Een dergelijke indicatie kan immers voldoende zijn. Zie HR 27 februari 2001, VR 2002, 156 en HR 10-12-2003, 02193/02, NJB 2003, blz. 19, nr.16.
HR, 23-09-2003, nr. 02842/02
ECLI:NL:HR:2003:AG3572
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-09-2003
- Zaaknummer
02842/02
- Conclusie
Zitting: 17 juni 2003
- LJN
AG3572
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AG3572, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AG3572
ECLI:NL:HR:2003:AG3572, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑09‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AG3572
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AG3572
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AG3572
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2004, 166 met annotatie van J. Riphagen
NbSr 2003/351
Conclusie 23‑09‑2003
Zitting: 17 juni 2003
Partij(en)
Nr. 02842/02
Zitting: 17 juni 2003
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens het opzettelijk buiten Nederland brengen van cocaïne, XTC-pillen, marihuana en hashish veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en verbeurdverklaring van een personenauto.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de nadere bewijsoverweging van het Hof niet voldoet aan de eisen die de wet, in het bijzonder de art. 358 en 359 Sv jo. art. 6 EVRM, daaraan stelt. In deze overweging wordt gesproken van tijdrovend openen van achterspatschermen. Dat het openen van de achterspatschermen tijdrovend zou zijn blijkt echter, aldus het middel, ten onrechte niet uit de bewijsmiddelen.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer negenhonderdvierenzestig (964) zogenaamde XTC-pillen bevattende MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA (MDEA) en/of 2-CB, zijnde MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA (MDEA) en/of 2-CB, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
3. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3353,5 gram marihuana en/of hennep, zijnde marihuana en/of hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 24983 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;"
5.
Met betrekking tot het bewijs heeft het Hof overwogen:
"Bewijsverweer
Ter zitting is door verdachte en diens raadsman naar voren gebracht de mogelijkheid dat een ander dan verdachte - buiten diens medeweten - de drugs in de auto heeft verstopt. Verdachte zou aldus niet het opzet op het buiten het grondgebied brengen van de verdovende middelen hebben gehad.
Het door en namens verdachte aangevoerde zou betekenen dat een onbekende derde met gebruikmaking van technische hulpmiddelen en gedurende geruime tijd zich zou hebben beziggehouden met het zeer tijdrovende openen van de achterspatschermen van de Volkswagen Beetle en het daarin op zorgvuldige wijze verbergen van een aanzienlijke hoeveelheid pakketten en zakken met verdovende middelen en dat alles buiten aanwezigheid van verdachte.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland -naar eigen zeggen ook Amsterdam- deze auto niet uit het oog is verloren en evenmin heeft afgestaan, terwijl voorts vaststaat dat die auto gedurende de nachtelijke uren geparkeerd heeft gestaan op het van buiten af voor een ieder zichtbaar en verlicht (bewaakt) parkeerterrein bij Hotel Campanile te Gouda alwaar verdachte gedurende twee nachten heeft gelogeerd. Niet gebleken is dat zich aldaar enige onregelmatigheden met betrekking tot de auto hebben voorgedaan. Onder deze omstandigheden is het door en namens verdachte aangevoerde zozeer onaannemelijk dat het als niet terzake doende door het hof buiten beschouwing wordt gelaten."
6.
Verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof aldaar verklaard dat naar hij schat de douaneambtenaren één à anderhalf uur bezig zijn geweest om de pakketten met verdovende middelen uit de auto te halen. Bij pleidooi heeft verdachtes raadsman aangevoerd dat de douaneambtenaren grote moeite hadden om de verdovende middelen uit de auto te krijgen en dat zij daar speciaal gereedschap voor nodig hadden.
7.
