De aanvullende schriftuur betreft het in de schriftuur opgenomen tweede middel.
HR, 18-09-2018, nr. 16/03400
ECLI:NL:HR:2018:1686
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-09-2018
- Zaaknummer
16/03400
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1686, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑09‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:640
ECLI:NL:PHR:2018:640, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1686
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0344
Uitspraak 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Visfraude. Feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. A. B.V. en B. B.V. verkochten filets van Japanse schar en/of Pacifische schol en/of schar en factureerden dat op verzoek van de afnemers o.v.v. het woord ‘schol’ of ‘scholle(n)’. Verdachte is directeur van A. B.V. en B. B.V. Motivering bewezenverklaring. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AF7985 m.b.t. motiveringsvereisten voor redengevende omstandigheden in bewijsoverweging. Het Hof heeft blijkens zijn bewijsoverweging redengevend geacht voor de bewezenverklaring dat de valse facturen door B. B.V. en A. B.V. zijn opgemaakt en verzonden n.a.v. visleveranties en dat door B. B.V. de vis als eerste werd voorzien van het predicaat waarin een variant van de term ‘schol’ was verwerkt en deze vervolgens werd geleverd aan A. B.V., waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten. Het betreft hier gegevens die niet in de b.m. zijn vermeld terwijl het Hof in zijn overweging evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige b.m. heeft aangegeven waaraan het die f&o heeft ontleend. CAG (anders): Middel is terecht voorgesteld maar behoeft bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 16/03325, 16/03328, 16/03330, 16/03393, 16/03395 en 16/03403.
Partij(en)
18 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/03400
AGE/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 6 juni 2016, nummer 21/004519-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de nietigverklaring van de dagvaarding wat betreft het gedeelte "met (een) andere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en)" en de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
" [medeverdachte 6] tezamen en in vereniging met [K] B.V. (thans zijnde [medeverdachte 4] ) in de periode van 1 december 2005 tot 18 februari 2008 in Nederland, meermalen, valselijk heeft opgemaakt een aantal facturen:
(Yellowfinsole)
a. nummer [013] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 maart 2007 en
b. nummer [014] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 februari 2007 en
c. nummer [015] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 14 december 2007 en
cc. nummer [016] van [K] B.V. aan [M] B.V. d.d. 14 december 2007 en
(Rocksole)
dd. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG
d.d. 11 februari 2008 en
ee. nummer [018] van [K] B.V. aan [R] GmbH en
ff. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG en nummer [019] van [K] B.V. aan [R] GmbH d.d. 12 februari 2008 en nummer [020] van [K] B.V. aan [S] GmbH & Co, KG d.d. 18 februari 2008 en
(Schar)
g. nummer [021] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 1 mei 2007 en
h. nummer [022] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 10 augustus 2007 en
i. nummer [023] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 15 juni 2007 en
bestaande de valsheid hierin dat op voornoemde facturen stond vermeld:
ad. a: 'schol' en/of 'scholfilet' en/of 'schollenfilets' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. b: 'Schol' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Schollenfilets' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. c: 'Schol' en/of 'Scholle' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. cc: 'SCHOLLENFILET' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. dd: 'Schollenfilets' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of 'Rocksole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. ee: 'Schollenfilets' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of 'Rocksole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. ff: 'Schollenfilets' terwijl er in werkelijkheid 'Yellowfinsole', en/of 'Rocksole', en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. g: 'Schol' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Kutterschol', terwijl er in werkelijkheid 'Schar', en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld en
ad. h: 'Schol' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Scholle' en/of 'Kutterschol', terwijl er in werkelijkheid 'Schar', en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld en
ad. i: 'Schol' en/of 'Scholle' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Scholrollen' en/of 'Kutterschol' terwijl er in werkelijkheid 'Schar', en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld,
zijnde telkens enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij verdachte feitelijke leiding gegeven aan die gedraging."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring afgelegd door de verdachte ter zitting van het hof d.d. 20 april 2016, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben directeur van de vennootschappen [medeverdachte 6] (gevestigd te [a-straat 1] ) en [medeverdachte 4] (tevens gevestigd te [a-straat 1] ). Er is één administratie voor deze bedrijven en die is ook gevestigd op datzelfde adres.
