HR, 13-11-2001, nr. 03493/00
ECLI:NL:HR:2001:AB3326
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2001
- Zaaknummer
03493/00
- Conclusie
Nr. 03493/00
- LJN
AB3326
- Roepnaam
Oerlemans/Driessen
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB3326, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB3326
ECLI:NL:HR:2001:AB3326, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB3326
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑11‑2001
Nr. 03493/00
Partij(en)
Mr Jörg
Nr. 03493/00
Zitting 26 juni 2001
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 6 maart 2000 ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" bij verstek veroordeeld tot een geldboete van ƒ 350,- subsidiair zeven dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker hebben mrs J.M. Sjöcrona en D.V.A. Brouwer, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt erover dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in strijd met het recht van verzoeker om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, althans dat het oordeel van het hof dat er geen reden was het onderzoek ter terechtzitting te heropenen zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
4.
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding blijkt het volgende:
- (i)
Verzoeker heeft op 23 maart 1999 vanuit de Penitentiair Inrichting Zwolle, alwaar hij op dat moment uit anderen hoofde was gedetineerd, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 6 april 1998.
- (ii)
Nadat het onderzoek ter terechtzitting van het hof van 18 oktober 1999 was geschorst omdat het transport van verzoeker, die intussen was overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting te Zoetermeer, niet tijdig geregeld was, is verzoeker opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van het hof van 21 februari 2000. Die oproeping is aan verzoeker in persoon uitgereikt in voormelde P.I.
- (iii)
Ter terechtzitting van 21 februari 2000 is verzoeker niet verschenen. Blijkens het verkort proces-verbaal dat van voornoemde terechtzitting is opgemaakt, heeft de voorzitter aldaar medegedeeld dat een medewerker van de afdeling zittingsvoorbereiding hem op 18 februari 2000 heeft medegedeeld dat verzoeker inmiddels niet meer gedetineerd was in P.I. Zoetermeer, terwijl hij op die datum ook niet gedetineerd was ter zake van enige hem opgelegde straf. Het hof heeft vervolgens verstek verleend tegen verzoeker, de zaak behandeld en het onderzoek gesloten met bepaling van de uitspraak op 6 maart 2000.
- (iv)
Op 29 februari 2000 is een aan de griffier van het gerechtshof gericht faxbericht binnengekomen van mr I.M.C.E. Meissen, advocaat te 's-Gravenhage, met betrekking tot de onderhavige zaak. Dit faxbericht houdt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Op 21 februari 2000 heb ik bij een medewerker van Uw Hof geïnformeerd wanneer de zaak met voornoemd rolnummer behandeld zou worden.
Deze medewerkster vertelde mij, tot mijn grote verbazing, dat de zaak zojuist behandeld was.
Een andere medewerker van Uw Hof heeft mij medegedeeld dat de dagvaarding (het was een oproeping, NJ) voor deze zitting aan de [verdachte], tijdens zijn verblijf in detentie, is betekend.
De vrijdag voorafgaand aan de zitting kreeg hij de mededeling dat de [verdachte] niet langer in het Huis van Bewaring in Zoetermeer gedetineerd zat. Hij veronderstelde dat de [verdachte] zich in vrijheid zou bevinden.
Deze veronderstelling is echter onjuist geweest.
Op 22 januari 2000 is de [verdachte] namelijk aangehouden en vanaf dat moment verblijft hij in detentie. Hij is gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Scheveningen.
De [verdachte] wilde bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig zijn om zich te kunnen verdedigen tegen de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie. Hij was echter niet in staat om te verschijnen, omdat voor hem geen vervoer was geregeld vanuit de P.I. in Scheveningen."
- (v)
Op 29 februari 2000 heeft de advocaat-generaal bij het hof zich per e-mail, van welk bericht zich een afdruk bij de stukken bevindt, tot de voorzitter gewend en het hof in overweging gegeven om - gelet op het faxbericht van mr Meissen - het onderzoek ter terechtzitting te heropenen.
- (vi)
In het thans bestreden arrest heeft het hof onder het kopje "Onderzoek van de zaak" onder meer overwogen:
"Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is bij het hof een faxbericht d.d. 29 februari 2000 van mr I.C.M.E. Meissen binnengekomen. Het hof ziet in het daarin gestelde geen aanleiding en evenmin de noodzaak het onderzoek te heropenen."
5.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Indien de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep verschijnt hoewel de dagvaarding aan hem in persoon is uitgereikt, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel welke, gelet op de procesgang in eerste aanleg en hoger beroep de vraag betreffen of er sprake kan zijn van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte van zijn in art. 6, eerste lid, EVRM besloten liggende recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan (vgl. HR 15 februari 2000, NJ 2000, 361).
6.
