Vgl. HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4.
HR, 18-02-2022, nr. 21/05052
ECLI:NL:HR:2022:284
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-02-2022
- Zaaknummer
21/05052
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:284, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑02‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:20, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:20, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:284, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑12‑2021
- Vindplaatsen
JGz 2022/18 met annotatie van Redactie
Uitspraak 18‑02‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/05052
Datum 18 februari 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],verblijvende te [verblijfplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT GELDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/394028 FZRK 21/2724 van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op de voet van art. 6:4 Wvggz verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van de betrokkene te verlenen voor onder meer het toedienen van vocht, voeding en medicatie.
(ii) In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat onder meer het volgende:
“De advocaat [van de betrokkene]: (…) Stel dat u toch meegaat in het verzoek en een machtiging op grond van de Wvggz afgeeft, kom ik toe aan de vormen van verplichte zorg.
Wat betreft (…) vocht, medicatie en voeding het volgende. Het niet innemen van vocht en voeding is nooit aan de orde geweest. Vocht en voeding hoeft dus niet als vorm van verplichte zorg te worden opgenomen. (…)”
2.2
De rechtbank heeft een zorgmachtiging ten aanzien van de betrokkene verleend voor onder meer het toedienen van vocht, voeding en medicatie. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen (rov. 2.6):
“Anders dan de advocaat bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en om die reden het toedienen van vocht en voeding niet geschrapt kan worden.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en dat om die reden het toedienen van vocht en voeding niet kan worden geschrapt. Het middel klaagt onder meer dat dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012.
3.2
Indien de betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een machtiging op grond van de Wvggz een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen een vorm van verplichte zorg, genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, kan dit ertoe leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in deze bepaling, nader specificeert of beperkt, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van deze bepaling.1.Het oordeel van de rechtbank dat ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ alleen als geheel kan worden toegewezen en dat het toedienen van vocht en voeding niet kan worden geschrapt, getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. De klacht slaagt.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 18 februari 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑02‑2022
Conclusie 07‑01‑2022
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05052
Zitting 7 januari 2022
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene]
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
De officier van Justitie in het arrondissementsparket Gelderland,
verweerder in cassatie,
niet verschenen.
In deze Wvgg-zaak klaagt betrokkene dat de rechtbank ten onrechte de zorg, genoemd in art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz, niet heeft beperkt tot de onderdelen van zorg, die (daadwerkelijk) noodzakelijk waren om ernstig nadeel af te wenden of een ander in de wet genoemd doel te behalen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Voor betrokkene is door de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) op 9 november 2020 een zorgmachtiging op de voet van artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz verleend voor de periode tot en met 8 mei 2021. Op 22 april 2021 is door de rechtbank een aansluitende zorgmachtiging verleend voor de periode tot en met 22 oktober 2021.
1.2
Bij verzoekschrift van 1 oktober 2021 heeft de officier van justitie aansluitend op voormelde zorgmachtiging(en) een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de Wvggz voor de duur van 12 maanden verzocht.
1.1
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021, in de accommodatie GGNet.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de psychiater verbonden aan GGNet;
- de nicht van betrokkene.
1.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 11 oktober 2021 de zorgmachtiging tot 11 april 2022 verleend. Daartoe is als volgt overwogen.
“2.1. Betrokkene geeft aan dat het goed met haar gaat. Betrokkene wil naar huis en naar haar echtgenoot. De advocaat brengt naar voren dat de verstandelijke beperking bij betrokkene voorliggend is. Nu de Wvggz ziet op een psychische stoornis, volstaat deze wet niet en is een verkeerde machtiging aangevraagd. De advocaat bepleit dan ook dat een rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang (hierna: Wzd) aangevraagd dient te worden. Om die reden verzoekt de advocaat primair om afwijzing van het verzoek. Daarnaast is de advocaat van mening dat het ernstige nadeel ‘levensgevaar’ niet voldoende onderbouwd is. De psychiater geeft aan dat er nimmer sprake is geweest van een levensgevaarlijke situatie, waardoor dit puur hypothetisch. Tevens is de advocaat van mening dat het ernstige nadeel ‘ernstig lichamelijk letsel’ slechts ziet op de huidaandoening van betrokkene. Mocht de rechtbank echter van oordeel zijn dat een zorgmachtiging op grond van de Wvggz toch toegewezen dient te worden, bepleit de advocaat dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht en voeding’ niet noodzakelijk is. Betrokkene eet en drink immers goed. Daarnaast is de vorm van verplichte zorg ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ ook niet noodzakelijk, nu zowel uit de overgelegde stukken als de mondelinge behandeling blijkt dat deze vorm van verplichte zorg te verstrekkend is. Ook de vorm van verplichte zorg ‘het opnemen in een accommodatie’ is volgens de advocaat niet noodzakelijk. Een opname is slechts nodig om het toestandsbeeld van betrokkene te stabiliseren. Betrokkene is echter reeds gestabiliseerd. Volgens de advocaat dienen deze vormen van verplichte zorg dan ook afgewezen te worden.
