkelijke snelheid of aftrek van een maximaal toelaatbaar geachte meetfout. Een en ander lijkt minder goed te zijn toegesneden op het onderhavige geval waarin niet de maximale meetfout is bepaald maar is bepaald welk verschil er voor bepaalde gemeten snelheden bestaat tussen de in concreto gemeten snelhied en de werkelijk gereden snelheid.
Zie daarover R. Muijlwijk, NJB 1996, p. 95-96 en W.K.B. Hofstee, NJB 1996, p. 494-495.
Vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8569, rov. 3.2. Het gaat hier om nog weer een ander geval dan in HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748 m.nt. 't H (poppenspel); HR 28 februari 1989, NJ 1989, 749, m.nt. ThWvV en HR 30 maart 1999, NJ 1999, 451, m.nt. 'tH, omdat hier niet alleen het deskundig oordeel wordt bestreden maar ook dat het om het oordeel van een deskundige gaat.
Uitspraak 22‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Snelheidsmeting met boordsnelheidsmeter van politievoertuig en correctie in testrapport. Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de in de kolom "werkelijke snelheid" van het tot het bewijs gebezigde testrapport aangegeven snelheid neerkomt op de met de boordsnelheidsmeter van het politievoertuig gemeten snelheid, verminderd met de maximale afwijking volgens de test van die snelheidsmeter. Daarvan uitgaande heeft het hof terecht geoordeeld dat is voldaan aan de in HR NJ 1997, 735 gestelde eis. Het enkele beroep op onbetrouwbaarheid van het testrapport omdat het 21 maanden oud was, noopte het hof niet tot nadere motivering.
Partij(en)
22 juni 2004
Strafkamer
nr. 01431/03
EdK/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2002, nummer 22/002395-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Dordrecht van 10 april 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden en acht dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet voldoende met redenen is omkleed. Blijkens de toelichting klaagt het middel erover dat het Hof op ontoereikende gronden heeft verworpen de door de verdediging gevoerde verweren met betrekking tot het gebruik voor het bewijs van het resultaat van de onderhavige snelheidsmeting.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 23 oktober 2001 te Dordrecht als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A 16, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990/bord 1 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (1966) - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 171 kilometer per uur."
3.3.
Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2001199076-1, d.d. 23 oktober 2001, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E. Ouwerkerk, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 23 oktober 2001 bevonden wij ons in een als zodanig herkenbaar politievoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg Rijksweg A16 te Dordrecht. Daar zagen wij een man als bestuurder van een personenauto van het merk Mazda en voorzien van het kenteken [AA-00-AA] rijden over de rijbaan van Rijksweg A16 te Dordrecht in de richting van Rotterdam. Voor deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, hetgeen ter kennis van de weggebruikers is gebracht door middel van borden conform model G1 en A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met in bord A1 de aanduiding "100".
Wij zagen dat deze bestuurder met dat motorvoertuig reed met een van de boordsnelheidsmeter van ons dienstvoertuig afgelezen snelheid van 180 kilometer per uur, hetgeen in wekelijkheid volgens het testrapport 171 kilometer per uur was. De door de verdachte gereden snelheid is door ons vastgesteld met behulp van de in het dienstvoertuig met wagenparknummer 996 aangebrachte en gecontroleerde snelheidsmeter.
Wij hebben de man een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed. Wij hebben vervolgens op de Rijksweg A16 te Dordrecht de man als verdachte staande gehouden en naar zijn identiteitsgegevens gevraagd. De verdachte gaf op te zijn:
(...)
Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij tegenover ons: "Ik erken te hard te hebben gereden".
2.
Een geschrift, zijnde een testrapport snelheidsmeter van dienstvoertuig met nummer 996, d.d. 26 januari 2001 (de Hoge Raad leest: 2000)(als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
snelheidsmeterwerkelijke snelheid
- 180.
171"
3.4.
Het Hof heeft de in het middel bedoelde verweren als volgt samengevat en verworpen:
"Bruikbaarheid van het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat -op de gronden zoals in zijn pleitnota vermeld- het resultaat van de door middel van de (naar het hof begrijpt: standaard)snelheidsmeter van het politievoertuig verkregen snelheidsmeting niet voor het bewijs in de onderhavige zaak mag worden gebruikt.
Het hof verwerpt dit verweer.
De raadsman heeft -op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 1997, NJ 1997, 735- betoogd dat op de afgelezen snelheid een correctie moet plaatsvinden die gelijk is aan de 'maximale afwijking' die voor de betreffende snelheidsmeter is vastgesteld, en dat -nu in het onderhavige geval geen 'maximale afwijking' voor die snelheidsmeter is vastgesteld- in het geheel geen snelheid kan worden vastgesteld en derhalve vrijspraak dient te volgen.
Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman met dit betoog dat zulks slechts geldt bij het ontbreken van nader bewijs omtrent die afwijking. Nu uit het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2001199076-1 blijkt, dat in casu voor het op grond van meetresultaat vaststellen van de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid gebruik is gemaakt van het voor die snelheids(controle)meter aan dat proces-verbaal gehechte testrapport, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het vereiste van nader bewijs omtrent de werkelijke snelheid. Niet valt in te zien dat -zoals de raadsman heeft betoogd- het aan voornoemd proces-verbaal van politie gehechte testrapport d.d. 26-01-2000 hiervoor geen geldige grondslag zou bieden.
Daarnaast heeft de raadsman nog betoogd, dat het meetresultaat van de snelheidsmeter van het politievoertuig onbetrouwbaar is en derhalve onbruikbaar is voor het bewijs op grond dat voor die snelheidsmeter geen verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V. is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 1 Regeling meetmiddelen politie.
Het hof verwerpt ook deze stelling van de raadsman reeds omdat ingevolge artikel 1 sub a van voornoemde regeling op het vereiste van de verklaring van onderzoek, zoals hiervoor bedoeld, een uitzondering wordt gemaakt voor wat betreft de standaardsnelheidsmeter in politievoertuigen.
Bovendien heeft de raadsman gesteld dat -voor wat betreft de betrouwbaarheid van de meetresultaten van het testrapport- ten aanzien van de snelheidsmeter, die is gebruikt voor het testrapport van de boordsnelheidsmeter in het politievoertuig, niet alleen moet blijken van een verklaring van onderzoek door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V., maar ook dat gebruik is gemaakt van een geijkte snelheidsmeter, en voorts dat moet blijken van de deskundigheid van de opsteller van het testrapport en van de methode van onderzoek.
Het hof verwerpt ook deze stelling omdat deze geen steun vindt in het recht.
Nu het hof op basis van het hiervoor bedoelde testrapport ten aanzien van de in de onderhavige zaak gemeten snelheid (180 km/u) reeds beschikt over de daarbij behorende werkelijke (gecorrigeerde) snelheid (171 km/u) bestaat er geen aanleiding om een andere methode van snelheidscorrectie, zoals door de raadsman in zijn pleitnotitie voorgestaan, toe te passen."
3.5.
De in de bewezenverklaring overeenkomstig de tenlastelegging voorkomende term "snelheid" is aldaar kennelijk gebezigd in de betekenis overeenkomende met die welke toekomt aan de term "maximumsnelheden" in art. 21 RVV 1990. Met die term wordt volgens vaste rechtspraak gedoeld op de werkelijke snelheid van het desbetreffende voertuig.
3.6.1.
Het hiervoor onder 3.3 sub 2 vermelde, tot het bewijs gebezigde testrapport bevindt zich bij de stukken van het geding. Het behelst een tabel waarin in een kolom "snelheidsmeter" telkens een snelheid (vanaf 30 km tot en met 200 km) is vermeld en in een naastliggende kolom telkens de bij de desbetreffende snelheid behorende "werkelijke snelheid" is aangegeven.
3.6.2.
Blijkens zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof tot uitgangspunt genomen - hetgeen niet onbegrijpelijk is - dat de in genoemde tabel in de kolom "werkelijke snelheid" aangegeven snelheid van 171 km/uur, neerkomt op de met de boordsnelheidsmeter van het politievoertuig gemeten snelheid van 180 km/uur, verminderd met de maximale afwijking die volgens de test van die snelheidsmeter bij een gemeten snelheid van 180 km/uur is vastgesteld.
Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat, in weerwil van het gevoerde verweer, wat het vaststellen van de "werkelijke snelheid" betreft te dezen is voldaan aan de eis die de Hoge Raad heeft gesteld in zijn arrest van 17 juni 1997, NJ 1997, 735. De tegen dat oordeel gerichte klacht faalt dus.
3.6.3.
Hetgeen het Hof overigens ter verwerping van het gevoerde verweer heeft geoordeeld, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De daartegen gerichte klachten treffen dus evenmin doel.
Voorzover het middel tenslotte nog klaagt dat het Hof bij die verwerping niet is ingegaan op de stelling van de verdediging dat "het testrapport dateert van 26 januari 2000 en op de 'delictsdatum' 23 oktober 2001 21 maanden oud is en ook uit dien hoofde de resultaten van het testrapport (...) niet voldoende betrouwbaar kunnen worden geacht"( pleitnota onder 5), is het eveneens vruchteloos voorgesteld. Dat enkele beroep op genoemd tijdsverloop noopte het Hof niet tot nadere motivering van zijn oordeel.
3.7.
Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 juni 2004.