Met betrekking tot de structuur van de vennootschappen verklaar ik als volgt.
[K] B.V. , gevestigd te Urk is opgericht in 1993 en draagt sinds 2009 de naam [medeverdachte 4]
[J] B.V. heeft een naamswijziging ondergaan in 2009 en draagt sindsdien de naam [K] B.V. Deze vennootschap heeft niets te maken met het (oude) [K] B.V. (opgericht in 1993) thans genoemd [medeverdachte 4]
U houdt mij voor dat in de administratie van [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) de facturen onder a, b, c, cc, dd, ee, ff, g, h en i zijn aangetroffen. Dat klopt. De facturen die in het dossier zitten zijn afschriften van facturen die naar onze afnemers zijn verzonden. De inhoud is gelijk aan elkaar.
Yellowfinsole, mij bekend onder de Latijnse benaming Limanda Aspera en de Nederlandse naam Japanse schar, is niet dezelfde vissoort als Noordzeeschol, welke mij ook wel bekend is als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en Rocksole was de Pleuronectes Platessa de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld.
De naam schol stond inderdaad op de factuur en het etiket maar in de op de tenlastelegging genoemde gevallen met uitzondering van de levering aan Niggeman, is iets anders geleverd, dat klopt. Dat was Yellowfinsole en/of Rocksole. Ik wilde mijn marktpositie behouden, daarom werd de naam schol op de factuur gebruikt.
De klant ontving vooraf het etiket dat met de geleverde vis zou worden meegestuurd. Als de klant niet piept dat de informatie op het etiket onjuist is dan komt diezelfde informatie ook op de factuur.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 20 februari 2008 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [verdachte] (dossierpagina 4284 ev):
[medeverdachte 6]
Dit bedrijf is voor 80% eigendom van [T] B.V. In [T] B.V. zitten wij als broers (het hof begrijpt verdachte [verdachte] en [betrokkene 4] ) ieder voor 50% van de aandelen.
[K] B.V. doet de in- en verkoop. 100% van de aandelen zitten bij [T] B.V. Ik doe het administratieve werk op het kantoor, de inkoop, verkoop, verwerking. Ik zit specifiek op de productstroom.
Samen met mijn broer heb ik de algehele leiding. De boekhouding gebeurt door [medeverdachte 7] .
Wat zijn de activiteiten van [medeverdachte 6] ?
Wij verwerken vis zoals alle platvissoorten tong, schar, bot, schol (pleuronectus platessa) en yellowfin (limanda aspera) en rocksole. Wij zijn puur verwerker.
Wij verwerken vis van [medeverdachte 4] en voor derden.
U vraagt het mij op de man af en ik zeg het: de yellow fin wordt door mij verkocht als schol. De reden dat wij dat doen is dat we gedwongen worden door de concurrentie.
3. Een proces-verbaal verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 19 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [verdachte] (dossierpagina 4339):
Er komen goedkopere vissoorten op de markt onder de naam Schollenfilet. Daar worden wij als bedrijf ook mee geconfronteerd. Dan gaan wij deze klanten bezoeken en zien dat deze goedkopere vissoort bijvoorbeeld yellowfinsole is en zien dat deze als schollenfilet wordt verkocht. Om geen klanten te verliezen gaan wij dan kijken of wij ook bijvoorbeeld yellowfinsole kunnen leveren voor schollenfilet. Daarom hebben wij deze handelswijze gebruikt en dus ook deze vissoorten gebruikt voor Schollenfilet.
