type: EKcoll: EB
Rb. Amsterdam, 21-09-2016, nr. C/13/610900 / KG ZA 16-770
ECLI:NL:RBAMS:2016:5976
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-09-2016
- Zaaknummer
C/13/610900 / KG ZA 16-770
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:5976, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑09‑2016; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:1796
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBP 2016/72
Uitspraak 21‑09‑2016
Inhoudsindicatie
De Gemeente is niet gehouden om het handhaven van parkeerbelasting door gebruikmaking van het systeem van kentekenparkeren aan te passen. Geen sprake van onrechtmatige inbreuk op het recht op privacy; met de door de Gemeente gehanteerde waarborgen kan het invoeren van het kenteken noodzakelijk worden beschouwd voor het gediende doel. Het oordeel van het Gerechtshof van 7 januari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:146) wordt gevolgd. Ook het elektronisch betalen maakt geen onrechtmatige inbreuk op het recht op privacy. Uit bestuursrechtuitspraken volgt niet dat kentekenparkeren in strijd is met artikel 20 Awr. Voorzieningen geweigerd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/610900 / KG ZA 16-770 MvW/EK
Vonnis in kort geding van 21 september 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 12 juli 2016,
advocaat mr. B.A. Boer te 's-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. van der Hoeven te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 7 september 2016 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Gemeente heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
aan de zijde van [eiser] : [eiser] met mr. Boer;
aan de zijde van de Gemeente: [naam] en [naam 1] , beiden adviseur, met mr. Van der Hoeven.
2. De feiten
2.1.
Vanaf 1 juli 2013 geldt in Amsterdam zogenaamd digitaal parkeren. In het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2016 en Parkeerverordening 2013 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Bij voldoening van de parkeerbelasting moet het kenteken worden opgegeven van het in het betreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige voorschriften die op de/het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen; (…)”
2.2.
De werkwijze van het kentekenparkeren is als volgt. Bij de parkeerautomaat dient voor het betalen van parkeerbelasting het kenteken van de auto te worden ingevoerd en print de automaat in plaats van een parkeerkaartje indien gewenst een betaalbewijs. De controle op het betalen van parkeerbelasting wordt uitgevoerd met behulp van een door de Gemeente ingehuurd bedrijf dat door middel van een “scanauto” de kentekens van de geparkeerde auto’s registreert. De gescande kentekens worden voordat zij naar het Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten (SHPV, hierna ook wel het Servicecentrum) worden verzonden, omgezet in een 40 karakters tellende versleutelde code. Het Servicecentrum beschikt niet over kentekengegevens in onversleutelde vorm. De versleutelde kentekengegevens worden opgeslagen in het Nationaal Parkeer Register. Deze gegevensverwerking wordt op basis van een overeenkomst van dienstverlening tussen het Servicecentrum en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) door de RDW verricht. Het Servicecentrum constateert of ter zake van het betreffende voertuig een parkeerrecht is geregistreerd (parkeerbelasting is betaald). Indien er een parkeerrecht is geregistreerd, worden de ingevoerde versleutelde kentekengegevens na 48 uur verwijderd. Indien blijkt dat er geen parkeerrecht is geregistreerd, wordt de parkeercontroleur in versleutelde vorm geïnformeerd over het kenteken. Van het desbetreffende kenteken wordt de versleuteling vervolgens ongedaan gemaakt en tevens wordt de heffingsambtenaar geïnformeerd over het ontbreken van een parkeerrecht. De heffingsambtenaar vraagt vervolgens bij de RDW op basis van het kentekenregister van de RDW de bij het desbetreffende kenteken behorende persoonsgegevens op, teneinde te kunnen vaststellen wie de kentekenhouder is zodat een naheffingsaanslag kan worden opgelegd.
2.3.
[eiser] parkeert enkele keren per week in Amsterdam en weigert daarbij zijn kenteken in te voeren. Hij betaalt dan naar zijn stelling wel de verschuldigde parkeerbelasting. Diverse keren heeft [eiser] als gevolg van deze handelswijze een naheffingsaanslag gekregen. In een uitspraak van 30 januari 2015 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het beroep van [eiser] tegen één van die naheffingsaanslagen gegrond verklaard en het besluit om aan [eiser] een naheffing voor parkeerbelasting op te leggen vernietigd (ECLI:NL:RBAMS:2015:358). Er is tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - de Gemeente op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen:
- 1.
primair tot het staken van het handhaven van parkeerbelasting door gebruikmaking van de methodiek van kentekenparkeren;
- 2.
