HR, 10-02-1987, nr. 80801
ECLI:NL:PHR:1987:AC1276
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-02-1987
- Zaaknummer
80801
- LJN
AC1276
- Roepnaam
Luchthaven Zuid-Limburg
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1987:AC1276, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑02‑1987; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1987:AC1276
ECLI:NL:PHR:1987:AC1276, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑1987
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1987:AC1276
- Vindplaatsen
NJ 1987, 662 met annotatie van A.C. 't Hart
NJ 1987, 662 met annotatie van t Hart
Uitspraak 10‑02‑1987
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
10 februari 1987
Strafkamer
Nr. 80.801
MH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 20 maart 1985 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1935, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Sittard van 27 november 1984 – de verdachte ter zake van ‘’overtreding van artikel 33 lid 1, aanhef en onder b van de Luchtvaartwet, begaan door een rechtspersoon, hebbende hij feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging’’ veroordeeld tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft Mr. M.J.M. Tripels, advocaat te Maastricht, de navolgende middelen van cassatie voorgesteld:
I. Schending en/of verkeerde toepassing van de wet doordat:
De Rechtbank ten onrechte als bewezen heeft verklaard dat requirant tot cassatie, [verdachte] , in zijn hoedanigheid van directeur van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg, de leiding gegeven heeft aan de in de inleidende dagvaarding omschreven verboden gedraging.
De Rechtbank miskent hierbij dat in casu voor het vertrek van het in deze zaak bedoelde luchtvaartuig, daartoe ontheffing was verleend, derhalve verlof, door de toen fungerende havenmeester, [betrokkene 1] en dat er ‘’de facto’’ en ‘’de iure’’ op dat moment geen sprake meer was van een verboden gedraging, als in de inleidende dagvaarding omschreven.
Verwezen kan in deze worden naar het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank te Maastricht in de zaak van requirant de dato 6 maart 1985 en is de ontheffing de facto verleend c.q. is de door de havenmeester, die hiertoe bevoegd was, gegeven ontheffing niet ingetrokken, ook toen de havenmeester constateerde dat de kuikens (165.000 eendagskuikens), bestemd voor de vlucht naar Lagos in Nigeria, reeds aanwezig waren.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting verklaarde de havenmeester dat de ontheffing werd aangevraagd op grond van de te late aanvoer van een vracht zogenaamde eendagskuikens, daarbij stellende, aldus de havenmeester [betrokkene 1] , dat vertraging de levenstijd van de eendagskuikens verkort en dat hij daarom ontheffing had verleend, daaraan toevoegende dat, zodra de kuikens aanwezig waren, er geladen zou moeten worden en dat men daarna zo spoedig mogelijk diende te vertrekken, waarbij de havenmeester er van uitging dat die start vóór 24.00 uur mogelijk moest zijn.
De havenmeester heeft om 21.00 uur echter vastgesteld dat de kuikens reeds aanwezig waren en klaar stonden op de pallets om geladen te worden. De havenmeester constateerde derhalve op dat moment dat op de schriftelijke informatie van 30 juni 1983 om 16.00 uur ten onrechte stond vermeld dat de laatste vrachtauto met kuikens omstreeks 23.00 uur zou aankomen en dat het plaatsen op de pallets en de lading ongeveer 2 uren in beslag zouden nemen, en dat men een onjuist argument had gebruikt om van de havenmeester de ontheffing te verkrijgen.
De havenmeester stelt verder en geeft toe dat, omdat de lading op verkeerde pallets was geplaatst, het laden van het vliegtuig een vertraging ondervond, omdat het vliegtuig eerst kon worden beladen om 00.20 uur. De havenmeester wist derhalve op een zeker moment dat [betrokkene 2] van de afhandeling, die derhalve het beladen van het vliegtuig diende te verzorgen, een onwaarheid had meegedeeld. Terecht stelt de havenmeester, die uitsluitend bevoegd is om ontheffing te verlenen of niet te verlenen c.q. in te trekken: zie het proces-verbaal van de zitting:
‘’Gezien de bevoegdheid die ik heb als havenmeester, denk ik dat ik de vergunning had kunnen intrekken, maar dan zou het risico voor de kuikens erg groot zijn geworden. Het niet lossen in Lagos had naar mijn mening ook tot een ontheffing kunnen leiden’’.
Verder stelt de havenmeester terecht:
‘’De directeur heeft met betrekking tot het geven van ontheffingen geen gezag over mij’’.
Iets verder:
‘’Wanneer de directeur mij zou gelasten een ontheffing te verlenen, hoef ik daar geen gevolg aan te geven”.
Het vorenstaande dwingt tot de conclusie dat van een verboden gedraging, als omschreven in de dagvaarding geen sprake meer kon zijn, eenvoudigweg omdat er een ontheffing lag van de daartoe bevoegde havenmeester, [betrokkene 1] . De omstandigheid dat de havenmeester, hoewel daartoe bevoegd en gerechtigd, ook nadat hij wist dat de redenen van de ontheffing, zoals deze aan hem waren voorgelegd, anders lagen, de ontheffing niet heeft ingetrokken, dwingt tot de conclusie dat het in de dagvaarding genoemde toestel met de eendagskuikens terecht kon vertrekken en ook is vertrokken binnen de verboden uren, zijnde 24.00 uur en 06.00 uur.Zoals de havenmeester [betrokkene 1] blijkens het proces-verbaal van zijn verhoor heeft verklaard , heeft toen de havenmeester de dienstdoende operation-officer van de afhandeling, [betrokkene 3] , opdracht gaf dat het toestel van 23.00 uur zou vertrekken, van dezen het antwoord gekregen dat dit niet mogelijk was, omdat het personeel dat moest laden nog thuis was en dat de afspraak was dat het vliegtuig pas om 01.00 uur zou kunnen starten, omdat het niet vóór 06.00 uur de volgende morgen te Lagos kon worden gelost, hetgeen voor de havenmeester -kennelijk ook voor het personeel van de afhandeling- toen de havenmeester daarop niet reageerde en de ontheffing niet introk, de betrokken operation-officer van de afhandeling, belast met de belading, tot de conclusie dwong dat het toestel derhalve binnen de verboden uren kon en mocht vertrekken.