4. Een proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte 7] , opgemaakt in de wettelijke vorm en ondertekend op 16 maart 2009, (dossierpagina 4351 ev), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte 7] :
Ik houd mij bezig met de financiële administratie van de bedrijven [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4]
[verdachte] en [betrokkene 4] hebben het bedrijf overgenomen van hun vader. In eerste instantie hielden zij zich alleen bezig met de verwerking van vis. Op een gegeven moment zijn we ons ook gaan bezig houden met de handel in vis. [medeverdachte 6] is nog steeds de verwerker van vis. Zij verwerkt de vis voor [K] B.V.
De verkoopfacturen worden opgemaakt door [verdachte] . De verkoopfacturen van [medeverdachte 6] worden door [verdachte] opgemaakt. De verkoopfacturen van [medeverdachte 4] worden ook opgemaakt door [verdachte] .
5. Geschriften, zijnde de navolgende facturen, zakelijk weergegeven inhoudende:
a. nummer [013] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 maart 2007 (dossierpagina 1466/D30472) met daarop de omschrijving: 'schol' en/of 'scholfilet' en/of 'schollenfilets' en
b. nummer [014] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 februari 2007 (dossierpagina 1468/D30568) met daarop de omschrijving 'Schol' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Schollenfilets' en
c. nummer [015] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 14 december 2007 (dossierpagina 1482/D30447) met daarop de omschrijving: 'Schol' en/of 'Scholle' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en
cc. nummer [016] van [K] B.V. aan [M] B.V. d.d. 14 december 2007 (dossierpagina 1483/D30453) met daarop de omschrijving: 'SCHOLLENFILET' en
dd. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG d.d. 11 februari 2008 (dossierpagina 1505/D13178) met daarop de omschrijving 'Schollenfilets' en
ee. nummer [018] van [K] B.V. aan [R] GmbH (dossierpagina 1507/Dl3224) met daarop de omschrijving 'Schollenfilets' en
ff. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG (dossierpagina 1497/Dl3178) en nummer [019] van [K] B.V. aan [R] GmbH d.d. 12 februari 2008 (dossierpagina 1498/D13185) en nummer [020] van [K] B.V. aan [S] GmbH & Co, KG d.d. 18 februari 2008 (dossierpagina 1499/Dl3189) met daarop de omschrijving 'Schollenfilets' en
g. nummer [021] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 1 mei 2007 (D 1533/D30988) met daarop de omschrijving 'Schol' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Kutterschol' en
h. nummer [022] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 10 augustus 2007 (dossierpagina 2582 D31419) met daarop de omschrijving 'Schol' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Kutterschol' en
i. nummer [023] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 15 juni 2007 (dossierpagina 1537/D31113) met daarop de omschrijving: 'Schol' en/of 'Scholle' en/of 'Scholfilet' en/of 'Scholfilets' en/of 'Scholrollen' en/of 'Kutterschol'."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - voorts nog het volgende overwogen:
"Daderschap rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De valse facturen zijn door [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 6] heeft zij als activiteitenomschrijving: visverwerking, opslag in koelhuizen, pakken, sorteren, vis fileren, vriezen, inpakken, sorteren en opslaan van vis. [K] B.V. was het in- en verkoopkantoor van [medeverdachte 6] en hield zich bezig met de verkoop van de vis. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve allen plaatsgevonden in de sfeer van deze rechtspersonen, zijn deze rechtspersonen dienstig geweest en zij vermochten er over te beschikken dat deze handelingen al dan niet plaatsvonden.
Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot de facturering en de bij personeel/bestuurders aanwezige kennis wordt vastgesteld dat bij de rechtspersonen het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.