In het licht van deze omstandigheden heeft het Hof het verweer, dat een ander dan verdachte buiten diens weten de verdovende middelen in verdachtes auto heeft verborgen, kennelijk aldus verstaan dat ter versterking van dat verweer wordt betoogd dat het verbergen van de verdovende middelen in de auto van verdachte moeilijk en tijdrovend was. Dat de verdovende middelen buiten verdachte om in de auto zijn verborgen heeft het Hof vervolgens als te verwaarlozen mogelijkheid verworpen, omdat - kort gezegd - verdachte zijn auto tijdens zijn verblijf in Nederland niet aan derden heeft afgestaan en niet uit het oog heeft verloren, terwijl de auto gedurende de nachtelijke uren op een (bewaakt) parkeerterrein heeft gestaan.
8.
Het Hof heeft het tijdrovende van het verbergen van de verdovende middelen dus niet opgevoerd ter weerlegging van verdachtes verweer maar dit gezien als nadere onderbouwing daarvan. Die uitleg van hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting is betoogd is in het licht van de hiervoor onder nr. 6 genoemde omstandigheden niet onbegrijpelijk en leent zich wegens zijn feitelijke aard niet voor verdere toetsing in cassatie.
9.
Bij de weergave van de inhoud van het verweer spreekt het Hof van verbergen in de achterspatborden van de auto. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdovende middelen waren verborgen aan de binnenzijde van de achterbumper. Het middel klaagt hierover niet. Terecht, lijkt mij, want het gaat in het verweer om het tijdrovende van het verbergen, niet om de plaats waar de verdovende middelen verborgen waren, terwijl voor een schatting van de duur van de daarmee gebezigde tijd vooral de door verdachte gegeven indicatie - één à anderhalf uur voor het verwijderen - bepalend zal zijn geweest.
10.
Nu het Hof de in het middel bedoelde tijdrovendheid niet heeft opgevoerd ter verwerping van het bewijsverweer van verdachte, behoeft die tijdrovendheid niet uit de gebezigde bewijsmiddelen te blijken.
11.
In de toelichting op het verweer wordt geklaagd dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het parkeerterrein waarop verdachtes auto in de nachtelijke uren heeft gestaan bij het hotel waarin hij overnachtte, bewaakt was.
12.
Deze omstandigheid blijkt inderdaad niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Voorts bevat de bewijsoverweging van het Hof geen enkele indicatie aan welk in het dossier voorhanden bewijsmiddel het Hof het vaststaan van genoemde omstandigheid heeft ontleend.1. Dat laatste klemt temeer omdat het dossier ook bewijsmiddelen bevat - de in de toelichting op het middel genoemde, tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de nachtportiers - die inhouden dat het parkeerterrein 's nachts summier dan wel in het geheel niet werd bewaakt.
13.
Nu is het wel zo dat het Hof het bewaakt zijn van het parkeerterrein in zijn overweging tussen haakjes heeft gezet. Mogelijk heeft het Hof daarmee willen uitdrukken dat deze omstandigheid geen essentieel onderdeel van zijn redenering uitmaakt omdat het bewaakt zijn gezien de inhoud van de in de toelichting op het middel genoemde verklaringen niet zonder meer vaststaat. Dit doet de vraag rijzen of 's Hofs bewijsoverweging de toets van begrijpelijkheid in cassatie zou kunnen doorstaan wanneer het "(bewaakt)" zijn van het parkeerterrein buiten beschouwing wordt gelaten. Dat is mijns inziens zonder meer het geval. Daarom meen ik dat het in de toelichting op het middel gesignaleerde gebrek niet tot vernietiging van het bestreden arrest behoeft te leiden.
14.
Het middel is tevergeefs voorgedragen.
15.
Het tweede middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen het ten laste van verdachte bewezenverklaarde opzet niet volgt.
16.
Het Hof heeft verdachtes verweer dat mogelijk een ander dan verdachte - buiten diens medeweten - de verdovende middelen in de auto heeft verstopt, verworpen als hiervoor onder nr. 5 weergegeven.
17.
Bij de bespreking van het eerste middel heb ik al opgemerkt dat deze overweging mijns inziens in cassatie stand houdt. Dat betekent dat er bij de beoordeling van de toereikendheid van de bewijsmiddelen van moet worden uitgegaan dat uitgesloten is dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van de volgens de bewijsmiddelen in verdachtes auto aangetroffen verdovende middelen. Daaruit volgt dat de bewezenverklaring ten aanzien van verdachtes opzet voldoende met redenen is omkleed.