De Rechtbank onderkent overigens ook zelve in het vonnis, zie de eerste rechtsoverweging op pagina 6, dat de ontheffing is verleend, stellende de Rechtbank immers dat “verdachte begreep of had moeten begrijpen dat zijn in zijn hoedanigheid van directeur van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg gedane suggestie aan een ondergeschikte tot het plegen van valsheid in geschrifte, teneinde een ontheffing van het in artikel 1 van de beschikking van 15 juni 1981 van de Minister van Verkeer en Waterstaat genoemde verbod te verkrijgen, zou worden opgevolgd en hij zodoende leiding heeft gegeven aan het telastegelegde feit’’, impliciet daardoor erkennende dat in casu een ontheffing is verleend, waardoor er van een verboden gedraging – als in de dagvaarding omschreven – geen sprake meer was c.q. kon zijn.
II. Schending en/of verkeerde toepassing van de wet doordat:
De Rechtbank op onjuiste en onbegrijpelijke gronden bewezen acht dat requirant [verdachte] de leiding had c.q. leiding heeft gegeven aan de in de dagvaarding omschreven verboden gedraging, doordat hij aan een ondergeschikte een suggestie heeft gedaan tot het plegen van valsheid in geschrifte.
Het wil requirant tot cassatie voorkomen dat het doen van een suggestie aan een ondergeschikte tot het plegen van valsheid in geschrifte uiteraard geen leidinggevende handeling is, temeer omdat requirant zelve, in zijn functie van directeur geen leiding gaf noch kon geven aan het vertrekken van vliegtuigen, welke behoorden tot de rechtsbevoegdheid en toch van de Afdeling Afhandeling en de Havenmeester, waarbij het uiteindelijk de Havenmeester is, die een dergelijk verlof kan verlenen, niet verlenen of een gegeven verlof intrekken.
Getuige [betrokkene 3] is blijkens het te dezer zake opgemaakte proces-verbaal en ook het proces-verbaal van de zitting, toen deze vernam op het laatste ogenblik dat op de luchthaven Lagos een vliegtuig niet eerder dan om 06.00 uur gelost kon worden en dit voor de lading problemen zou opleveren, waardoor de lading verloren zou kunnen gaan, weliswaar overleg gaan plegen met requirant, directeur van de Luchthaven, waarbij door requirant [verdachte] in die overlegsituatie slechts is gesteld -hoewel requirant [verdachte] met belading en lossing geen bemoeienissen had en zich daarmee ook nimmer bemoeide – dat de suggestie – nota bene van [betrokkene 3] – dan maar in het ontheffingsformulier zou kunnen worden vermeld.
Requirant wil nog hierbij opmerken dat, omdat hij geen feitelijke bemoeienissen had met de belading en het vertrek van de vliegtuigen, hij ook niet heeft stilgestaan bij een geredere oplossing, namelijk gebaseerd op de onmogelijkheid later te vertrekken, omdat dan het vliegtuig in Lagos niet gelost kon worden, met alle rampzalige gevolgen van dien, namelijk het daardoor verloren gaan van de lading, die toch een waarde had van enkele tonnen, gelet op een eerdere ervaring, zoals ook blijkt uit de stukken, toen 65.000 eendagskippen in een dergelijke situatie verloren zijn gegaan.
Over een en ander is zeer oppervlakkig tussen de requirant en [betrokkene 3] gesproken, hetgeen ook in de rede lag. Bovendien verklaart de getuige [betrokkene 3] te dezer zake nadrukkelijk, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting:
‘’In feite heb ik op dat formulier naar voren gebracht dat de vracht met kuikens nog onderweg was naar het vliegveld Zuid-Limburg, Ik heb dus een onjuiste reden opgegeven’’.
Verder verklaart deze getuige ook nog dat hij [betrokkene 1] , de havenmeester, toen deze omstreeks 19.40 uur op het kantoor van de Afdeling ‘’Operations’’ kwam, waarbij ook [betrokkene 3] aanwezig was, exact heeft uitgelegd wat de reden was waarom de Boeing 707 met de 165.000 eendagskippen later zou vertrekken. De getuige [betrokkene 3] stelt dan verder:
‘’Het was overigens een prettig gesprek en ik had de indruk van [betrokkene 1] , de havenmeester, dat hij begrip had voor de situatie en dat hij geen ander formulier behoefde in te vullen, hetgeen wellicht in de rede zou hebben gelegen’’.
Requirant had hiermee – zoals vaststaat – wederom geen enkele bemoeienis en kon daarop geen invloed uitoefenen.
Requirant heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting te dezer zake verklaard dat [betrokkene 2] , station-manager van de afhandeling bij hem kwam met het probleem dat, wanneer de eendagskuikens in de nachtelijke uren in Lagos zouden aankomen, er moeilijkheden zouden kunnen ontstaan met het lossen van de vracht, waardoor de kuikens te lang in het vliegtuig moesten blijven en een verhoogd stervensrisico zou ontstaan met alle nadelige gevolgen van dien en dat, wanneer het vliegtuig na 23.00 uur zou vertrekken, bijvoorbeeld om 01.00 uur, dit risico vermeden zou kunnen worden, omdat bij aankomst dan direct gelost kon worden.
Requirant verklaart dan verder dat [betrokkene 2] hem om advies vroeg en dat toen overleg werd gepleegd:
‘’Ik heb hem toen gesuggereerd een externe oorzaak, waardoor overmacht zou ontstaan aan te voeren, zodat de havenmeester dan misschien een delay zou toestaan. De vertraagde aanvoer van de levende have zou mogelijk een dergelijke reden kunnen zijn’’.