subsidiair om naast de methodiek van het kentekenparkeren tevens mogelijk te maken dat burgers via contante betaling of anderszins anoniem hun parkeerbelasting kunnen voldoen zonder verplichting tot het invoeren van een kenteken of andere tot personen herleidbare gegevens, alsmede dat de handhaving van de parkeerbelasting door middel van een controle van het parkeerbewijs achter de voorruit plaatsvindt;
- 3.
meer subsidiair tot wijziging van de teksten op alle parkeerautomaten zodanig dat invoering van kentekens of anderszins tot personen herleidbare gegevens niet langer verplicht wordt gesteld, alsmede dat bij de handhaving van de parkeerbelasting een controle van het parkeerbewijs achter de vooruit plaatsvindt;
- 4.
in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt – kort gezegd – dat het kentekenparkeren in strijd is met de parkeerbelastingwetgeving en dat het kentekenparkeren een onrechtmatige inbreuk op zijn privacy maakt.
3.3.
De Gemeente voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat hij enkele keren per week in Amsterdam moet parkeren en dat er daardoor voor hem steeds een dreiging is dat zijn recht op privacy wordt geschonden, namelijk op het moment dat na een controle door een scanauto, zijn kentekengegevens worden opgevraagd om hem een naheffing te kunnen opleggen. Met deze toelichting is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft. Hij heeft er immers belang bij om de voor hem ongewenste situatie ter beoordeling voor te kunnen leggen en nu de dreiging van de gestelde inbreuk op zijn privacy voortduurt, kan van [eiser] niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
[eiser] stelt dat het onbegrijpelijk is dat de Gemeente haar handhavingssysteem om parkeerbelasting te heffen niet heeft gewijzigd, aangezien uit onder meer de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2015 blijkt dat er uitsluitend parkeerbelasting kan worden nageheven wanneer die belasting niet is betaald. Burgers die geen bestaand kenteken invoeren, maar wel voor het parkeren hebben betaald, krijgen telkens ten onrechte een naheffingsaanslag. Volgens [eiser] moet uit voornoemde en andere uitspraken worden opgemaakt dat een verplichting om de parkeerbelasting alleen te kunnen betalen met een (correct) ingevoerd kenteken in strijd is met artikel 20 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen (Awr), zodat op grond daarvan de Gemeente haar systeem moet veranderen. Nu burgers wettelijk niet verplicht zijn om een kenteken in te voeren, worden zij tevens moedwillig onjuist geïnformeerd, omdat dit niet correct op de parkeerautomaten is vermeld, aldus [eiser] .
4.3.
In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2015 is, kort samengevat, het volgende overwogen:
“De (…) verplichting tot het invoeren van het juiste kenteken heeft (…), gelet op de redactie van artikel 234 van de Gemeentewet, uitsluitend betrekking op het doen van aangifte van parkeerbelasting. Het niet, niet volledig of onjuist invoeren van het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd, doet niet af aan het in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, uitsluitend kan worden nageheven indien die belasting niet is betaald.” Dit oordeel is in vergelijkbare zaken bevestigd door het Gerechtshof Amsterdam (bijvoorbeeld: ECLI:NL:GHAMS:2015:4471) en door de Hoge Raad (bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2016:316).
De voorzieningenrechter overweegt dat in voornoemde uitspraken niet is geoordeeld dat het kentekenparkeren in strijd is met artikel 20 van de Awr of andere belastingwetgeving. In de uitspraken is geoordeeld dat uit artikel 20 van de Awr volgt dat alleen een naheffing mag worden opgelegd als er geen belasting is betaald. Ook in het geval een burger geen (correct) kenteken invoert, maar wel kan bewijzen dat hij heeft betaald voor de auto die op de betreffende locatie was geparkeerd, mag er geen naheffingsaanslag worden opgelegd. Daarmee is echter niet gezegd dat het kentekenparkeren in strijd is met artikel 20 van de Awr, zodat de Gemeente niet op grond daarvan haar systeem van kentekenparkeren moet veranderen. Daaruit volgt dat de Gemeente burgers ook niet onjuist hierover heeft geïnformeerd. Voor zover [eiser] betoogt dat de Gemeente ook op andere wijze het voldoen van parkeerbelasting moet faciliteren, nu het betalen – en niet het invoeren van kentekens – leidend is voor het al dan niet opleggen van een naheffingsaanslag, overweegt de voorzieningenrechter dat de Gemeente daarin een eigen keuze heeft. Dat de Gemeente ook een systeem met nummervakparkeren of papieren kaartjes zou kunnen toepassen en dat dit volgens [eiser] net zo efficiënt is, doet aan het voorgaande niet af. Alleen als de Gemeente in redelijkheid niet had kunnen komen tot haar keuze voor kentekenparkeren, kan de rechter ingrijpen, maar dat is hier niet het geval.