Medeplegen
Het hof acht medeplegen tussen de rechtspersonen [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 6] eveneens bewezen. Uit de verklaringen van verdachte blijkt het volgende. [medeverdachte 6] is voor 80% eigendom van [T] B.V. Van die vennootschap zijn de broers [verdachte] en [betrokkene 4] ieder voor 50% aandeelhouder. [K] B.V. is voor 100% eigendom van [T] B.V. Verdachte is directeur van zowel [medeverdachte 6] als [K] B.V. [K] B.V. doet de in- en verkoop. De door [K] B.V. ingekochte vis wordt normaliter door [medeverdachte 6] verwerkt. Boekhouder [medeverdachte 7] verklaart voorts dat de facturen van zowel [medeverdachte 6] als [K] B.V. door verdachte worden opgemaakt. De bedrijven waren voorts gevestigd op hetzelfde adres ( [a-straat 1] te Urk). Ze hadden één gezamenlijk kantoor. Door [medeverdachte 6] werd de vis als eerste voorzien van het predicaat waarin een variant van de term 'schol' was verwerkt en deze werd vervolgens geleverd aan [K] B.V. , waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten.
In feite was aldus sprake van één onderneming waarin de daarvan deel uitmakende rechtspersonen, [medeverdachte 6] en [K] B.V. , feitelijk voortdurend nauw en bewust samenwerkten bij alle handelsactiviteiten, dus ook bij de in deze zaak centraal staande facturering van [K] B.V. aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers.
Medeplegen met " [J] B.V. (thans zijnde
[medeverdachte 4] )" is niet bewijsbaar, reeds omdat gebleken is dat [J] B.V. in Nunspeet afzonderlijk opereerde van [medeverdachte 6] en [K] B.V. in Urk, waaraan niet afdoet dat verdachte ook directeur was van [J] B.V.
Op grond van de verklaring van verdachte kan tevens worden bewezen dat verdachte aan deze gedragingen van de rechtspersonen [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) feitelijk leiding heeft gegeven, omdat hij bepaalde wat er binnen de rechtspersoon gebeurde en van de onjuiste wijze van factureren op de hoogte was.
Gelet op het voorgaande kan het primair ten laste gelegde bewezenverklaard worden."
3.3.1.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld.
Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
( a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
( b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165).
3.3.2.
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsoverweging redengevend geacht voor de bewezenverklaring (i) dat de valse facturen door [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) zijn opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties, en (ii) dat door [medeverdachte 6] de vis als eerste werd voorzien van het predicaat waarin een variant van de term 'schol' was verwerkt en deze vervolgens werd geleverd aan [K] B.V. , waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten. Het betreft hier gegevens die niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld terwijl het Hof in zijn overweging evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten of omstandigheden heeft ontleend.
3.4.
Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2018.
Conclusie 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in visfraudezaak. Feitelijk leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, art. 225 Sr. Het opmaken van facturen, terwijl daarin een onjuiste benaming van de vissoort werd vermeld. Middelen over 1) het bestanddeel ‘valselijk’, 2) opzet op de valsheid, 3) oogmerk op misleiding en 4) de toerekening van het strafbare feit (waaraan de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven) aan een rechtspersoon.
Nr. 16/03400 Zitting: 19 juni 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 6 juni 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens primair “feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een geldboete van € 9.000,00 subsidiair tachtig dagen hechtenis met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 16/03325 ( [medeverdachte 7] ), 16/03328 ( [medeverdachte 1] ), 16/03330 ( [medeverdachte 2] ), 16/03393 ( [medeverdachte 3] ), 16/03395 ( [medeverdachte 4] ) en 16/03403 ( [medeverdachte 6] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is op 17 juni 2016 onbeperkt ingesteld namens de verdachte. Mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, heeft vervolgens bij schriftuur en aanvullende schriftuur1.vier middelen van cassatie voorgesteld. Op 16 mei 2018 is namens de verdachte het cassatieberoep partieel ingetrokken voor zover het betreft “de gedeeltelijke nietigverklaring van de dagvaarding en de gegeven vrijspraken”.2.Uit praktische overwegingen houd ik bij de bespreking van de middelen een andere volgorde aan dan de schriftuur en ik begin met het eerste middel, dan het vierde middel, daarna het tweede middel en tot slot het derde middel.
