Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.4.5.2
6.4.5.2 Zakelijke overwegingen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS590967:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
NvW, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 1.
Nota navv, EK, 1996-1997, 24 696, blz. 3-4. De in de Nota navv beschreven situatie greep in wezen aan bij de oude faciliteit van uitstel van betaling in de invorderingswet (art. 25, lid 11 juncto art. 6 Uitv.reg.). Met Bouwman en De Jong ben ik van mening dat na de wijziging met ingang van 2002 van de faciliteiten voor bedrijfsopvolging in de successiewet en de daaraan gekoppelde wijzigingen in de invorderingswet voornoemde uitzondering niet langer zou moeten gelden voor nieuwe situaties, Bouwman, J.N. & De Jong, M.G.; Wegwijs in de vennootschapsbelasting, SDU Uitgevers BV, Den Haag, 2003, blz. 230.
Hierbij valt uit de parlementaire geschiedenis af te leiden dat er een direct verband dient te bestaan tussen de schuldigerkenning van de winstuitdeling en de overname, vergelijk NvW, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 4: ‘(...) de situatie waarin op de vooravond van de verkoop van de aandelen in een vennootschap een schuldigerkenning plaatsvindt van dividend (...) teneinde de aandelen de lichter te maken’. Naar alle waarschijnlijkheid wordt dus het jaarlijks schuldig erkennen van dividend met het oog op een eventuele toekomstige overname niet als zakelijk motief gehonoreerd.
Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 11-12. Ook in de Nota navnv wordt in dit kader expliciet verwezen naar het midden- en kleinbedrijf, zij het in meer algemene zin.
In gelijke zin Meijer, D.G.A.; Winstdrainage, Fiscale Brochures, FED, Deventer, 2001, blz. 48.
NvW, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 4.
Nota navnv, TK, 1996-1997, 24 696, blz. 16-17.
‘Wanneer de inkoop tot gevolg heeft dat de joint-venture partner in het geheel (onderstreping JvS) wordt uitgekocht, en deze partner na de inkoop geen andere band heeft met de vennootschap dan door de lening, zal het in het algemeen zo zijn dat aan de schuldigerkenning van de koopsom ter zake van deze inkoop van aandelen zakelijke motieven ten grondslag, liggen’. Nota navnv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 17.
Voordat de tegenbewijsregeling in beeld komt zal eerst sprake moeten zijn van een situatie die valt onder art. 10a, lid 1. Indien een verband ontbreekt tussen het dividend en de lening, komt toepassing van art. 10a niet aan de orde. Voor de volledigheid merk ik nog op dat, ten aanzien van een structuur zoals hierboven weergegeven met een Nederlandse dochter/werkmaatschappij, art. 10a zich tweemaal kan voordoen; op het niveau van de werkmaatschappij en op het niveau van de tussenhoudster, mits er weer op beide niveaus sprake is van samenhangende dividenduitkeringen en leningen.
Nota navnv, TK, 1996-1997, 24 696, blz. 17-18.
Nota navnv, TK, 1996-1997, 24 696, blz. 7-8 lijkt in die richting te wijzen: ‘Wanneer een houdstermaatschappij zich tevens bezig houdt met reele financieringsactiviteiten van haar dochtermaatschappijen is het bij voorbeeld denkbaar dat het binnen de lijn van de werkzaamheden van deze tussenhoudster ligt om gelden aan te trekken en weer weg te zetten. Een dergelijke vennootschap kan op deze wijze een “splifunctie” vervullen binnen de groep’.
Aanvankelijk was de wetgever van mening dat rente ter zake van alle schuldigerkenningen die onder het bereik van art. 10a, lid 1 vallen, zonder meer niet in aftrek mocht worden gebracht. Slechts voor rente ter zake van bepaalde solvabiliteitsgaranties gold een uitzondering. Nadien heeft de wetgever echter onderkend dat er bepaalde situaties denkbaar zijn die vallen onder het eerste lid van art. 10a en waarin het zakelijke karakter van een schuldigerkenning voorop staat.1 Dit betekent dat de rente niet in aftrek wordt beperkt indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat overwegend zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de schuldigerkenning. Hierbij rijst de vraag wat dient te worden verstaan onder ‘zakelijke overwegingen’.