Requirant verklaart daarbij dat het hem ook niet bekend was dat alle levende have al aanwezig was. Requirant stelt dan ook verder dat hij met [betrokkene 2] geen enkel contact meer heeft gehad en dat hij slechts benaderd werd om een gedachtenwisseling. Requirant stelt dan ook blijkens het proces-verbaal, pagina 17 terecht:
‘’Ik ontken enige leiding te hebben gegeven aan de verboden gedraging. Ik heb alleen de suggestie gedaan. Ik heb geen toezicht gehouden en ik heb ook geen opdracht gegeven’’.
Het zal duidelijk zijn dat:
1. deze suggestie niet inhoudt: ‘’het leiding geven aan’’ of ‘’het geven van een opdracht’’;
2. deze suggestie niet door requirant werd gecontroleerd noch kon worden gecontroleerd;
3. dat bij requirant evenzeer de terechte mening bestond dat ook het probleem in Lagos – namelijk het te laat kunnen lossen van de levende have – een ontheffingsgrond had kunnen zijn;
4. dat requirant verder geen bemoeienis had met het juiste tijdstip van vertrek van het vliegtuig en reeds geruime tijd afwezig was, toen het vliegtuig ’s-nachts vertrok.
Van belang is in deze op te merken dat vaststaat dat het niet kunnen lossen van de kuikens in Lagos tot ontheffing had kunnen leiden. Zie hiertoe de verklaring van de havenmeester op pagina 7 van het proces-verbaal van de zitting:
‘’Het niet lossen in Lagos had naar mijn mening ook tot een ontheffing kunnen leiden. De directeur heeft met betrekking tot het geven van ontheffingen geen gezag over mij’’.
Iets verder:
‘’Wanneer de directeur mij zou gelasten een ontheffing te verlenen hoef ik daar geen gevolg aan te geven’’.
Op grond van het vorenstaande kan worden gesteld dat het feit dat de havenmeester de ontheffing niet heeft ingetrokken, kennelijk gelegen is in die door hem onderkende hiervoren omschreven omstandigheden, anders had de havenmeester toch stellig, naar in de rede ligt, de ontheffing ingetrokken, hetgeen impliceert dat de gegeven ontheffing van kracht bleef en derhalve ook om die redenen niet van een verboden gedraging kan worden gesproken, waaraan requirant [verdachte] leiding heeft gegeven. Dit laatste was ten ene male ook niet mogelijk, omdat requirant niets over de havenmeester en het al dan niet geven van een ontheffing te zeggen had en ook daarbij geen significante rol heeft gespeeld, noch kon spelen, doch slechts in een summiere dialoog met [betrokkene 2] , belast met de afhandeling (het laden en lossen van vliegtuigen) over de aan de havenmeester te vragen ontheffing heeft gesproken, doch verder daarmee noch direct noch indirect enige feitelijke bemoeienis heeft gehad.
III. Ten onrechte wordt verder in het vonnis overwogen dat verdachte begreep of had moeten begrijpen dat zijn in zijn hoedanigheid van directeur van de Luchthaven Zuid-Limburg gedane suggestie aan een ondergeschikte tot het plegen van valsheid in geschrifte zou worden opgevolgd ‘’en hij zodoende leiding heeft gegeven aan het telastegelegde feit’’, zulks ten onrechte, omdat het de dienst afhandeling was, in casu [betrokkene 2] , die met het probleem van de onderwerpelijke belading en vervoer belast was, verklarende [betrokkene 2] blijkens het proces-verbaal, pagina 8:
‘’Dat er met een eventuele wachttijd rekening gehouden diende te worden werd mij op het laatste ogenblik bekend omdat er vanaf 19.00 uur die avond tot de volgende morgen 06.00 uur op de Luchthaven te Lagos geen vliegtuig geladen of gelost mocht worden in verband met de komende verkiezingen in dat land in die periode’’.
Op pagina 9:
‘’Na overleg met het aanleveringsbedrijf kwam vast te staan dat het vliegtuig niet voor ’s-morgens 06.00 uur gelost kon worden’’.
[betrokkene 2] is toen naar requirant [verdachte] gegaan, omdat [betrokkene 4] en [betrokkene 1] , de havenmeester, niet aanwezig waren, om overleg te plegen.
Aangezien requirant [verdachte] niet er van op de hoogte was of de levende have al aanwezig was (zie zijn verklaring op pagina 17 van het proces-verbaal) heeft hij zich ook verder niet verdiept in hetgeen [betrokkene 2] verder heeft gedaan met het formulier, hoe dit werd ingevuld enzovoorts: zie pagina 17:
‘’Wat [betrokkene 2] daarna gedaan heeft weet ik niet. Ik heb met hem hierna geen enkel contact meer gehad. Ook met de havenmeester heb ik geen contact meer gehad. Ik ontken enige leiding te hebben gegeven aan de verboden gedraging. Ik heb alleen de suggestie gedaan. Ik heb geen toezicht gehouden en ik heb ook geen opdracht gegeven’’.
Het lijkt verder aan geen twijfel onderhevig dat de havenmeester de ontheffing niet zou hebben ingetrokken c.q. ontheffing zou hebben verleend, indien in het desbetreffende formulier, ingevuld door [betrokkene 2] , zou zijn gesteld dat de levende have in Lagos eerst na 06.00 uur kon worden gelost en dan ook op die gronden vergunning zou hebben gegeven althans op die grond dan ook de vergunning niet heeft ingetrokken, waartoe hij alleen bevoegd en gerechtigd was.