18.
Het middel faalt.
19.
Het derde middel houdt in dat het Hof een hogere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal gevorderd doch in strijd met het bepaalde in art. 359 lid 7 Sv niet de bijzondere redenen heeft genoemd die tot die hogere straf hebben geleid.
20.
Het Hof heeft met betrekking tot de straf overwogen:
"Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - het feit dat verdachte door zich in te laten met de smokkel van aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs de volksgezondheid ernstig in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het grensoverschrijdende karakter van de feiten. Deze omstandigheden brengen het hof er tevens toe een hogere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het na te melden in beslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
21.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof niet de "bijzondere redenen" als bedoeld in art. 359 lid 7 Sv heeft opgegeven, omdat het Hof als bijzondere redenen voor oplegging van een hogere straf dan gevorderd - vier jaar gevangenisstraf in plaats van de gevorderde drie jaar - dezelfde omstandigheden heeft genoemd die de Advocaat-Generaal hebben gebracht tot de door hem gevorderde gevangenisstraf.
22.
De motivering van de straf begrijp ik zo dat het Hof van oordeel is dat de eis van de Advocaat-Generaal niet voldoende recht doet aan de ernst van de feiten zoals deze in de door het Hof genoemde omstandigheden tot uitdrukking komt. Zo gezien heeft het Hof voldaan aan zijn uit art. 359 lid 7 Sv voortvloeiende plicht. Soms bestaan genoemde bijzondere redenen immers in niet meer dan een andere weging van de omstandigheden van het geval. Een overweging waarin dat tot uitdrukking komt is daarom voldoende.2.
23.
Het middel faalt.
24.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
25.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
26.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2003
Zie bijvoorbeeld HR 16 mei 1989, NJ 1990, 67 en HR 28 april 1992, nr. 91.439, NJB 1992, blz. 408, nr. 159.
Uitspraak 23‑09‑2003
Inhoudsindicatie
23 september 2003 Strafkamer nr. 02842/02 AG/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 april 2002, nummer 21/002383-01, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Oostenrijk) op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Arnhem-Zuid" te Arnhem. 1. De bestreden uitspraak ...
Partij(en)
23 september 2003
Strafkamer
nr. 02842/02
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 april 2002, nummer 21/002383-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Oostenrijk) op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Arnhem-Zuid" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 31 oktober 2001 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens opleverende: "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. en 4. telkens opleverende: "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1.
De middelen behelzen klachten over de nadere bewijsoverweging van het Hof en over de bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde opzet.
3.2.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer negenhonderdvierenzestig (964) zogenaamde XTC-pillen bevattende MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA (MDEA) en/of 2-CB, zijnde MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA (MDEA) en/of 2-CB, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
3. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3353,5 gram marihuana en/of hennep, zijnde marihuana en/of hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. hij op 14 april 2001 te Beek, gemeente Bergh, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 24983 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
- 3.3.
Het Hof heeft in dit verband, voorzover nu van belang, als volgt overwogen:
"Ter zitting is door de verdachte en diens raadsman naar voren gebracht de mogelijkheid dat een ander dan verdachte - buiten diens medeweten - de drugs in de auto heeft verstopt. Verdachte zou aldus niet het opzet op het buiten het grondgebied brengen van de verdovende middelen hebben gehad.
Het door en namens verdachte aangevoerde zou betekenen dat een onbekende derde met gebruikmaking van technische hulpmiddelen en gedurende geruime tijd zich zou hebben beziggehouden met het zeer tijdrovende openen van de achterspatschermen van de Volkswagen Beetle en het daarin op zorgvuldige wijze verbergen van een aanzienlijke hoeveelheid pakketten en zakken met verdovende middelen en dat alles buiten aanwezigheid van verdachte.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland - naar eigen zeggen ook Amsterdam - deze auto niet uit het oog is verloren en evenmin heeft afgestaan, terwijl voorts vaststaat dat die auto gedurende de nachtelijke uren geparkeerd heeft gestaan op het van buiten af voor een ieder zichtbaar en verlicht (bewaakt) parkeerterrein bij Hotel Campanile te Gouda alwaar verdachte gedurende twee nachten heeft gelogeerd. Niet gebleken is dat zich aldaar enige onregelmatigheden met betrekking tot de auto hebben voorgedaan.