(…)
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit, leidt tot het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig nadeel, gelegen in:
o ernstig lichamelijk letsel;
o ernstige psychische schade;
o ernstige verwaarlozing;
o maatschappelijke teloorgang.
Anders dan door de advocaat is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is van ernstig lichamelijk letsel. Betrokkene is niet zelfredzaam. Met name de zelfzorg in combinatie met de huidaandoening van betrokkene, te weten psoriasis, is zorgelijk. Betrokkene is niet adequaat in het behandelen van haar huidaandoening, waardoor het risico op infecties groot is. Daarnaast lukt het betrokkene niet om zelfstandig structuur aan te brengen in haar leven, waardoor zij in passiviteit vervalt. Hierdoor ontstaat depressiviteit. De rechtbank is, net als namens betrokkene is bepleit, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van levensgevaar.
2.5. Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, heeft betrokkene zorg nodig.
2.6. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene toont geen ziekte-inzicht en weigert zorg. Hieruit vloeit voort dat betrokkene evenmin inzicht heeft in de risico’s die bestaan zodra de structuur, die haar op dit moment geboden wordt door de verplichte zorg, uit haar leven wegvalt. Om die reden is verplichte zorg nodig. De rechtbank is van oordeel dat de in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg en de daarbij aangegeven duur noodzakelijk zijn, mede gelet op het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur. Deze vormen van zorg bestaan uit:
o het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische behandelmaatregelen;
o het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
o het opnemen in een accommodatie.
alle voor de duur van zes maanden. Omdat er voor betrokkene momenteel geen plek beschikbaar is in een VG-setting, maar betrokkene uiteindelijk wel gebaat is bij een dergelijke setting, ziet de rechtbank aanleiding om de duur van de zorgmachtiging te beperken tot zes maanden. Anders dan de advocaat bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en om die reden het toedienen van vocht en voeding niet geschrapt kan worden. De rechtbank wijst, zoals namens betrokkene is bepleit, de vorm van verplichte zorg ‘het beperk[ing]en van de bewegingsvrijheid’ af, nu de psychiater heeft aangegeven dat dit niet noodzakelijk is. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.”
1.4
Namens betrokkene is - tijdig1.- beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 11 oktober 2021. Er is geen verweerschrift ingediend door de officier van justitie.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat één onderdeel dat nader is toegelicht in de randnummers 1.1 t/m 1.9.
2.2
Het middel klaagt in de kern dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het systeem van de wet, zoals dat voortvloeit uit de artikelen 3:1, 3:2, 3:3, 3:4 en 6:4 lid 1 Wvggz, door de zorg, genoemd in art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz, niet nader te beperken tot de onderdelen van zorg, die noodzakelijk zijn om ernstig nadeel af te wenden dan wel een ander in art. 3:4 Wvggz genoemd doel te bereiken. In elk geval heeft de rechtbank niet aan haar motiveringsverplichting voldaan, die voortvloeit uit de artikelen 30 en 230 Rv, artikel 121 Grondwet, artikel 6 lid 1 in verbinding met artikel 5 lid 1 EVRM en de eis van een goede procesorde, nu de advocaat uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen toewijzing van de zorgvorm ‘vocht’ en ‘voeding’, als verplichte zorgvormen genoemd in art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz.