In de parlementaire geschiedenis zijn verschillende voorbeelden van zakelijke motieven de revue gepasseerd. Zo kwam de situatie aan de orde waarin een inkoop van aandelen plaatsvond om successierecht te betalen.2 Voorts is een dividenduitkering of teruggave van kapitaal in het kader van een aanstaande bedrijfsoverdracht als zakelijke overweging genoemd.3 Door de dividenduitkering worden de aandelen ‘lichter’ en worden deze gemakkelijker verkoopbaar, terwijl geen beroep wordt gedaan op de liquide middelen van de belastingplichtige.
Bij deze vorm van zakelijke overwegingen werd blijkens de MvT in eerste aanleg in het bijzonder gedacht aan overnames in het midden- en kleinbedrijf.
‘De leden (...) wijzen er op dat er in het kader van een bedrijfsopvolging, met name (onderstreping JvS) in het midden- en klein bedrijf, zakelijke redenen aanwezig kunnen zijn voor situaties als bedoeld in het eerste lid’.4 Hierbij wordt verwezen naar de situatie van het licht maken van de aandelen voorafgaand aan de aandelenoverdracht.
Het licht maken van aandelen aan de vooravond van een overdracht kan zich tevens voordoen bij grote concerns. Meijer acht het in dergelijke situaties niet op voorhand zeker dat een beroep kan worden gedaan op de tegenbewijsregeling, omdat de bedrijfscontinuïteit in dergelijke gevallen mogelijk niet voorop staat.5 In de toelichting op de NvW is geen voorbehoud te vinden tot het MKB.6 Een dergelijk voorbehoud zou ik ook niet terecht achten. Indien immers aan de vooravond van een overname door een derde dividend wordt uitgekeerd om aandelen lichter te maken teneinde die overdracht mogelijk te maken, zal mijns inziens ook buiten het MKB sprake kunnen zijn van zakelijke overwegingen. Deze gang van zaken is vooral ook van betekenis omdat aldus voor de overnemende partij een geringere financieringsbehoefte ontstaat. Evident is wel dat niet iedere schuldigerkenning voorafgaande aan een overname zonder meer kwalificeert als zakelijk. Per situatie moet de achtergrond van de schuldigerkenning worden bekeken. Dit geldt mijns inziens voor zowel het MKB als het grootbedrijf.
In de parlementaire geschiedenis is tevens aangegeven dat ook de inkoop van aandelen bij de beëindiging van een joint venture of partnership als zakelijke overwegingen kan hebben te gelden.7 In de parlementaire geschiedenis gaat de wetgever in op een volledige uitkoop van de joint venturepartner.8 Desalniettemin acht ik het niet uitgesloten dat ook in een situatie van een gefaseerde uitkoop van de joint venturepartner sprake is van zakelijke overwegingen.
Ten slotte is in de parlementaire geschiedenis nog een vorm van zakelijke overwegingen aan de orde geweest die vooral van belang is voor internationaal opererende concerns. Het betreft een dooruitdeling van dividenden door een Nederlandse tussenhoudster, gevolgd door de opname van een of meer leningen. Een en ander is hieronder schematisch weergegeven.
Figuur 2: Grafische voorstelling van een dooruitdeling gevolgd door een lening
De tegenbewijsregeling van het eerste lid kan dus van toepassing zijn, wanneer sprake is van een Nederlandse tussenhoudster die ontvangen dividenden van (buitenlandse) dochters (door)uitdeelt aan haar buitenlandse moeder, om die uitgedeelde gelden vervolgens terug te lenen.9 Wanneer een tussenhoudster een actieve financieringsfunctie heeft, is het denkbaar dat zakelijke motieven aanwezig worden geacht.10 Opvallend in dit verband is dat de wetgever zich in de Nota navnv beperkt tot een actieve financieringsfunctie ten aanzien van buitenlandse dochtervennootschappen. Ik acht het evenwel niet uitgesloten dat ook in binnenlandse verhoudingen sprake kan zijn van zakelijke overwegingen, indien de Nederlandse tussenhoudster evenzeer een actieve financieringsfunctie vervult ten opzichte van de binnenlandse dochter.11