Onder deze omstandigheden is het door en namens verdachte aangevoerde zozeer onaannemelijk dat het als niet terzake doende door het hof buiten beschouwing wordt gelaten."
- 3.4.
Het Hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"1.
Het (als dossierparagraaf 2.1.1 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Noord- en Oost Gelderland, District Achterhoek, van 30 mei 2001, dossiernummer PLO648/01-202518, deeluitmakende) door de bevoegde opsporingsambtenaren T.J. Verbeke en J.A. Stupers, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst Douane, Douanepost Zevenaar, op 14 april 2001 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, met MTG procesnummer O.I. 2706/01-522-00260, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende als relaas van verbalisanten of een of meer hunner:
Op 14 april 2001 om 8.40 uur bevonden wij ons op de openbare parkeerplaats ter hoogte van het grenswisselkantoor gelegen langs de A12 in Beek, gemeente Bergh. Vanuit Nederland naderde ons een personenauto merk VW, type New Beetle en voorzien van een Oostenrijks kenteken: [AA-00-AA]. Ik zag aan de linkerkant van de achterbumper onder de auto een met bruine tape omwikkeld pakket. Door een inkeping te maken zag ik een bruine substantie. Na het losschroeven van de bumper zag ik diverse met bruine tape omwikkelde pakketten. Het bleek te gaan om:
- -
16 pakketten, met vermoedelijk hash, met een brutogewicht van 15613 gram;
- -
2 pakketten, met vermoedelijk cocaïne, met een brutogewicht van 2101 gram;
- -
1 pakket, met vermoedelijk marihuana, met een brutogewicht van 277,5 gram;
In de rechterzijde van de bumper bevonden zich eveneens diverse met bruine tape omwikkelde pakketten. Het bleek te gaan om:
- -
11 pakketten, met vermoedelijk marihuana, met een brutogewicht van 3076 gram;
- -
11 pakketten, met vermoedelijk hash, met een brutogewicht van 9350 gram;
- -
1 pakket, met vermoedelijk cocaïne, met een brutogewicht van 1021 gram;
- -
1 pakket, met vermoedelijk XTC tabletten, met een brutogewicht van 299 gram.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal, nr. PLO648/01-626922, dossiernummer 1.1.4, opgemaakt door L.J.M. Kupers en P.J. van Baardewijk, hoofdagenten van politie van team Gendringen, District Achterhoek/Ulft, gesloten op 15 april 2001, voor zover inhoudende de verklaring van verbalisanten:
Op zaterdag 14 april 2000 (de Hoge Raad begrijpt: 2001) waren wij omstreeks 09.35 uur op grenspost Bergh autoweg te Beek. De douanebeambten deelden ons mee dat zij die dag het Nederland uitreizende voertuig, personenauto merk VW, type Beetle, kenteken [AA-00-AA], aan een controle hadden onderworpen. De verdachte en enige inzittende was [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
3.
Het (als dossierparagraaf 2.1.3 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Noord- en Oost Gelderland, District Achterhoek, van 30 mei 2001, dossiernummer PLO648/01-202518, deeluitmakende) verslag sporenonderzoek van 5 mei 2001, opgemaakt door verbalisant F.J.J.M. Reulink, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende als:
omschrijving drugs:
- -
hash, svo-L01 t/m L14, L17, L18 en R 12 t/m R22;
- -
cocaïne, svo-L15, L16 en R11;
- -
marihuana, svo-L19, R01 t/m R10 en R23;
- -
XTC, svo-R24.