4. Deze zaak gaat over groothandel in platvisfilets. [medeverdachte 4] (destijds genaamd [K] B.V.) en [medeverdachte 6] verkochten – voor zover in cassatie van belang – filets van Japanse schar (‘yellowfin sole’) en/of Pacifische schol (‘rocksole’) en/of schar en factureerden dat (telkens) onder vermelding van het woord ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ zonder verdere toevoeging3.(en al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filet’, ‘filets’, ‘rollen’ of ‘Kutter’), en dit op verzoek van de afnemers. De verdachte in de onderhavige zaak is (samen met zijn broer [betrokkene 4] ) directeur van de vennootschappen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] (beide gevestigd te [a-straat 1] te Urk).4.
5. Ten behoeve van de leesbaarheid begin ik met een weergave van de bewijsconstructie. Ten laste van de verdachte is onder primair bewezen verklaard dat:
“ [medeverdachte 6] tezamen en in vereniging met [K] B.V. (thans zijnde [medeverdachte 4] ) in de periode van 1 december 2005 tot 18 februari 2008 in Nederland, meermalen, valselijk heeft opgemaakt een aantal facturen:
(Yellowfinsole)
a. nummer [013] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 maart 2007 en
b. nummer [014] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 februari 2007 en
c. nummer [015] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 14 december 2007 en
cc. nummer [016] van [K] B.V. aan [M] B.V. d.d. 14 december 2007 en
(Rocksole)
dd. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG d.d. 11 februari 2008 en
ee. nummer [018] van [K] B.V. aan [R] GmbH en
ff. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG en nummer [019] van [K] B.V. aan [R] GmbH d.d. 12 februari 2008 en nummer [020] van [K] B.V. aan [S] GmbH & Co, KG d.d. 18 februari 2008 en
(Schar)
g. nummer [021] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 1 mei 2007 en
h. nummer [022] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 10 augustus 2007 en
i. nummer [023] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 15 juni 2007 en
bestaande de valsheid hierin dat op voornoemde facturen stond vermeld:
ad. a: ‘schol’ en/of ‘scholfilet’ en/of ‘schollenfilets’ terwijl er in werkelijkheid ‘ Yellowfinsole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. b: Schol’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Schollenfilets’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. c: ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. cc: ‘SCHOLLENFILET’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. dd: ‘Schollenfilets’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of ‘Rocksole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. ee: ‘Schollenfilets’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of ‘Rocksole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. ff: ‘Schollenfilets’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of ‘Rocksole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld en
ad. g: ‘Schol’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Kutterschol’, terwijl er in werkelijkheid ‘Schar’, en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld en
ad. h: ‘Schol’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholle’en/of ‘Kutterschol’, terwijl er in werkelijkheid ‘Schar’, en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld en
ad. i: ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ terwijl er in werkelijkheid ‘Schar’, en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld,
zijnde telkens enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij verdachte feitelijke leiding gegeven aan die gedraging.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring afgelegd door verdachte ter zitting van het hof d.d. 20 april 2016, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben directeur van de vennootschappen [medeverdachte 6] (gevestigd te [a-straat 1] ) en [medeverdachte 4] (tevens gevestigd te [a-straat 1] ). Er is één administratie voor deze bedrijven en die is ook gevestigd op datzelfde adres.
Met betrekking tot de structuur van de vennootschappen verklaar ik als volgt.
[K] B.V., gevestigd te Urk is opgericht in 1993 en draagt sinds 2009 de naam [medeverdachte 4] .
[J] B.V. heeft een naamswijziging ondergaan in 2009 en draagt sindsdien de naam [K] B.V.. Deze vennootschap heeft niets te maken met het (oude) [K] B.V. (opgericht in 1993) thans genoemd [medeverdachte 4] .
