NJ 1939/139
De beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landb. van 15 Maart 1926 betreffende het vangen en dooden van goudplevieren mist verbindende kracht. De beteekenis van „de belanghebbenden" in art. 60 Jachtwet 1928.
HR 31-10-1938, ECLI:NL:HR:1938:74, m.nt. Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31 oktober 1938
- Magistraten
Mrs. Visser, Taverne, de Menthon Bake, Servatius en van der Meulen
- Zaaknummer
[311938/NJ_1939-139]
- Conclusie
Mr. Holsteyn
- Noot
Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- JCDI
JCDI:ADS163458:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1938:74, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑10‑1938
- Wetingang
(JW 1923 art. 60.)
Essentie
De beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landb. van 15 Maart 1926 betreffende het vangen en dooden van goudplevieren mist verbindende kracht. De beteekenis van „de belanghebbenden" in art. 60 Jachtwet 1928.
Samenvatting
Mer de „belanghebbenden" op wier verzoek vergunningen ex art. 60 der Jachtwet 1923 door den Minister kunnen worden verleend, zijn bedoeld bepaalde personen, die tengevolge van de groote vermenigvuldiging van wild of schadelijk gedierte schade lijden.
De door den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw gegeven beschikking d.d. 15 Maart 1926 n°. 24 Jw. afd. 2, Directie van den Landbouw, geeft aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.