IV. Ten onrechte heeft de Rechtbank het door requirant tot cassatie gedane beroep op overmacht verworpen.
Blijkens de laatste rechtsoverweging op pagina 6 van het vonnis, stelt de Rechtbank:
‘’dat de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een beroep heeft gedaan op overmacht, daartoe onder meer stellende dat, nu de vertraagde lossing in Lagos een niet voorzienbare van buiten komende oorzaak vormde en er voor verdachte een conflictsituatie ontstond, hierin bestaande dat enerzijds bij het vóór 23.00 uur vertrekken van dat vliegtuig daardoor een aanzienlijke sterfte onder de te vervoeren kuikens zou optreden en anderzijds bij het vertrekken van het vliegtuig na 23.00 uur de Luchtvaartwet zou worden overtreden, er sprake was van een noodtoestand en dat hij in deze conflictsituatie heeft gemeend te moeten kiezen voor overtreding van de Luchtvaartwet’’.
a. Requirant tot cassatie heeft niet gekozen voor een overtreding van de Luchtvaartwet, hij heeft slechts geadviseerd hoe wellicht de havenmeester een ontheffing zou kunnen geven.
b. Vast staat dat de Luchthaven plotseling door de vervoerder werd verrast met de informatie dat de lossing in Lagos niet vóór 06.00 uur ’s-morgens kon plaatsvinden, hetgeen ‘’in confesso’’ is en dat verder wanneer in een vliegtuig in een land als Lagos de lading uren op het vliegveld moet staan in een brandende hitte, de lading verloren zou dreigen te gaan, welk feit de Rechtbank, kennelijk als juist aanvaardt en erkent, zodat niet anders kon worden gehandeld als is geschied, en dat dit feit dan ook door alle betrokkenen, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting, als een zwaarwegend argument hebben aangevoerd en onderkend. Reeds op die gronden had de Rechtbank de noodtoestand voor alle betrokkenen te dezer zake moeten onderkennen en aanvaarden, waarbij in deze nogmaals herhaald wordt dat het geven van de ontheffing en het eventueel intrekken van de ontheffing niet tot de competentie van requirant behoorden.
V. Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen dat de verdachte heeft nagelaten te doen onderzoeken of het juist was dat de ten processe bedoelde lossing van de kuikens te Lagos vertraging zou oplopen omdat dit niet tot de taak van requirant behoorde, veeleer de taak van de havenmeester, in verband met de door hem te geven ontheffing.
Ten onrechte veronderstelt de Rechtbank dat requirant nog een onderzoek zou hebben moeten doen naar het risico van de vertraging bij de lossing, omdat in redelijkheid gesteld kan worden, waarover alle in deze betrokkenen het eens zijn, dat, wanneer het toestel te vroeg in Lagos zou landen, de lading gevaar liep, zodat ten onrechte de Rechtbank kennelijk twijfelt aan hetgeen alle betrokkenen in deze hebben verklaard, namelijk dat er een groot risico bestond van het teloorgaan van de lading.
Ten onrechte heeft de Rechtbank het beroep op de noodtoestand verworpen, daartoe overwegende dat verdachte tevens heeft nagelaten, zich een juiste voorstelling te vormen omtrent de door het vliegtuig benodigde reistijd voor de vlucht van Beek naar Lagos en zodoende noch het juiste tijdstip van aankomst te Lagos kon bepalen noch het daarmee samenhangende vereiste tijdstip van vertrek uit Beek.
Zoals hiervoren reeds gesteld was dit niet de taak van requirant en behoorde dit niet te zijner beoordeling, doch dit was een zaak uitsluitend van de havenmeester en de personen die belast waren met de afhandeling c.q. het beladen van het vliegtuig, waarbij overigens wederom ten onrechte requirant wordt verweten dat hij zich geen juiste voorstelling heeft gevormd omtrent de door het vliegtuig benodigde reistijd voor de vlucht van Beek naar Lagos, omdat requirant hierover door [betrokkene 2] genoegzaam was geïnformeerd en [betrokkene 2] zelve hiervan op de hoogte was gesteld door het aanleveringsbedrijf, inhoudende dat het vliegtuig niet voor ’s-morgens 06.00 uur gelost kon worden, hetgeen dan ook door [betrokkene 2] aan requirant [verdachte] is meegedeeld, omdat de vlucht ongeveer 6 uren bedroeg, zoals [betrokkene 2] ook verklaarde, zie pagina 10:
‘’deze start is met opzet vertraagd omdat er in de periode gelegen tussen 19.00 uur en 06.00 uur niet gelost mocht worden te Lagos’’.
Te dier zake heeft requirant dan ook verklaard, zie pagina 16:
‘’de vlucht van Beek naar Lagos duurt ongeveer 6 uur, denk ik. Ik weet dit echter niet zeker. Als het vliegtuig voor 23.00 uur zou vertrekken, dan zou er een risico voor de kuikens intreden’’.
Los van het vorenstaande staat vast dat requirant [verdachte] niet tot taak had om het tijdstip van vertrek uit Beek te bepalen, aangezien dit een zaak was op de eerste plaats van de belader, in casu [betrokkene 2] en in laatste instantie de havenmeester uiteindelijk die de toestemming moet geven of niet geven voor het vertrek van het vliegtuig.
Gelet op de voorgeschreven omstandigheden, waren alle betrokkenen het er over eens dat het vertrek om 01.00 uur van het vliegtuig gepland was op het openstellen van het vliegveld in Lagos en de mogelijkheid van de lossing aldaar.
Ten onrechte heeft de Rechtbank het verweer van requirant verworpen, hierop neerkomende dat de havenmeester op 30 juni 1983 om 21.00 uur zelf op de hoogte was van de aanwezigheid van de kuikens en derhalve zelfstandig een beslissing had kunnen nemen c.q. moeten nemen indien de havenmeester van mening was dat er geen gronden tot ontheffing waren die, zoals requirant hiervoren heeft aangevoerd, wel degelijk aanwezig waren, juist in de omstandigheid dat de lossing in Lagos eerst na 06.00 uur kon plaatsvinden, met alle gevaren voor de lading van dien.
Ten onrechte heeft de Rechtbank dan ook dit verweer verworpen met een argumentatie, waarvan de soberheid en ongegrondheid opvallen, namelijk waar de Rechtbank overweegt dat de directeur de feitelijke leiding heeft gegeven en de havenmeester in een zodanige positie heeft gebracht dat deze niet meer in redelijkheid kon verbieden dat het tijdstip van vertrek zou liggen na 23.00 uur, zijnde het tegendeel door de havenmeester te dezer zake dan ook verklaard, waar hij stelt:
‘’Gezien de bevoegdheid die ik heb als havenmeester, denk ik dat ik de vergunning had kunnen intrekken, maar dan zou het risico voor de kuikens erg groot zijn geworden. Het niet lossen in Lagos had naar mijn mening ook tot een ontheffing kunnen leiden’’.