2.3
Het oordeel van de rechtbank in rov. 2.6 dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en om die reden het toedienen van vocht en voeding niet geschrapt kan worden getuigt volgens het middel van een onjuiste rechtsopvatting. Uw Raad heeft in een beschikking van 5 juni 2020 overwogen dat het bezwaar van een betrokkene tegen een bepaalde vorm van zorg leidt tot een (nadere) motiveringsverplichting van de rechter, en dat zodanig bezwaar ertoe kan leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, nader dient te specificeren of te beperken, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van die bepaling.2.
2.4
De wet verplicht de rechtbank dus niet om ‘het toedienen van vocht en voeding’ mede toe te wijzen, wanneer dat niet noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden ofwel een ander in de wet genoemd doel te bereiken. Uit de beschikking blijkt niet dat de rechtbank heeft nagegaan of deze deelvorm daadwerkelijk als verplichte zorg noodzakelijk was. Evenmin heeft de rechtbank zich uitdrukkelijk rekenschap gegeven of voldoende is komen vast te staan dat betrokkene vocht en voeding heeft geweigerd en dat zich die situatie weer zou kunnen voordoen. Zij heeft daarom evenmin aan haar motiveringsverplichting voldaan, aldus het middel.
2.5
Ik ga nu over tot behandeling van de klacht.
2.6
Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2021 blijkt dat als volgt is verklaard over het toedienen van vocht en voeding als verplichte zorg.
“De psychiater: Bedoeld wordt de lichamelijke gezondheid. Als de wonden van de huidaandoening gaan ontsteken, wordt dat een probleem in het lichaam. Door het omkeren van de dag en nacht is eten en drinken ook een probleem. Het is feitelijk nooit levensgevaar geweest, maar er bestaan wel grote zorgen.
(…)
advocaat: (…) Stel dat u toch meegaat in het verzoek en een machtiging op grond van de Wvggz afgeeft, kom ik toe aan de vormen van verplichte zorg. Wat betreft de vocht, medicatie en voeding het volgende. Het niet innemen van vocht en voeding is nooit aan de orde geweest. Vocht en voeding hoeft dus niet als vorm van verplichte zorg te worden opgenomen. (…)”3.
2.7
De verklaring van de psychiater geeft de rechtbank enige steun om het toedienen van vocht en voeding als verplichte vorm toe te wijzen, omdat betrokkene door haar depressieve episodes dag en nacht omkeert hetgeen kennelijk voor het eten en drinken een probleem vormt. Uit rov. 2.6 van de bestreden beschikking volgt echter dat de rechtbank haar oordeel op dit punt enkel heeft gemotiveerd door te overwegen dat “de rechtbank van oordeel [is] dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en om die reden het toedienen van vocht en voeding niet geschrapt kan worden.” Dit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
2.8
Plv. P-G Langemeijer heeft in de conclusie bij de genoemde uitspraak van Uw Raad van 5 juni 2020 drie zorgcirkels onderscheiden in de Wvggz. De buitenste cirkel omvat de limitatieve wettelijke omschrijving van verplichte zorg in art. 3:2 lid 2 Wvggz. De zorgmachtiging of de crisismaatregel mag geen andere vormen van verplichte zorg bevatten dan in die wettelijke bepaling is omschreven.
2.9
In de middelste cirkel bepaalt de rechter of burgemeester vooraf voor een bepaalde tijdvak welke verplichte zorg aan de individuele patiënt mag worden verleend. De behandelende artsen en andere zorgverleners mogen in dat tijdvak geen andere vormen van verplichte zorg verlenen dan die waarvoor de crisismaatregel, respectievelijk de machtiging, ruimte biedt. Binnen de middelste cirkel moet de uitspraak van Uw Raad van 5 juni 2020 worden gelezen, omdat daaruit volgt dat indien de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, - hetgeen hier ook gebeurd is - de rechter zijn beslissing op dat punt zal moeten motiveren. Zodanig bezwaar kan volgens Uw Raad ertoe leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz (de buitenste cirkel), nader specificeert of beperkt, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van die bepaling die ziet op het “toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening.”4.