De omstandigheid dat de oproeping voor de zitting van 21 februari 2000 aan verzoeker in een Penitentiaire Inrichting is uitgereikt, levert een duidelijke aanwijzing als vorenbedoeld op. Nu verzoeker hoger beroep had ingesteld en dus moest worden uitgegaan van de waarschijnlijkheid dat hij bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wenste te zijn, had het hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er een reden was om het onderzoek ter terechtzitting van 21 februari 2000 te schorsen teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog bij dat onderzoek aanwezig te zijn, waarbij met name van belang was het antwoord op de vraag of verzoekers detentie nog voortduurde en op enigerlei wijze aan zijn verschijning in de weg stond (vgl. HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 136).
7.
Het hof heeft het vorenoverwogene in tweeërlei opzicht miskend. In de eerste plaats had het geen genoegen moeten nemen met de kennelijk niet door enig schriftelijk stuk gestaafde mededeling van een medewerker van de afdeling zittingsvoorbereiding dat verzoeker op 18 februari 2000 niet gedetineerd was. Het hof had immers dienen te onderzoeken of verzoeker op 21 februari 2000, de dag van de terechtzitting, tengevolge van detentie verhinderd was aldaar aanwezig te zijn.
8.
Daarnaast levert de mededeling van mr Meissen dat verzoeker op 21 februari 2000 tengevolge van zijn detentie in de P.I. te Scheveningen niet in staat was ter terechtzitting te verschijnen een bijzondere omstandigheid als hiervoor onder 5 bedoeld op die het hof had behoren te nopen tot een nader onderzoek. Nu het onderzoek ter terechtzitting op 21 februari 2000 was gesloten, had het hof daartoe het onderzoek overeenkomstig art. 346, eerste lid, Sv dienen te hervatten. De in die bepaling gecreëerde mogelijkheid om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen is immers niet alleen geschreven voor het geval bij de beraadslaging blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest zodat het niet mogelijk is een einduitspraak te doen, maar ook voor die gevallen waarin de rechter na afloop van het onderzoek geconfronteerd wordt met informatie die een ander licht op de zaak werpt (vgl. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 3e, 1999, p. 591 e.v.).
9.
Gelet op het vorenoverwogene is het oordeel van het hof dat de fax van 29 februari 2000 van mr Meissen geen aanleiding c.q. noodzaak vormt om het onderzoek te heropenen zonder nadere motivering - die ontbreekt - onbegrijpelijk.
10.
Uit het voorgaande volgt dat het middel terecht is voorgesteld.
11.
Geheel ten overvloede merk ik nog op dat indien het hof een nader onderzoek had ingesteld en bij de P.I. Scheveningen had laten informeren of verzoeker daar op 21 februari 2000 gedetineerd was, het hof - evenals ik toen ik navraag deed - te horen had gekregen dat verzoeker daar op 21 februari 2000 verbleef uit hoofde van een in de zaak met parketnummer 09/ 925146-00 gegeven bevel gevangenhouding. Het hof had dan de hernieuwde oproeping van verzoeker dienen te bevelen om vervolgens de zaak op een nadere terechtzitting - en voor het geval verzoeker aldaar niet zou zijn verschenen met inachtneming van het hiervoor onder 5 en 6 overwogene - te behandelen.
12.
De vraag die vervolgens zou zijn gerezen is of dezelfde raadsheren die na de terechtzitting van 21 februari 2000 zich in raadkamer reeds inhoudelijk een eindoordeel over de zaak zullen hebben gevormd, aan de verdere berechting hadden mogen deelnemen. De zaak zou dan enige gelijkenis met de verzetprocedure hebben vertoond, waaromtrent in de Nederlandse literatuur de vraag is gerezen of dezelfde rechter(s) die het verstekvonnis heeft/hebben gewezen aan de verzetbehandeling mag/mogen deelnemen. Knigge trekt de lijn die omtrent teruggewezen zaken door de Hoge Raad is uitgezet in HR 18 jan. 1994, NJ 1994, 305 en HR 24 okt. 1995, NJ 1996, 484 door naar de verzetprocedure (in zijn noot onder EHRM 10 juni 1996, NJ 1998, 184 Thomann v. Zwitserland). Zie ook Corstens, die aan `verse' rechters de voorkeur geeft (o.c. p. 722); M.I. Veldt (Het EVRM en de onpartijdige strafrechter, diss. Tilburg 1997, p. 128-129), die moeite heeft met de uitspraak van het EHRM in de zaak Thomann, luidende dat art. 6, eerste lid, EVRM niet geschonden was door berechting na verzet door dezelfde rechters die het verstekvonnis hadden gewezen; S.E. Marseille in Vademecum Strafzaken 34.4.4; en de in de noot van Knigge genoemde schrijvers.
13.
Een uitspraak behoeven we hier echter niet te doen aangezien het hof (ten onrechte) niet aan dit punt is toegekomen, en na vernietiging van de beslissing en verwijzing van de zaak naar een ander hof het probleem van een rechter die zich door een eerdere behandeling reeds over de merites van de zaak heeft uitgelaten zich niet zal voordoen.