Verder:
‘’De directeur heeft met betrekking tot het geven van de ontheffingen geen gezag over mij’’.
Iets verder:
‘’Wanneer de directeur mij zou gelasten een ontheffing te verlenen hoef ik daar geen gevolg aan te geven’’.
Er is totaal geen contact tussen requirant [verdachte] en de havenmeester in deze geweest, zodat bezwaarlijk gesteld kan worden dat requirant tot cassatie als directeur de havenmeester in zodanige positie heeft gebracht dat deze het vertrek van het toestel niet kon verbieden!?.
Dienaangaande mist de gewraakte overweging van de Rechtbank dan ook zowel iedere feitelijke en juridische grondslag.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Remmelink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
De N.V. Luchthaven Zuid-Limburg in de gemeente Beek, op 1 juli 1983, als exploitant van een luchtvaartterrein, als bedoeld in artikel 1 onder d Luchtvaarwet, dit luchtvaartterrein – omvattend de delen van Nederland als genoemd in de Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 26 oktober 1971 nummer LT/20173/Rijksluchtvaartdienst/Staatscourant 1971, 211 – heeft gebruikt, althans heeft doen of laten gebruiken in strijd met de door of vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat gegeven voorschriften als bedoeld in artikel 35 van de Luchtvaartwet;
immers heeft toen aldaar in strijd met het bepaalde in artikel 1 lid 2 van de Beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 juni 1981, nummer LV/L 22901/Staatscourant 1981, 114, een luchtvaartuig, als bedoeld in artikel 1 onder b Luchtvaartwet, te weten een Boeing 707 van de West African Airlines, registratienummer 9 C ACX te omstreeks 01.02 uur gebruik gemaakt van start- en landingsbaan 22;
hebbende hij, verdachte, in zijn hoedanigheid van directeur van genoemde naamloze vennootschap, leiding gegeven aan vorenomschreven verboden gedraging.
4.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen waarvan de inhoud is vervat in de navolgende overwegingen van de Rechtbank:
Overwegende, dat ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte onder meer heeft verklaard:
‘’Ik ben directeur van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg, exploitante van een luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 1 onder d van de Luchtvaartwet, en wel van het luchtvaartterrein Zuid-Limburg. Dit terrein omvat de delen van Nederland, genoemd in artikel 1 van de Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 26 oktober 1971, nummer LT/20173/Rijksluchtvaartdienst/Staatscourant 1971, 211.
Op 1 juli 1983 heb ik in de gemeente Beek dit luchtvaartterrein aldus laten gebruiken, dat toen daar een Boeing 707 van de West African Airlines, registratienummer 9 C ACX van start- en landingsbaan 22 is gestart. Deze Boeing is voorzien van een voortstuwingsinrichting, gevolge het bepaalde in artikel 1, tweede lid van de Beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 juni 1981, nummer LV/L 22901/Staatscourant 1981, 114, juncto artikel 2 van die beschikking, is het gebruik maken van die start- en landingsbaan voor dergelijk type luchtvaartuigen gedurende de periode van 23.00 – 06.00 uur verboden.
Als directeur heb ik de feitelijke leiding in genoemde N.V.
Het is echter wel mogelijk, dat de havenmeester, [betrokkene 1] , ontheffing verleent van dit verbod, indien daartoe een externe oorzaak van voldoende gewicht valt aan te voeren.
In casu is zo een ontheffing verleend naar aanleiding van daartoe gedaan verzoek door de station-manager van de afhandeling.
Teneinde deze ontheffing te verkrijgen, heb ik aan deze station-manager de suggestie gedaan, om – in strijd met de waarheid – als externe oorzaak aan te voeren, dat de aanlevering van eendags-kuikens, welke met genoemde Boeing vervoerd dienden te worden, zodanig vertraagd was, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’.
Overwegende, dat ter terechtzitting in hoger beroep de getuige [betrokkene 2] , oud 41 jaar, wonende te [woonplaats] , onder meer heeft verklaard:
‘’Op 30 juni 1983 was er op de luchthaven Zuid-Limburg een vracht eendags-kuikens aangevoerd. In verband met een probleem met betrekking tot het vervoer van deze vracht, ben ik naar de heer [verdachte] gegaan om met hem overleg te plegen.
[verdachte] heeft mij toen geadviseerd om het formulier, tot het aanvragen van een delay bij de havenmeester, zo in te vullen als het nu door mij gebeurd is. In feite heb ik op dat formulier vermeld dat de vracht kuikens nog onderweg was naar het vliegveld. Dit was een onjuiste reden. De start is dus met opzet vertraagd. Het toestel is vervolgens om 01.00 uur die nacht vertrokken’’.
Overwegende, dat ter terechtzitting in hoger beroep de getuige [betrokkene 1] , oud 51 jaar, wonende te [woonplaats] , onder meer heeft verklaard:
‘’Op 1 juli 1983 te omstreeks 01.00 uur is in de gemeente Beek van start- en landingsbaan 22 van het luchtvaartterrein Zuid-Limburg gestart een luchtvaartuig van het type Boeing 707 van de West African Airlines, registratienummer 9 C ACX, welk luchtvaartuig is voorzien van een voortstuwingsinrichting, bestaande uit straalmotoren met een startgewicht van 150 ton. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 juni 1981, nummer LV/L 22901, Staatscourant 1981, 114, juncto artikel 2 van die beschikking, is het gebruik van de start- en landingsbaan voor een dergelijk type luchtvaartuigen gedurende de periode van 23.00 – 06:00 uur in beginsel verboden. Ik heb als havenmeester voor genoemde start ontheffing verleend op grond, dat de station-manager mij meedeelde, dat de aanlevering van kuikens welke met genoemde Boeing zouden worden vervoerd, zodanig vertraagd was, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’.