2.10
De binnenste cirkel wordt bepaald door de beslissing van de behandelend psychiater (‘zorgverantwoordelijke’), die van dag tot dag beslist welke verplichte zorg (dwangbehandeling) binnen de toegewezen zorgvormen in de zorgmachtiging of crisismaatregel (middelste cirkel) concreet aan de patiënt wordt gegeven.5.
2.11
In het licht van voormelde uitspraak getuigt de overweging van de rechtbank dat in het geheel van de zorgvorm van het toedienen van vocht, voeding en medicatie bepaalde onderdelen niet geschrapt kunnen worden dus van een onjuiste rechtsopvatting. Bij bezwaar van de betrokkene tegen een bepaalde vorm van verplichte zorg in art. 3:2 lid 2 Wvggz is het bij uitstek de taak van de rechter om de noodzakelijke zorg binnen een categorie van zorg te specificeren of beperken. Daar de rechtbank verder niet inhoudelijk motiveert waarom het toedienen van vocht en voeding voor betrokkene als verplichte zorg noodzakelijk is en in art. 2:1 leden 2 en 3 Wvggz is voorgeschreven dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen en dat de proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de doelmatigheid en veiligheid van de verplichte zorg moet worden worden beoordeeld, heeft de rechtbank op dit punt haar oordeel ook ontoereikend gemotiveerd.
2.12
De klacht in het onderdeel is gegrond.
2.13
De rechtbank zal na terugwijzing inhoudelijk moeten beoordelen of het toedienen van vocht en voeding als vorm van verplichte zorg voor betrokkene in de zorgmachtiging noodzakelijk is.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑01‑2022
Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4.
Proces-verbaal van de zitting d.d. 11 oktober 2021, p. 4, 6.
Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.2-4.2.4.
Parket bij de Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:356, randnummer 3.15.
Beroepschrift 09‑12‑2021
PROCESINLEIDING IN CASSATIE BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN ALS BEDOELD IN ART. 426a RV
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekster tot cassatie is [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1957, thans verblijvende in de [verblijfplaats] te ([postcode]) [vestigingsplaats] aan de [adres], te dezer zake woonplaats kiezende te (5554 HG) Valkenswaard aan de Kerkhofstraat 21 ten kantore van mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die verzoekster tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en als haar cassatieadvocaat dit verzoekschrift voor haar indient en heeft ondertekend.
Verzoekster stelt cassatieberoep in tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, familie- en jeugdrecht, gegeven en uitgesproken op 11 oktober 2021, onder zaak- en rekestnummer C/05/394028 FZRK 21/2724, tot verlening van een aansluitende zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, tot en met 11 april 2022, na daartoe strekkend dit geding inleidend, op 1 oktober 2021 bij de griffie van de rechtbank ingekomen, verzoek van de officier van justitie aldaar.
Verzoekster (hierna: betrokkene) voert tegen deze beslissing aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen uitspraak is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte, zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Inleidende opmerkingen:
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- (i)
De officier van justitie in het arrondissement Oost Nederland heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 1 oktober 2021 ter griffie bij de rechtbank aldaar, verzocht ten aanzien van betrokkene te verlenen een aansluitende zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, voor de navolgende vormen van verplichte zorg, telkens voor de duur van twaalf maanden:
- —
Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
- —
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);
- —
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (art. 3:2 lid 2 sub h Wvggz);
- —
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
Bij het verzoek zijn overgelegd een medische verklaring d.d. 29 september 2021 van [psychiater], psychiater, een zorgplan d.d. 29 september 2021 van [zorgverantwoordelijke], zorgverantwoordelijke, een (niet ingevulde) zorgkaart, de bevindingen op het zorgplan van de geneesheer-directeur d.d. 30 september 2021, en een historisch overzicht van door de rechtbank afgegeven machtigingen.
- (ii)
De rechtbank heeft het verzoek op 11 oktober 2021 mondeling behandeld. De mondelinge behandeling heeft telefonisch plaatsgevonden. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig, betrokkene, haar advocaat, haar nicht en [zorgverantwoordelijke] (psychiater, tevens zorgverantwoordelijke).
