Vgl. HR 15 mei 2007, LJN: BA0424, NJ 2007/387, m.ntY. Buruma.
HR, 01-02-2011, nr. 09/01521
ECLI:NL:HR:2011:BO7971
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-2011
- Zaaknummer
09/01521
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BO7971
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO7971, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO7971
ECLI:NL:PHR:2011:BO7971, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO7971
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BM0256. De Rechtbank heeft in haar vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359.3 Sv. Uit de bewoordingen van art. 359.3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het Hof had het vonnis van de Rechtbank niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423.1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen als bedoeld in de eerste volzin van art. 359.3 Sv.
1 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01521
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 maart 2009, nummer 20/000816-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het Hof daarbij het vonnis van de Rechtbank ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde alsmede de strafoplegging heeft bevestigd, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te 's-Hertogenbosch teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Rechtbank niet zonder meer had mogen bevestigen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft de Rechtbank bewezenverklaard dat:
"2. verdachte, omstreeks 26 januari 2007 in de gemeente Maastricht, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van 24, valse verklaringen van ondersteuning (als bedoeld in artikel H4, eerste lid, van de Kieswet), -zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen- als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, voornoemde verklaringen van ondersteuning heeft ingeleverd bij het Hoofdstembureau te Maastricht en bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, voornoemde verklaringen van ondersteuning valselijk heeft voorzien van de personalia van een persoon die die verklaringen niet getekend heeft en valselijk heeft voorzien van een gefingeerde handtekening en valselijk heeft gedagtekend en heeft voorzien van valse gemeentestempels;
3. verdachte, op 26 januari 2007 in de gemeente Venlo, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van 35 valse verklaringen van ondersteuning (als bedoeld in artikel H4, eerste lid, van de Kieswet), -zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen- als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, voornoemde verklaringen van ondersteuning heeft ingeleverd bij het Hoofdstembureau te Venlo en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, voornoemde verklaringen van ondersteuning valselijk heeft voorzien van de personalia van een persoon die die verklaringen niet getekend heeft en valselijk heeft voorzien van een gefingeerde handtekening en valselijk heeft gedagtekend en heeft voorzien van valse gemeentestempels."
2.2.2. Het vonnis van de Rechtbank houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, onder "Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank" het volgende in:
"Met betrekking tot feit 2
Op grond van de bekennende verklaringen van de verdachte bij de politie, het proces-verbaal relaterende een documentonderzoek aan diverse documenten, inzake de gepleegde fraude, de aangifte van burgemeester G.B.M. Leers, alsmede de navolgende bescheiden:
- 10 gefalsificeerde ondersteuningsverklaringen kieskring Maastricht, gemeente Beek,
- 14 gefalsificeerde ondersteuningsverklaringen kieskring Maastricht, gemeente Stein,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 2 heeft gepleegd.
Met betrekking tot feit 3
Op grond van de bekennende verklaringen van de verdachte bij de politie, het proces-verbaal relaterende een documentonderzoek aan diverse documenten, inzake de gepleegde fraude, de aangifte van burgemeester H.M.F. Bruls, alsmede de navolgende bescheiden:
- 35 gefalsificeerde ondersteuningsverklaringen kieskring Venlo, gemeente Weert,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 3 heeft gepleegd."
2.2.3. Het arrest van het Hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Bewijsverweer
In hoger beroep is van de zijde van verdachte gesteld, dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
(...)
Beslissing
Het hof:
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep."
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4. In zijn arrest van 13 juli 2010, LJN BM0256 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
"2.8.2. Een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen. Dat zijn de beslissingen inzake de geldigheid van de inleidende dagvaarding, de bevoegdheid van de eerste rechter tot kennisneming van de zaak, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel de aanwezigheid van redenen voor schorsing van de vervolging, en voorts de beslissingen over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte alsmede de oplegging van straf en/of maatregel. Een vonnis waarmee de appelrechter zich wat betreft de gronden niet kan verenigen, leent zich voor bevestiging, zij het met aanvulling of verbetering van die gronden. Daarmee wordt gedoeld op de motivering van de beslissingen, zoals nader geregeld in art. 359, art. 359a, derde lid, en art. 360 Sv.