4.4.
[eiser] stelt verder dat met het systeem van kentekenparkeren sprake is van een onrechtmatige inbreuk op zijn privacy als bedoeld in artikelen 8 EVRM en 17 IVBPR. Hij betoogt dat de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2016 over dit onderwerp onjuist is. Volgens hem zijn de kentekengegevens naar de persoon herleidbare gegevens en deze worden door de Gemeente dertien weken bewaard. Ongeacht de in eerste instantie versleutelde gegevens, kan toch altijd worden getraceerd waar en wanneer een auto is geparkeerd en dus waar een persoon zich bevond. De versleuteling wordt immers – bij niet betaling – weer teruggedraaid, zodat op dat moment de gegevens bekend worden voor de handhavingsmedewerkers en de andere medewerkers van de Gemeente, aldus [eiser] . Verder is er onvoldoende zicht op het privacybeleid van de door de Gemeente ingeschakelde derden die bij de controle van de parkeerbelasting zijn betrokken, zodat niet duidelijk is of de derde partij zorgvuldig met de gegevens omgaat. Volgens [eiser] zijn er alternatieve oplossingen om de door de Gemeente genoemde doelstellingen te realiseren. Het vastleggen van de kentekengegevens en daarmee van tot personen herleidbare gegevens is niet noodzakelijk en het handhavingssysteem voldoet daarmee niet aan het pertinentiecriterium en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus [eiser] .
4.5.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2016 niet te volgen (ECLI:NL:GHAMS:2016:146). In die uitspraak is – kort samengevat – het volgende overwogen:
“Voor de beoordeling van het geschil kan relevant zijn of het systeem van kentekenparkeren een schending inhoudt van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet geeft immers uitvoering aan het recht op privacy zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM, zodat een niet-naleving van de Wbp tevens een schending van artikel 8 EVRM kan inhouden.” Naar het oordeel van het Hof zijn alleen de aan de heffingsambtenaar beschikbaar gestelde onversleutelde kentekengegevens tot de persoon herleidbare gegevens. Verder is bij deze gegevens volgens het Hof sprake van verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, onderdeel a en b, van de Wbp, maar kan deze verwerking gelet op het doel van die verwerking, het specifieke karakter van die gegevens en de door de Gemeente gehanteerde waarborgen, op de voet van artikel 8, onderdeel e Wbp als noodzakelijk voor de vervulling van een publiekrechtelijke taak door de heffingsambtenaar worden aangemerkt.
4.6.
Verder overweegt het Hof dat de reikwijdte van artikel 8 EVRM ruimer is dan die van de Wbp waardoor het mogelijk is dat het invoeren van het kenteken van het voertuig dat wordt geparkeerd in strijd komt met artikel 8 EVRM, ook indien er geen sprake is van niet-naleving van de Wbp.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het invoeren van een kenteken voor het voertuig dat wordt geparkeerd op zichzelf gezien een inbreuk maakt op de privacy. Echter, relevant is of er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het recht op privacy. Een dergelijke inmenging is (onder meer) toegestaan voor zover deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van het economische welzijn van het land. Het Hof heeft overwogen dat de opgave van het kenteken van het te parkeren voertuig bij wet is voorzien en dat het heffen van gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, onder het genoemde “economische welzijn van het land” behoren. Vervolgens heeft het Hof een afweging gemaakt tussen het met de inmenging gediende doel en de aard en de omvang van het daartoe gebezigde middel. Het doel van het kentekenparkeren is om de effectiviteit en de efficiency van de heffing van de parkeerbelasting te dienen. Met de door de Gemeente gehanteerde waarborgen, zoals het versleuteld bewaren van het kenteken, kan het invoeren van het kenteken noodzakelijk worden beschouwd voor het gediende doel. Het Hof heeft verder geoordeeld dat het kentekenparkeren gelet op het doel, de beoogde efficiency en effectiviteit, niet in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel.
4.7.