- (iii)
Bij beschikking van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank een machtiging verleend voor de volgende vormen van verplichte zorg, telkens voor de duur van 12 maanden:
- —
Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
- —
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (art. 3:2 lid 2 sub h Wvggz);
- —
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
Klachten in cassatie:
Betrokkene kan zich op grond van de navolgende rechts- en motiveringsklachten niet verenigen met de beslissing d.d. 11 oktober 2021 van de rechtbank Gelderland en voert in het volgende middelonderdeel de klachten aan:
Onderdeel:
De rechtbank heeft in strijd gehandeld met het systeem van de wet, zoals dat voortvloeit uit de artikelen 3:1, 3:2, 3:3, 3:4 en 6:4 lid 1 Wvggz, door de zorg, genoemd in art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz, niet nader te beperken tot de onderdelen van zorg, die noodzakelijk zijn om ernstig nadeel af te wenden dan wel een ander in art. 3:4 Wvggz genoemd doel te bereiken. In elk geval heeft de rechtbank niet aan haar motiveringsverplichting voldaan, die voortvloeit uit de artikelen 30 en 230 Rv, artikel 121 Grondwet, artikel 6 lid 1 in verbinding met artikel 5 lid 1 EVRM en de eis van een goede procesorde, nu de advocaat uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen toewijzing van de zorgvorm ‘vocht’ en ‘voeding’, als verplichte zorgvormen genoemd in art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz.
Toelichting:
1.1.
Blijkens art. 3:1 Wvggz kan op grond van een zorgmachtiging, ondanks verzet, verplichte zorg worden verleend. Ingevolge art. 6:4 lid 1 Wvggz kan de rechter slechts een zorgmachtiging verlenen als aan de criteria voor verplichte zorg (art. 3:3 Wvggz) en aan het doel van verplichte zorg (art. 3:4 sub b t/m e Wvggz) is voldaan. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, dient te worden beoordeeld welke vorm van verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden. Artikel 3:2 lid 2 Wvggz bepaalt limitatief welke vormen van verplichte zorg mogelijk zijn.
1.2.
De rechter die een zorgmachtiging verleent, dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, wordt voldaan aan de voorwaarde dat deze vormen van zorg noodzakelijk zijn om ernstig nadeel af te wenden, althans een ander in art. 3:4 genoemd doel te bereiken. Uw Raad heeft een summiere motivering toelaatbaar geacht, mits de uit de gedingstukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat met een zodanige motivering wordt volstaan.1. Hoe ver de motiveringsplicht van de rechter gaat, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort mede het aan de beslissing ten grondslag liggende partijdebat. Wanneer de advocaat een gemotiveerd verweer voert, mag de rechter niet volstaan met een standaardmotivering of een kale verwijzing naar de gedingstukken.2.
1.3.
In het zorgplan is te lezen dat betrokkene wisselend was in haar motivatie om medicatie in te nemen en haar huidafwijking te behandelen en dat zij ertoe neigde zichzelf onvoldoende te verzorgen.3. Het laatste is in het zorgplan niet nader toegelicht. Uit de probleemomschrijving is wel op te maken dat betrokkene zich in de thuissituatie ernstig verwaarloosde.4. Uit de mededeling van de zorgverantwoordelijk — dat betrokkene een veilige omgeving nodig heeft met zorg in de nabijheid die in staat is om haar structuur te bieden en de lichamelijk verzorging te begeleiden of te verzorgen5. — kan worden opgemaakt dat de ‘ernstige verwaarlozing’ betrekking had op een gebrek aan lichamelijk verzorging. Omdat betrokkene wisselend was in haar motivatie om medicatie in te nemen, haar huidafwijking te behandelen en ertoe neigde om zichzelf onvoldoende te verzorgen, achtte de zorgverantwoordelijke onder meer als verplichte zorg nodig ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’.6. Deze vorm van zorg werd ook door de psychiater noodzakelijk geacht om ernstig nadeel af te wenden.7. Het ernstig nadeel bestond volgens de psychiater uit zelfverwaarlozing en depressiviteit. In het geval dat de structuur zou wegvallen, zou betrokkene gestaag in passiviteit vervallen.8.