2.8.3. Een klassiek uitgangspunt is voorts dat bevestiging van een vonnis slechts mogelijk is indien het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is gevoerd met inachtneming van alle daarvoor geldende procedureregels. Naar huidige opvatting is dat uitgangspunt echter vatbaar voor relativering aangezien niet elk verzuim dwingt tot vernietiging van het vonnis. In verband met de huiver voor bevestiging van een vonnis vanwege vormverzuimen die zijn begaan gedurende de behandeling van de zaak in de eerste aanleg, verdient opmerking (a) dat de memorie van toelichting met juistheid vermeldt dat zulke verzuimen bij een voortbouwend appel doorgaans door de behandeling in appel zijn hersteld en daarom nadien niet meer relevant zijn, en (b) dat ingeval cassatieberoep is ingesteld, vernietiging van het arrest en het daarbij bevestigde vonnis veelal niet aan de orde is op de grond dat over het vormverzuim hetzij bij de behandeling van de zaak in hoger beroep hetzij in cassatie niet is geklaagd dan wel dat de betrokkene niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad."
2.5. De Rechtbank heeft in haar vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis van de Rechtbank niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
2.6. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.
Conclusie 07‑12‑2010
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 19 maart 2009, onder aanvulling van de gronden en met toevoeging van art. 63 Sr onder de toepasselijke wettelijke voorschriften, het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 13 februari 2008 bevestigd, bij welk vonnis verdachte wegens 1. ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ en 2. en 3. ‘de voortgezette handeling van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ was veroordeeld tot 200 uur taakstraf in de vorm van een werkstraf, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek, en tot zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van twee jaar.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof
- a)
het vonnis van de rechtbank niet had mogen bevestigen nu de rechtbank ten onrechte geen volledige opgave heeft gedaan van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, terwijl het hof
- b)
daarnaast gelet op het in hoge beroep gevoerde verweer het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaringen niet had mogen bevestigen.
4.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 30 januari 2008 blijkt dat de raadsman inderdaad ten aanzien van feit 3 heeft aangevoerd dat er niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat zijn cliënt het opzet heeft gehad om de vervalste ondersteuningsverklaringen als echt en onvervalst te laten doorgaan.
De officier van justitie is in zijn repliek ingegaan op dit verweer concluderend dat er geen sprake meer is van vrijwillige terugtred.
In haar vonnis gaat ook de rechtbank uitdrukkelijk in op het verweer dat het vereiste opzet ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ontbrak.
5.
Door het gebruik van voetnoten kan de indruk ontstaan dat er sprake is van een promis-vonnis, zoals ook in de toelichting op het middel wordt opgemerkt. Dat is echter niet het geval: de rechtbank heeft in haar vonnis immers niet een samenvatting gegeven van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen.1.
6.
De rechtbank heeft klaarblijkelijk gemeend dat ten aanzien van alle drie de feiten sprake was van een bekennende verdachte in de zin van art. 359 lid 3 Sv en dat zij derhalve kon volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zonder de inhoud van die bewijsmiddelen op te hoeven nemen in het vonnis. De rechtbank heeft daarbij echter miskend dat de raadsman vrijspraak had bepleit ten aanzien van feit 3, en dat er dus sprake was van een, aan het slot van art. 359 lid 3 Sv genoemd geval. Met betrekking tot feit 3 mocht de rechtbank derhalve niet volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud ervan op te nemen.2.
7.
Gelet hierop had het hof het vonnis van de rechtbank voor zover het de beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde betrof niet mogen bevestigen. De grief onder a) is derhalve terecht voorgesteld.
8.
Voor wat betreft de grief onder b) het volgende. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2009 heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Het hof is in zijn arrest uitdrukkelijk op dit verweer ingegaan en heeft dit verworpen. Het hof heeft vervolgens het vonnis van de rechtbank ook ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde bevestigd.
9.
De rechtbank had in haar vonnis met betrekking tot het onder 2 en 3 bewezenverklaarde echter volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv. Het hof had, nu de raadsman vrijspraak had bepleit voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde, het vonnis derhalve ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde niet zonder meer mogen bevestigen, doch slechts onder aanvulling van de gronden, namelijk de weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen als bedoeld in de eerste volzin van art. 359 lid 3 Sv.3.
10.
Ook de grief onder b) is derhalve terecht voorgesteld.
11.
Het middel slaagt derhalve in beide onderdelen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het hof daarbij het vonnis van de rechtbank ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde alsmede de strafoplegging heeft bevestigd, tot terugwijzing van de zaak in zoverre naar het hof te 's‑Hertogenbosch teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2010
Vgl. HR 18 april 2006, LJN: AV1146, NJ 2006/645, m.nt T.M. Schalken; HR 26 mei 2009, LJN: BH3686, NJ 2009/260.
Vgl. HR 28 augustus 2007, LJN: BA5618.