4.3. In aansluiting op de bewezenverklaring heeft de Rechtbank nog het volgende overwogen:
Overwegende nader met betrekking tot het leidinggeven van verdachte dat, gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, verdachte begreep of had moeten begrijpen dat zijn in zijn hoedanigheid van directeur van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg gedane suggestie aan een ondergeschikte tot het plegen van valsheid in geschrifte, teneinde een ontheffing van het in artikel 1 van de beschikking d.d. 15 juni 1981 van de Minister van Verkeer en Waterstaat genoemde verbod te verkrijgen, zou worden opgevolgd en hij zodoende leiding heeft gegeven aan het telastegelegde feit.
5. Motivering van de beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte.
Met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte heeft de Rechtbank overwogen:
(a) dat de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een beroep heeft gedaan op overmacht, daartoe onder meer stellende dat – nu de vertraagde lossing in Lagos een niet voorzienbare van buiten komende oorzaak vormde en er voor verdachte een conflictsituatie ontstond, hierin bestaande dat enerzijds bij het vóór 23.00 uur vertrekken van dat vliegtuig daardoor een aanzienlijk sterfte onder de te vervoeren kuikens zou optreden en anderzijds bij het vertrekken van het vliegtuig na 23.00 uur de Luchtvaartwet zou worden overtreden, er sprake was van een noodtoestand en dat hij in deze conflictsituatie heeft gemeend te moeten kiezen voor overtreding van de Luchtvaartwet;
(b) dat de Rechtbank dit verweer verwerpt, aangezien de aan dit verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden door het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk zijn geworden, nu verdachte heeft nagelaten te – doen – onderzoeken of het juist was dat de ten processe bedoelde lossing van de kuikens te Lagos vertraging zou oplopen en verdachte tevens heeft nagelaten zich een juiste voorstelling te vormen omtrent de, door het vliegtuig benodigde reistijd voor de vlucht van Beek naar Lagos en zodoende noch het juiste tijdstip van aankomst te Lagos kon bepalen noch het daarmee samenhangende vereiste tijdstip van vertrek uit Beek;
(c) dat de raadsman van verdachte voorts aanvoert, dat de havenmeester op 30 juni 1983 om 21.00 uur zelf op de hoogte was van de aanwezigheid van de kuikens en dus alsnog zelfstandig een beslissing had kunnen nemen, zodat verdachte straffeloos is;
(d) dat de Rechtbank ook dit verweer verwerpt, nu het door de directeur feitelijk leiding geven aan vorenstaande als bewezen aangenomen feiten de havenmeester in een zodanige positie heeft gebracht, dat deze niet meer in alle redelijkheid kon verbieden dat het tijdstip van vertrek zou liggen na 23.00 uur van die 30e juni 1983;
(e) dat ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit zou blijken, dat verdachte niet strafbaar is dat
verdachte mitsdien strafbaar is.
6. Beoordeling van het eerste middel
6.1. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag, dat geen sprake is geweest van een verboden gedraging als bewezenverklaard, omdat door de havenmeester [betrokkene 1] ontheffing was verleend. Kennelijk wordt daarmede bedoeld dat ingevolge art. 3, lid 2 aanhef en onder b, van de Beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 juni 1981, nr. LV/L 22901/Stcrt. 1981, 114 ontheffing was verleend van het in art. 1 van die beschikking omschreven verbod om gedurende de periode van 23.00 tot 06.00 uur door de luchtvaartuigen gebruik te laten maken van de in dat artikel vermelde start- en landingsbanen van het luchtvaartterrein Zuid-Limburg.
6.2. De Rechtbank heeft echter kennelijk geoordeeld en op grond van de hiervoren onder 4.2 weergegeven verklaringen van de verdachte, de getuige [betrokkene 2] en de getuige [betrokkene 1] , voor zover betrekking hebbende op evenbedoelde ontheffing, ook kunnen oordelen dat de door [betrokkene 1] verleende ontheffing niet als rechtsgeldig kon worden aangemerkt, aangezien zij op een valse grondslag berustte, te weten: de in het desbetreffende aanvraagformulier als valse reden voor het aangevraagde delay vermelde omstandigheid, dat de aanlevering van de met de Boeing te vervoeren eendags-kuikens zodanig was vertraagd, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was. Hierbij is in het bijzonder van belang de verklaring van de verdachte, dat in strijd met de waarheid evenbedoelde vertraging is opgegeven als ‘’een externe oorzaak’’ welke van voldoende gewicht zou kunnen worden geacht om een ontheffing te verkrijgen. Opmerking verdient nog, dat ook indien inderdaad sprake zou zijn geweest van vertraging bij de aanlevering van de kuikens, die omstandigheid bezwaarlijk had kunnen worden aangemerkt als een vertraging in de vluchtuitvoering als gevolg van een uitzonderlijke en niet te voorziene congestie het luchtverkeer betreffende, als bedoeld in het tweede lid onder b van art. 3 van meergemelde beschikking.
6.3. Tevergeefs beroept het middel zich voorts op de omstandigheid, dat de havenmeester de gegeven ontheffing niet heeft ingetrokken toen hij constateerde dat de voor de vlucht naar Lagos bestemde kuikens reeds aanwezig waren. Die omstandigheid bracht immers niet mede dat de ontheffing alsnog rechtsgeldig werd.
6.4. Uitgaande van het onder 6.2 overwogene heeft de Rechtbank op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen kunnen achten, dat sprake is geweest van een verboden gedraging als in het bewezenverklaarde omschreven.