1.4.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het zorgplan aan de rechtbank onder meer verzocht om deze vorm van zorg (in het geheel!) toe te wijzen. Hij heeft ter motivering het volgende aangevoerd:
‘Bij betrokkene is sprake van een stoornis. Medicatie is nodig om de stoornis te behandelen, het toestandsbeeld te stabiliseren en het ernstig nadeel af te wenden. Bij het gebruik van medicatie is het verrichten van medische controles (en somatische controles) en overige medische handelingen noodzakelijk. Uit het zorgplan blijkt dat betrokkene wisselend is in haar motivatie om de benodigde medicatie in te nemen’.9.
1.5.
Ter zitting heeft de (behandelend) psychiater een nadere toelichting gegeven over het gebrek aan zelfzorg, namelijk dat vooral het douchen in combinatie met de huidaandoening zorglijk was omdat de huid geïnfecteerd kan raken en ontstekingen kunnen ontstaan die naar binnen kunnen raken.10. Verder heeft de psychiater uitgelegd dat ‘levensgevaar’11. doelt op de lichamelijke gezondheid. Als de huidaandoeningen ontsteken, wordt dat een probleem in het lichaam. Verder heeft hij aan de rechtbank medegedeeld dat eten en drinken ook een probleem was door het omkeren van de dag en nacht. Volgens de psychiater is er feitelijk nooit levensgevaar geweest; er bestonden wel grote zorgen.12.
1.6.
De advocaat heeft ter zitting bepleit dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht en voeding’ niet noodzakelijk is,13. omdat het niet innemen van vocht en voeding nooit aan de orde is geweest.14.
1.7.
De rechtbank heeft daarop als volgt gereageerd:
‘Anders dan de advocaat bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als geheel in de wet als een verplichte vorm van zorg is opgenomen en om die reden het toedienen van vocht en voeding niet geschrapt kan worden’.15.
1.8.
Het oordeel van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Uw Raad heeft in een zaak van 5 juni 2020 overwogen dat het bezwaar van een betrokkene tegen een bepaalde vorm van zorg leidt tot een (nadere) motiveringsverplichting van de rechter, en dat zodanig bezwaar ertoe kan leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, nader dient te specificeren of te beperken, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van die bepaling.16.
1.9.
De wet verplicht de rechtbank dus niet om ‘het toedienen van vocht en voeding’ mede toe te wijzen, wanneer dat niet noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden ofwel een ander in de wet genoemd doel te bereiken. Uit de beschikking blijkt niet dat de rechtbank heeft nagegaan of deze deelvorm daadwerkelijk als verplichte zorg noodzakelijk was. Evenmin heeft de rechtbank zich uitdrukkelijk rekenschap gegeven of voldoende is komen vast te staan dat betrokkene vocht en voeding heeft geweigerd en dat zich die situatie weer zou kunnen voordoen. Zij heeft daarom evenmin aan haar motiveringsverplichting voldaan.
Conclusie:
Op bovenstaande gronden verzoekt betrokkene de Hoge Raad om de bestreden beslissing van de rechtbank Gelderland, gegeven en uitgesproken op 11 oktober 2021, onder zaak- en rekestnummer C/05/394028 FZRK 21/2724, te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Valkenswaard, 9 december 2021
Mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑12‑2021
HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7233, NJ 1998/221 m.nt. JdB.
Vgl. HR 11 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4771, NJ 2000, 260.
Zorgplan d.d. 30 september 2021, rubriek 6b.
Zorgplan d.d. 30 september 2021, rubriek 3b.
Zorgplan d.d. 30 september 2021, rubriek 3e.
Zorgplan d.d. 30 september 2021, rubriek 6b.
Medische verklaring d.d. 29 september 2021, rubriek 7f.
Medische verklaring d.d. 29 september 2021, rubriek 6b.
Verzoekschrift d.d. 1 oktober 2021, p. 2.
Proces-verbaal van de zitting d.d. 11 oktober 2021, p. 3.
Zie medische verklaring d.d. 29 september 2021, rubriek 6e.
Proces-verbaal van de zitting d.d. 11 oktober 2021, p. 4.
Zie beschikking d.d. 11 oktober 2021, rov. 2.1.
Proces-verbaal van de zitting d.d. 11 oktober 2021, p. 6.
Beschikking d.d. 11 oktober 2021, rov. 2.6.
Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4.