14.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 13‑11‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
13 november 2001
Strafkamer
nr. 03493/00
HJH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Ge-rechtshof te 's-Gravenhage van 6 maart 2000, nummer 22/001450-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiare Inrichting Scheveningen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 6 april 1998 - de verdachte ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot het betalen van een geldboete van driehonderdvijftig gulden, subsidiair zeven dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden met veronachtzaming van het recht van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn, althans dat het oordeel van het Hof dat er geen reden was het onderzoek ter terechtzitting te heropenen zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
3.2.
Met het oog op de behandeling van de zaak in hoger beroep is het volgende van belang:
- (i)
de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 1999 is op 24 augustus 1999 aan de verdachte in persoon uitgereikt in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle, alwaar hij op dat moment uit anderen hoofde was gedetineerd;
- (ii)
het Hof heeft op die terechtzitting het onderzoek geschorst, nadat de Advocaat-Generaal bij het Hof had meegedeeld dat het transport van de verdachte, die intussen was overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting te Zoetermeer, niet tijdig meer had kunnen worden geregeld; de verdachte is vervolgens opgeroepen voor de terechtzitting van het Hof van 21 februari 2000;
- (iii)
de oproeping voor die terechtzitting van 21 februari 2000 is op 2 januari 2000 in de zo-even genoemde inrichting aan de verdachte in persoon uitgereikt;
- (iv)
de verdachte is op die terechtzitting van 21 februari 2000 niet verschenen; blijkens het verkort proces-verbaal dat van die terechtzitting is opgemaakt, heeft de Voorzitter van het Hof aldaar medegedeeld dat een medewerker van de afdeling zittingsvoorbereiding hem op 18 februari 2000 had gemeld dat de verdachte inmiddels niet meer was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zoetermeer en op die datum ook niet was gedetineerd ter zake van enige hem opgelegde straf;
- (v)
blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 februari 2000 heeft het Hof vervolgens verstek verleend tegen de verdachte, de zaak behandeld en het onderzoek gesloten met bepaling van de uitspraak op 6 maart 2000;
- (vi)
op 29 februari 2000 is ter griffie van het Hof een faxbericht binnengekomen van mr. I.C.M.E. Meissen, raadsvrouwe van de verdachte, dat onder meer inhoudt:
"Op 21 februari 2000 heb ik bij een medewerker van Uw Hof geïnformeerd wanneer de zaak (...) behandeld zou worden.
Deze medewerkster vertelde mij, tot mijn grote verbazing, dat de zaak zojuist behandeld was.
Een andere medewerker van Uw Hof heeft mij medegedeeld dat de dagvaarding voor deze zitting aan de [verdachte], tijdens zijn verblijf in detentie, is betekend.
De vrijdag voorafgaand aan de zitting (naar de Hoge Raad begrijpt: op 18 februari 2000) kreeg hij de mededeling dat de [verdachte] niet langer in het Huis van Bewaring in Zoetermeer gedetineerd zat. Hij veronderstelde dat de [verdachte] zich in vrijheid zou bevinden.
Deze veronderstelling is echter onjuist geweest.
Op 22 januari 2000 is de [verdachte] namelijk aangehouden en vanaf dit moment verblijft hij in detentie. Hij is gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Scheveningen.
De [verdachte] wilde bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig zijn om zich te kunnen verdedigen tegen de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie. Hij was echter niet in staat om te verschijnen, omdat voor hem geen vervoer was geregeld vanuit de P.I. in Scheveningen.";
- (vii)
op 29 februari 2000 heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof zich per e-mail gewend tot de Voorzitter van het Hof en het Hof in overweging gegeven om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen, gelet op voormeld faxbericht van de raadsvrouwe van de verdachte;
- (viii)
in de bestreden uitspraak heeft het Hof onder het hoofd "Onderzoek van de zaak" onder meer overwogen:
"Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is bij het hof een faxbericht d.d. 29 februari 2000 van mr I.C.M.E. Meissen binnengekomen. Het Hof ziet in het daarin gestelde geen aanleiding en evenmin de noodzaak het onderzoek te heropenen."
- 3.3.
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het er onder de hiervoor sub 3.2 onder (iii) en (iv) vermelde omstandigheden voor moet worden gehouden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het onder (vi) vermelde faxbericht, waarvan het Hof heeft kennis genomen, bevat echter een duidelijke aanwijzing van het tegendeel. Daarom is 's Hofs oordeel zonder nadere motivering - die ontbreekt - onbegrijpelijk. Als zodanige motivering kan niet gelden de overweging van het Hof dat het in hetgeen in het faxbericht is gesteld "geen aanleiding en evenmin de noodzaak het onderzoek te heropenen" ziet.
- 3.4.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 november 2001.