6.5. Het middel faalt derhalve.
7. Beoordeling van het tweede en het derde middel 7.1. Uit de inhoud van de onder 4.2 weergegeven verklaringen van de verdachte, de getuige [betrokkene 2] en de getuige [betrokkene 1] heeft de Rechtbank kunnen afleiden, dat de verdachte in zijn hoedanigheid van directeur van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg feitelijke leiding heeft gegeven aan de bewezenverklaarde verboden gedraging. De Rechtbank heeft in dit bijzonder kunnen afleiden uit de – in onderlinge samenhang te beschouwen – verklaringen van (a) de verdachte, voor zover inhoudende:
‘’Teneinde deze ontheffing te verkrijgen, heb ik aan deze station-manager de suggestie gedaan, om – in strijd met de waarheid – als externe oorzaak aan te voeren, dat de aanlevering van eendags-kuikens, welke met genoemde Boeing vervoerd diende te worden, zodanig vertraagd was, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’;
(b) de getuige [betrokkene 2] , zijnde de door de verdachte bedoelde station-manager, en(c) de getuige [betrokkene 1] , voor zover inhoudende: dat hij ontheffing heeft verleend voor de start van de Boeing 707 op 1 juli 1983 te omstreeks 01.00 uur op grond van de mededeling van de station-manager, dat de aanlevering van de kuikens zodanig was vertraagd dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was.
7.2. De Rechtbank heeft op grond van (A) de in voormelde bewijsvoering besloten liggende omstandigheid dat de door de verdachte aan de station-manager gedane suggestie in feite tot de bewezenverklaarde verboden gedraging heeft geleid, en (B) de – onder 4.3 weergegeven – overweging dat de verdachte ook begreep of had moeten begrijpen dat de in zijn hoedanigheid van directeur van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg gedane suggestie zou worden opgevolgd, kunnen oordelen dat de verdachte in gemelde hoedanigheid opzettelijk (1) een zodanige bijdrage heeft geleverd aan het complex van gedragingen hetwelk heeft geleid tot het opstijgen van de Boeing op een tussen 23.00 uur en 06.00 uur gelegen tijdstip, en (2) daarbij een zodanig initiatief heeft genomen, dat hij geacht moet worden feitelijke leiding te hebben gegeven aan die verboden gedraging.7.3. Aan het vorenoverwogene kan niet afdoen hetgeen in de middelen tegenover een en ander is aangevoerd, met name niet: dat de verdachte zich feitelijk niet heeft bemoeid met de belading en het vertrek van de Boeing, dat hij zich verder niet heeft verdiept in hetgeen [betrokkene 2] met het formulier heeft gedaan en geen verdere contacten met [betrokkene 2] heeft gehad, dat hij zich niet heeft bemoeid met het gesprek tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] en dat hij evenmin toezicht heeft gehouden.7.4. De middelen falen derhalve.
8. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel 8.1. Door op grond van haar hiervoren onder 5 sub (b) weergegeven overweging het beroep op overmacht te verwerpen, heeft de Rechtbank, zonder in enig opzicht van een onjuiste rechtsopvatting te doen blijken, dat verweer verworpen op gronden welke die verwerping kunnen dragen. 8.2. Kennelijk heeft de Rechtbank geoordeeld – gelijk zij ook heeft kunnen oordelen -, dat het voor een zorgvuldige afweging van de in de gestelde conflictsituatie tegenover elkaar staande belangen en plichten noodzakelijk was zich voldoende zekerheid te verschaffen omtrent meer concrete feitelijke gegevens met betrekking tot (1) de vraag of, en zo ja in hoeverre, de lossing van de kuikens te Lagos vertraging zou oplopen, en (2) de voor de vlucht benodigde reistijd, het tijdstip van aankomst te Lagos en het in verband daarmede nog verantwoord te achten tijdstip van vertrek uit Beek, dan tot uitdrukking komt in de enkele stelling dat bij een vertrek van het vliegtuig voor 23.00 uur een aanzienlijke sterfte onder de te vervoeren kuikens zou optreden. 8.3. Uitgaande van de feitelijke vaststelling dat de verdachte heeft nagelaten een en ander te onderzoeken, respectievelijk zich daaromtrent een juiste voorstelling te vormen, heeft de Rechtbank kunnen oordelen, dat de stellingen waarop het beroep op overmacht steunt niet aannemelijk zijn geworden. Of de Rechtbank terecht tot evenbedoelde feitelijke vaststelling is gekomen kan in cassatie niet worden onderzocht. 8.4. Voor zover het vijfde middel tenslotte nog de verwerping van het hiervoren onder 5 sub (c) vermelde verweer bestrijdt, treft het reeds hierom geen doel, omdat de omstandigheid dat de havenmeester op 30 juni 1983 om 21.00 uur, toen hij geconstateerd had dat de te vervoeren kuikens aanwezig waren, zelfstandig een beslissing had kunnen dan wel moeten nemen, niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de N.V. Luchthaven Zuid-Limburg voor het bewezenverklaarde gebruik dat zij van het luchtvaartterrein heeft gemaakt, althans heeft doen of laten maken, en evenmin aan de feitelijke leiding welke de verdachte aan de bewezenverklaarde verboden gedraging heeft gegeven.
8.5.
De middelen falen derhalve.
9. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
10. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president Moons als voorzitter, en de raadsheren De Waard, Beekhuis, Mout en Davids, in bijzijn van de waarnemend griffier Vermunt, en uitgesproken op 10 februari 1987.
Conclusie 10‑02‑1987
Inhoudsindicatie
-
Nr. 80.801
Zitting 23 december 1986
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbare College,
In deze zaak waarin de Rechtbank requirant in appel heeft veroordeeld terzake van ‘’overtreding van art. 33 lid 1, aanhef en onder b Luchtvaartwet, begaan door een rechtspersoon, hebbende hij feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging’’ (op het door NV geëxploiteerde vliegveld Beek des nachts een Boeing 707 beladen met 165.000 eendagskuikens bestemd voor Lagos laten opstijgen, hetgeen in strijd was met een anti-lawaaibeschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 juni 1981, zoals die naderhand is gewijzigd: Stscrt 1981, 114) tot een geldboete van f 1000,= s 20 d h, tegen welk vonnis hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, zijn namens hem vijf middelen van cassatie voorgesteld.
