Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee
Artikel 226 Onderzoek van vreemde schepen
Geldend
Geldend vanaf 16-11-1994
- Bronpublicatie:
10-12-1982, Trb. 1984, 55 (uitgifte: 22-06-1984, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-11-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-10-1996, Trb. 1996, 272 (uitgifte: 01-01-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1
a.
De Staten dienen een vreemd schip niet langer op te houden dan beslist noodzakelijk is voor de in de artikelen 216, 218 en 220 bedoelde onderzoeken. Een feitelijke inspectie van een vreemd schip dient beperkt te blijven tot een onderzoek van de certificaten, registers of andere documenten die het schip volgens de algemeen aanvaarde internationale regels en normen aan boord dient te hebben of van soortgelijke documenten die het aan boord heeft; een nadere feitelijke inspectie van het schip mag alleen worden verricht na zulk een onderzoek en alleen wanneer:
- (i)
er duidelijke redenen bestaan om aan te nemen dat de staat waarin het schip of zijn uitrusting verkeert, niet wezenlijk overeenstemt met de gegevens van die documenten;
- (ii)
de inhoud van zulke documenten niet voldoende is om een vermoede overtreding te bevestigen of te verifiëren;
- (iii)
het schip geen geldige certificaten en registers aan boord heeft.
b.
Indien uit het onderzoek een overtreding van de van toepassing zijnde wetten en voorschriften of internationale regels en normen voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu blijkt, wordt het schip onverwijld vrijgegeven, behoudens redelijke procedures zoals borgstelling of het verstrekken van een andere passende financiële zekerheid;
c.
Onverminderd de van toepassing zijnde internationale regels en normen betreffende de zeewaardigheid van schepen, kan het vrijgeven van een schip, wanneer dit een onredelijk risico van schade aan het mariene milieu zou opleveren, worden geweigerd of afhankelijk worden gesteld van het varen naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiewerf. Wanneer het vrijgeven is geweigerd of daaraan voorwaarden zijn verbonden, dient de vlaggestaat van het schip daarvan onverwijld in kennis te worden gesteld en kan deze het vrijgeven van het schip verzoeken overeenkomstig Deel XV.
2.
De Staten werken samen bij het uitwerken van procedures ter vermijding van onnodige feitelijke inspectie van schepen op zee.