Het Hof komt tot de conclusie dat het door de heffingsambtenaar toegepaste systeem van kentekenparkeren niet in strijd komt met het EVRM dan wel de Wbp. De voorzieningenrechter maakt dit oordeel tot het hare. Uit de overwegingen van het Hof kan worden opgemaakt dat het kentekenparkeren niet in strijd is met het pertinentiecriterium en het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Nu het Hof heeft geoordeeld dat het volledige door de Gemeente gehanteerde systeem van het kentekenparkeren met voldoende waarborgen is bekleed en daardoor geen onrechtmatige inbreuk op de privacy maakt, moet in aansluiting daarop worden geoordeeld dat het bewaren van de gegevens gedurende dertien weken evenmin een onrechtmatige inbreuk op de privacy maakt. Zoals de Gemeente ter zitting heeft toegelicht worden de gegevens alleen dertien weken bewaard indien niet gebleken is dat iemand parkeerbelasting heeft betaald en met het doel om te beschikken over deze gegevens indien er bezwaar of beroep tegen een naheffingsaanslag wordt ingesteld. Dat er verder, zoals [eiser] stelt, onvoldoende controle is op de door de Gemeente ingeschakelde derde op de gegevensverwerking, is niet aannemelijk geworden. Met het systeem van het versleutelen van de kentekengegevens en de toelichting van de Gemeente dat er overeenkomsten worden gesloten met uitvoerende derden over het waarborgen van de privacy, is voorshands niet aannemelijk dat er sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking. Verder heeft [eiser] nog betoogd dat er met het invoeren van het kenteken in feite een onrechtmatige identificatieplicht is ontstaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een identificatieplicht, aangezien het invoeren van het kenteken als doel heeft de heffing van parkeerbelasting en niet de identificatie van burgers. Het betoog van [eiser] dat het op grond van artikel 18 EVRM een lokale overheid slechts is toegestaan een mensenrecht te beperken als haar bevoegdheid daartoe in een door de nationale overheid gemaakte wet is gecreëerd, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Voor zover hij heeft willen aanvoeren dat de Wbp niet specifiek genoeg is, gaat dat betoog niet op. Het EVRM vereist niet dat de wettelijke bevoegdheid moet worden gecreëerd in een specifieke regeling.
4.8.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het systeem van het kentekenparkeren niet in strijd is met artikel 8 EVRM en evenmin met artikel 17 IVBPR nu dit een vergelijkbaar toetsingskader kent. Het recht op privacy biedt geen grond om de Gemeente te veroordelen haar handhavingsbeleid aan te passen. Dat [eiser] ervoor kiest om zijn kenteken niet in te voeren vanwege privacyoverwegingen is zijn eigen vrije keuze, maar hij heeft hier geen rechtens goede grond voor. Ook het feit dat [eiser] als gevolg van zijn keuze steeds in bezwaar (en beroep) moet komen tegen de naheffingsbeschikking, is voor hem vervelend, maar dat maakt niet dat de Gemeente gehouden is haar parkeerbeleid aan te passen. De Gemeente heeft haar bevoegdheid ook niet voor een ander doel gebruikt, zodat er geen inbreuk is gemaakt op het verbod van detournement de pouvoir. Dat er alternatieve oplossingen zijn voor het heffen van de parkeerbelasting maakt dat niet anders.
4.9.
[eiser] stelt verder dat het elektronisch betalen van de parkeerbelasting niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel, omdat burgers recht hebben op anonieme betaling. Door het systeem van elektronische betaling worden de betaalgegevens zonder noodzaak zeven jaar bewaard. De Gemeente moet het, volgens [eiser] , daarom mogelijk maken dat burgers de parkeerbelasting contant of anderszins anoniem kunnen betalen. De voorzieningenrechter overweegt dat dit betoog van [eiser] in lijn is met zijn betoog over het invoeren van het kenteken. Nu elektronisch betalen hetzelfde doel dient als het invoeren van het kenteken, levert deze betaalwijze evenmin een onrechtmatige inbreuk op. Verder heeft de Gemeente toegelicht dat de gegevens die op grond van de Archiefwet zeven jaar moeten worden bewaard, niet de kentekengegevens en de rekeningnummers betreffen. De archivering betreft alleen de mededeling dat er is betaald, het bedrag dat is betaald en de tijd en plaats van betaling. Het door de Gemeente gestelde belang dat het betalingssysteem veiliger en minder fraudegevoelig is, is door [eiser] niet betwist en weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van [eiser] bij contante betaling. Het door [eiser] gestelde levert onvoldoende grond op om de Gemeente te verplichten het elektronische betaalsysteem te wijzigen.
4.10.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
– € 619,= aan griffierecht en
– € 816,= aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.M. Kolkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑09‑2016