Hof Amsterdam, 16-05-2017, nr. 200.200.643/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:1796
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-05-2017
- Zaaknummer
200.200.643/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:1796, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑05‑2017; (Hoger beroep kort geding)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2016:5976
Uitspraak 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Voorziening om in te grijpen in parkeervergunningstelsel Amsterdam vanwege gestelde schending privacy geweigerd. Onvoldoende spoedeisend belang en zaak leent zich ook verder niet voor een voorziening.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.200.643/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/610900/KG ZA 16-770
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 mei 2017
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. B.A. Boer te ‘s-Gravenhage,
tegen
De GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en de Gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 3 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, van 21 september 2016, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten van de beide instanties, waaronder begrepen de nakosten.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van het beroep, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 maart 2017 doen bepleiten, [appellant] door mr. Boer voornoemd, en de Gemeente door mr. E. van der Hoeven, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. [appellant] de producties 8 tot en met 10 en de Gemeente de producties 2 tot en met 6.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn behoudens het niet vermelden van een bepaalde omstandigheid (als bestreden door grief I waar het hof zonodig hierna op zal terugkomen) niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
i. In Amsterdam wordt parkeerbelasting geheven (thans op basis van de Verordening Parkeerbelastingen 2017). Indien geen parkeervergunning is afgegeven wordt de verschuldigde parkeerbelasting geheven door middel van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
ii. Vanaf 1 juli 2013 geldt in Amsterdam voor niet-parkeervergunninghouders zogenaamd digitaal parkeren (hierna ook als ‘kentekenparkeren’ aangeduid). Bij kentekenparkeren wordt de aangifte van parkeerbelasting gedaan door middel van het invoeren van het kenteken van het geparkeerde voertuig in parkeerapparatuur. Gelijktijdig met het doen van aangifte dient de parkeerbelasting te worden voldaan.
In het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening
Parkeerbelastingen 2017 en Parkeerverordening 2013 is onder meer het volgende
opgenomen:
“(...) Bij voldoening van de parkeerbelasting moet het kenteken worden opgegeven
van het in het betreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige
voorschriften die op de/het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs,
dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen; (...)“
ii. De controle op het betalen van parkeerbelasting wordt uitgevoerd met
behulp van een door de Gemeente ingehuurd bedrijf dat door middel van een
“scanauto” de kentekens van de geparkeerde auto’s registreert. De gescande
kentekens worden voordat zij naar het Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten
(SHPV, hierna ook wel het Servicecentrum) worden verzonden, omgezet in een 40
karakters tellende versleutelde code. Het Servicecentrum beschikt niet over
kentekengegevens in onversleutelde vorm. De versleutelde kentekengegevens
worden opgeslagen in het Nationaal Parkeer Register. Deze gegevensverwerking
wordt op basis van een overeenkomst van dienstverlening tussen het Servicecentrum
en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) door de RDW verricht.
Het Servicecentrum beschikt over gegevens waaruit blijkt of voor het voertuig, waarvan het kenteken is ingevoerd een parkeervergunning is afgegeven, dan wel parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2 onderdeel a, van de geldende Verordening Parkeerbelastingen op aangifte is voldaan. Indien er een parkeervergunning is afgegeven, dan wel de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan, worden de ingevoerde versleutelde kentekengegevens na 48 uur
verwijderd. Indien blijkt dat er geen parkeervergunning is afgegeven en de verschuldigde parkeerbelasting niet op aangifte is voldaan, wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam met betrekking tot dat kenteken hierover geïnformeerd. De heffingsambtenaar vraagt vervolgens bij de RDW de gegevens van de kentekenhouder op en legt een naheffingsaanslag op.
iii. [appellant] , die niet over een parkeervergunning beschikt, parkeert een auto, waarvan hij kentekenhouder is, enkele keren per week in Amsterdam op een locatie waar voor het parkeren op dat tijdstip parkeerbelasting is verschuldigd. Hij voert bij het doen van aangifte van parkeerbelasting niet het (juiste) kenteken in. Hij betaalt daarbij naar zijn stelling wel de verschuldigde parkeerbelasting. Diverse keren heeft [appellant] als gevolg van deze handelwijze een naheffingsaanslag opgelegd gekregen. In een uitspraak van 30 januari 2015 heeft de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam het beroep van [appellant] tegen één van die naheffingsaanslagen gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd (ECLI:NL:RBAMS:2015:358). Er is tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend.
3. Beoordeling
3.1
[appellant] vordert kort samengevat primair een gebod tot het staken van de inning van parkeerbelasting met gebruikmaking van de methodiek van kentekenparkeren. Subsidiair vordert hij dat hem naast het kentekenparkeren een mogelijkheid wordt geboden om zonder het invoeren van een kenteken (anoniem) de verschuldigde parkeerbelasting te kunnen voldoen. Meer subsidiair vordert hij een wijziging van de teksten op de parkeerautomaten zodanig dat kentekenparkeren niet verplicht is en dat voor handhaving een zichtbaar parkeerbewijs achter de voorruit volstaat. Aan zijn vorderingen legt [appellant] ten grondslag dat het systeem van kentekenparkeren in strijd is met de wetgeving met betrekking tot parkeerbelasting en overigens dat het kentekenparkeren een onrechtmatige inbreuk vormt op zijn privacy.
3.2
De Gemeente heeft verweer gevoerd en, kort samengevat, het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening betwist en overigens bestreden dat er op onrechtmatige wijze inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [appellant] .