De hierboven als hash en marihuana omschreven pakketten waren als zodanig aan uiterlijke kenmerken en geur herkenbaar.
Met de volgende monsters is een conform de FT-normen narcosetest uitgevoerd:
- -
svo, respectievelijk: L16, R11, L19, R05, R24;
- -
omschrijving, respectievelijk: wit poeder, wit poeder, plak hash kleur bruin, marihuana kleur groen, tabletten kleur wit;
- -
testresultaat, respectievelijk: cocaïne, cocaïne, hash (hennephars uit hennep), marihuana, werkzame stof van XTC.
4.
Het (als dossierparagraaf 2.1.4 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Noord- en Oost Gelderland, District Achterhoek, van 30 mei 2001, dossiernummer PLO648/01-202518, deeluitmakende) onderzoeksresultaat d.d. 21 mei 2001, opgemaakt door drs. H.T.C. van der Laan, vast gerechtelijk deskundige, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende als:
- -
Kenmerk, respectievelijk: 01/L15/GL192268, 02/L16/GL192269, 03/R11/GL192270 en 04/R24/GL192271;
- -
Omschrijving, respectievelijk: monster wit brokje, monster wit brokje, monster wit poeder, monster tabletten (a 0,295 gram) wit;
- -
conclusie, respectievelijk: bevat cocaïne, bevat cocaïne, bevat cocaïne, bevat MDMA.
5. Het (als dossierparagraaf 2.1.7 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Noord- en Oost Gelderland, District Achterhoek, van 30 mei 2001, dossiernummer PLO648/01-202518, deeluitmakende) door de bevoegde opsporingsambtenaren E.J. Jansen en J.G.M. Hollink, op 14 april 2001 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, met mutatienummer PLO648|/01-626922, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben op 12 april 2001 in Nederland aangekomen. De auto, Volkswagen Beetle met kenteken [AA-00-AA], is mijn eigendom.
6. Het (als dossierparagraaf 2.1.10 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Noord- en Oost Gelderland, District Achterhoek, van 30 mei 2001, dossiernummer PLO648/01-202518, deeluitmakende) door de bevoegde opsporingsambtenaren A.G.M. Bosman en E.T.G.J. Rutjes, op 20 april 2001 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, met mutatienummer PLO648|/01-626922, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
Na het verlaten van het hotel op 14 april 2001 ben ik over de snelweg richting de grens gereden. Bij de grens werd ik aangehouden door de douane.
7. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2002, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 1] is vanuit Wenen meegereden in mijn personenauto. Na aankomst in Nederland heb ik eerst [betrokkene 1] afgezet in Amsterdam en daarna ben ik gelijk doorgereden naar het hotel in Gouda. Toen ik in Nederland was, heb ik mijn auto aan niemand uitgeleend. De auto stond gewoon op de parkeerplaats van het hotel toen ik daar logeerde.
- 3.5.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan het bewezenverklaarde opzet op zichzelf niet worden afgeleid.
- 3.6.
De hiervoor onder 3.3 weergegeven overweging van het Hof houdt in dat de auto van de verdachte geparkeerd heeft gestaan bij hotel Campanile te Gouda "op het van buiten af voor een ieder zichtbaar en verlicht (bewaakt) parkeerterrein". Die omstandigheid is niet ontleend aan een door het Hof in de bestreden uitspraak opgenomen bewijsmiddel. Het Hof heeft evenmin aangegeven dat die omstandigheid aan een niet in zijn arrest tot bewijs gebezigd wettig bewijsmiddel is ontleend. Aldus heeft het Hof miskend dat een omstandigheid die door de rechter als redengevend is beschouwd voor de bewezenverklaring en die niet in een gebezigd bewijsmiddel is opgenomen, moet zijn ontleend aan een door de rechter in zijn overweging aangeduid wettig bewijsmiddel (vgl. HR 24 juni 2003, LJN AF7985).
- 3.4.
De middelen zijn dus terecht voorgesteld.
- 4.
Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
- 5.
Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 september 2003.