In middel I wordt aangevoerd, dat de Rechtbank niet bewezen heeft kunnen achten, dat requirant leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging, omdat voor de betrokken vlucht ontheffing was verleend door de havenmeester, en deze ontheffing niet was ingetrokken. Het komt mij voor, dat de rechtbank grond van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen heeft kunnen achten, dat de NV het telastegelegde feit: het des nachts laten opstijgen, hetgeen in strijd was met voormelde beschikking, heeft begaan. En eveneens, dat requirant daaraan leiding heeft gegeven. Dat een en ander ‘’verboden’’ was hoefde niet speciaal bewezen te worden: dat staat in de wet. De ontheffing waarop requirant in zijn cassatiemiddel doelt speelt m.i. in cassatie geen rol, omdat daarop tot zijn bevrijding door of namens requirant ter terechtzitting geen beroep is gedaan. De Rechtbank zal hebben aangenomen, dat deze ontheffing wel was verleend, doch als berustend op misleidende informatie van de kant van de NV, waarin requirant ook de hand had (zie hierover verderop) voor nietig moest worden gehouden, hetgeen mij een legitieme conclusie lijkt. Vgl. HR 5 maart 1948, NJ 1948, 200; CR van beroep 27 januari 1944, ARB 1944, 258 resp. HR 31 oktober 1938, NJ 1939, 139; 14 december 1954, NJ 1955, 119; 10 mei 1955, NJ 1956, 21; 5 juni 1964, 405; 13 november 1984, NJ 1985, 294, en concl. O.M. vóór HR 23 juni 1970, NJ 1970, 456. Zie voorts De Haan, Drupsteen, Fernhout, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, 3e druk, deel 2, p. 71, alsmede Cluysenaer, NJB 1970, p. 1000 en het rapport Algemene bepalingen van adm. recht, 5e druk, p. 221.
In middel II wordt gesteld dat de Rechtbank niet bewezen heeft kunnen achten, dat requirant leiding heeft gegeven aan de door de NV begane (verboden) gedraging. Mij dunkt, dat de Rechtbank dat leiding geven geredelijk bewezen heeft kunnen achten op grond van requirant ’s eigen verklaring (zie p. 3), waarbij ik wijs op zinsneden: ‘’Als directeur heb ik de feitelijke leiding in genoemde NV’’… ‘’In casu is een ontheffing verleend naar aanleiding van daartoe gedaan verzoek door de station-manager van de afhandeling. Teneinde deze ontheffing te verkrijgen heb ik aan deze station-manager de suggestie gedaan, om – in strijd met de waarheid – als externe oorzaak aan te voeren dat de aanlevering van eendagskuikens, welke met de Boeing vervoerd dienden te worden, zodanig vertraagd was, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’. Zie voorts de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] (station-manager) en [betrokkene 1] (havenmeester). Uit de verklaring van deze laatste blijkt met name, dat hij de ontheffing verleend heeft ‘’op grond dat de station-manager mij (hem, R.) meedeelde, dat de aanlevering van kuikens ... zodanig was vertraagd, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’.
Ik merk nog op, dat requirant ook nog wel een beroep doet op verklaringen van de havenmeester omtrent de betekenis van het niet-intrekken van de ontheffing, maar daaromtrent is door de Rechtbank niets vastgesteld. Het moet er integendeel juist voor gehouden worden, dat de Rechtbank is uitgegaan van de nietigheid van de ontheffing en het niet alsnog ingrijpen heeft opgevat als een zich neerleggen bij de moeilijke (maar) door requirant veroorzaakte situatie.
In middel III wordt betoogd, dat de Rechtbank het leiding geven ondanks de ‘’suggestie’’ waarvan hiervoor sprake was, deswege niet heeft kunnen bewezen achten, omdat met het probleem van de bewaking [betrokkene 2] was belast enz. Het komt mij voor, dat de Rechtbank geredelijk heeft kunnen aannemen, dat requirant, eenmaal zijn ondergeschikte aanzettend tot het geven van een niet op waarheid berustende voorstelling, ook aansprakelijk is voor hetgeen verder buiten zijn weten door de betrokken employee is gedaan.
In middel IV wordt erover geklaagd, dat de Rechtbank het beroep op overmacht (noodtoestand: het vliegtuig kon, zo het eerder (niet ‘’des nachts’’) zou zijn vertrokken, niet direct op de plaats van aankomst worden gelost, en zulks was gelet op de aard van de lading en de hoge temperatuur in Lagos noodzakelijk) ten onrechte, althans op onjuiste gronden heeft verworpen. Het komt mij voor, dat de Rechtbank dit beroep gelet op het onderzoek ter terechtzitting geredelijk heeft kunnen verwerpen door te stellen dat requirant (kort gezegd) zich tevoren beter had moeten laten informeren. Deze vaststelling blijft voor verantwoordelijkheid van de Rechtbank, en zal naar mijn mening in cassatie moeten worden gerespecteerd. Voorts wordt gesteld, dat requirant anders dan de Rechtbank stelt, niet gekozen heeft voor een overtreding van de Luchtvaartwet door de nachtvlucht toe te laten, doch slechts heeft geadviseerd hoe de havenmeester wellicht een ontheffing zou kunnen geven. Ook deze grief faalt, aangezien requirant nu eenmaal als directeur (leidinggevende) van een vliegveld een eigen verantwoordelijkheid heeft, die hem door de wet is opgelegd. Omdat hij het bewilligde is het vliegtuig kunnen starten. Aldus de gelet op de bewijsmiddelen legitieme gedachtengang van de Rechtbank.
In middel V wordt eveneens ten onrechte ervan uitgegaan, dat niet hij, requirant resp. de vliegveld exploiterende NV, waarvan hij de directeur was, maar de havenmeester verantwoordelijk was. Die had de nodige informaties moeten inwinnen enz. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de stelling, dat de belader [betrokkene 2] verantwoordelijk zou zijn. Dat laatste is niet per se uitgesloten (er kunnen meer leidinggevenden of opdrachtgevers zijn), maar dat neemt niet weg, dat de Rechtbank gelet op de niet fraaie rol die requirant heeft gespeeld door met onjuiste gegevens de havenmeester te doen misleiden in elk geval verantwoordelijk is te achten voor hetgeen nadien is gebeurd.
De middelen niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,