3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen. [appellant] heeft een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, nu hij enkele keren per week kan worden geconfronteerd met een naheffingsaanslag gebaseerd op het natrekken van zijn kenteken. Niettemin komt de gevraagde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking nu er geen grond bestaat aan te nemen dat het door de Gemeente gehanteerde systeem van kentekenparkeren zich niet verdraagt met de artikel 20 Awr of andere belastingwetgeving. Evenmin vormt dit verplichte systeem een inbreuk op artikel 8 EVRM of de Wet Bescherming Persoonsgegevens, zoals reeds is geoordeeld in een uitspraak van dit hof van 7 januari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:146). Dat [appellant] ervoor kiest om zijn kenteken niet in te voeren vanwege privacyoverwegingen is zijn eigen vrije keuze, maar hij heeft rechtens hiertoe geen goede grond. De enkele omstandigheid dat [appellant] als gevolg van zijn keuze steeds in bezwaar (en beroep) moet komen tegen de naheffingsbeschikking, is voor hem vervelend, maar maakt niet dat de Gemeente haar parkeerbeleid dient aan te passen. Van detournement de pouvoir is geen sprake. Ook het elektronisch betalen van een parkeerheffing levert geen onrechtmatige inbreuk op. Aldus de voorzieningenrechter. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.4.1
Het hof stelt het volgende voorop. Het al dan niet toewijzen van de gevraagde voorziening is mede afhankelijk van de vraag of van eiser kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. Voorts is van belang of naar voorlopig oordeel de gevraagde voorzieningen in overeenstemming zijn met de redelijkerwijs te verwachten uitkomst van een bodemprocedure. Tevens speelt de omstandigheid een rol of een rechtsvraag aan de orde is waarop het antwoord niet evident is, zodat deze zich niet leent voor een beantwoording in kort geding.
3.4.2
Het hof overweegt verder dat vast staat dat het systeem van kentekenparkeren als bovenomschreven per 1 juli 2013 is ingevoerd. [appellant] is als voorzitter van de Stichting Privacy First, getuige een brief van de burgemeester van Amsterdam van 18 november 2013, van dit beleid sedertdien op de hoogte. Voorts blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2015 (zaaknummer AMS 14/1512) dat [appellant] reeds op 14 oktober 2013 - na het invoeren van een onjuist kenteken van het door hem geparkeerde voertuig - persoonlijk met de gevolgen van het niet naleven van de voorschriften met betrekking tot het kentekenparkeren is geconfronteerd in de vorm van een aan hem opgelegde naheffingsaanslag . Onder deze omstandigheden, mede gezien het tijdsverloop tussen de invoering van het kentekenparkeren en het instellen van de onderhavige vordering, valt niet in te zien waarom van [appellant] niet kan worden gevergd de onderhavige rechtsvraag in een bodemprocedure aan de orde te stellen. De enkele stelling dat hij elke week kan worden geconfronteerd met een naheffingsaanslag, omdat hij wel de verschuldigde parkeerbelasting betaalt maar ervan afziet het juiste kenteken van de door hem geparkeerde auto in te voeren, tegen welke naheffingsaanslag hij slechts op kan komen in een bezwaarprocedure, is tegen die achtergrond, mede in aanmerking genomen dat die naheffingsaanslag, indien de verschuldigde parkeerbelasting is betaald, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, nummer 15/03528 (ECLI:NL:HR:2016:316) vernietigd wordt, onvoldoende om na al die tijd niettemin (nog) een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening te kunnen aannemen, mede gelet op de verstrekkende aard van de gevraagde voorzieningen.
3.4.3
Daarnaast geldt nog het volgende. [appellant] grondt zijn primaire en subsidiaire vorderingen op de stelling dat de Gemeente op deze wijze parkeerbelasting heft in strijd met de geldende belastingwetgeving en voorts in strijd handelt met artikel 8 en 18 EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens. Immers het moeten opgeven van een kenteken om rechtsgeldig parkeerbelasting op aangifte te kunnen voldoen vormt volgens hem een inbreuk op de privacy waarvoor geen wettelijke basis bestaat, terwijl er voorts geen sprake is van een maatschappelijke noodzaak en evenmin voldaan wordt aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, als door voornoemde verdragsartikelen vereist.
Met zijn betoog stelt [appellant] daarmee een aantal te onderscheiden maar evenzogoed samenhangende rechtsvragen aan de orde, die zonder nader onderzoek zich niet eenvoudig voor beantwoording lenen, terwijl die beantwoording wel van belang is te achten voor het antwoord op de vraag of de door [appellant] gevraagde voorzieningen zich op enigerlei wijze voor toewijzing lenen. Dat klemt te meer nu de voorzieningenrechter niet ten onrechte heeft gewezen op de uitspraak van dit hof van 7 januari 2016 waarin een groot aantal van deze rechtsvragen reeds door een bodemrechter zijn beoordeeld. Tegen die achtergrond ligt het niet voor de hand om bij wege van voorziening dezelfde rechtsvragen, zonder dat nieuwe omstandigheden zijn opgebracht, opnieuw te beoordelen. Kortom, het hof acht de zaak niet geschikt om in kort geding te worden beslist (art. 256 Rv).
3.5
De slotsom is dat grieven zich niet voor verdere bespreking lenen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, zij het met verbetering van gronden als hierboven vermeld;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 718,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, C.M. Aarts en P.F. Goes en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.