U houdt mij voor dat in de administratie van [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) de facturen onder a, b, c, cc, dd, ee, ff, g, h en i zijn aangetroffen. Dat klopt. De facturen die in het dossier zitten zijn afschriften van facturen die naar onze afnemers zijn verzonden. De inhoud is gelijk aan elkaar.
Yellowfinsole, mij bekend onder de Latijnse benaming Limanda Aspera en de Nederlandse naam Japanse schar, is niet dezelfde vissoort als Noordzeeschol, welke mij ook wel bekend is als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en Rocksole was de Pleuronectes Platessa de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld.
De naam schol stond inderdaad op de factuur en het etiket, maar in de op de tenlastelegging genoemde gevallen met uitzondering van de levering aan [O] , is iets anders geleverd, dat klopt. Dat was Yellowfinsole en/of Rocksole. Ik wilde mijn marktpositie behouden, daarom werd de naam schol op de factuur gebruikt.
De klant ontving vooraf het etiket dat met de geleverde vis zou worden meegestuurd. Als de klant niet piept dat de informatie op het etiket onjuist is dan komt diezelfde informatie ook op de factuur.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 20 februari 2008 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [verdachte] (dossierpagina 4284 ev):
[medeverdachte 6]
Dit bedrijf is voor 80% eigendom van [T] B.V.. In [T] B.V. zitten wij als broers (het hof begrijpt verdachte [verdachte] en [betrokkene 4] ) ieder voor 50% van de aandelen.
[K] B.V. doet de in- en verkoop. 100% van de aandelen zitten bij [T] B.V.. Ik doe het administratieve werk op het kantoor, de inkoop, verkoop, verwerking. Ik zit specifiek op de productstroom.
Samen met mijn broer heb ik de algehele leiding. De boekhouding gebeurt door [medeverdachte 7] .
Wat zijn de activiteiten van [medeverdachte 6] ?
Wij verwerken vis zoals alle platvissoorten tong, schar, bot, schol (pleuronectus platessa) en yellowfin (limanda aspera) en rocksole. Wij zijn puur verwerker.
Wij verwerken vis van [medeverdachte 4] en voor derden.
U vraagt het mij op de man af en ik zeg het: de yellow fin wordt door mij verkocht als schol. De reden dat wij dat doen is dat we gedwongen worden door de concurrentie.
3. Een proces-verbaal verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 19 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [verdachte] (dossierpagina 4339):
Er komen goedkopere vissoorten op de markt onder de naam Schollenfilet. Daar worden wij als bedrijf ook mee geconfronteerd. Dan gaan wij deze klanten bezoeken en zien dat deze goedkopere vissoort bijvoorbeeld yellowfinsole is en zien dat deze als schollenfilet wordt verkocht. Om geen klanten te verliezen gaan wij dan kijken of wij ook bijvoorbeeld yellowfinsole kunnen leveren voor schollenfilet. Daarom hebben wij deze handelswijze gebruikt en dus ook deze vissoorten gebruikt voor Schollenfilet.
4. Een proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte 7] , opgemaakt in de wettelijke vorm en ondertekend op 16 maart 2009, (dossierpagina 4351 ev), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte 7] :
Ik houd mij bezig met de financiële administratie van de bedrijven [medeverdachte 6] B.V. en/of [medeverdachte 4] .
[verdachte] en [betrokkene 4] hebben het bedrijf overgenomen van hun vader. In eerste instantie hielden zij zich alleen bezig met de verwerking van vis. Op een gegeven moment zijn we ons ook gaan bezig houden met de handel in vis. [medeverdachte 6] is nog steeds de verwerker van vis. Zij verwerkt de vis voor [K] B.V..
De verkoopfacturen worden opgemaakt door [verdachte] . De verkoopfacturen van [medeverdachte 6] worden door [verdachte] opgemaakt. De verkoopfacturen van [medeverdachte 4] worden ook opgemaakt door [verdachte] .
5. Geschriften, zijnde de navolgende facturen, zakelijk weergegeven inhoudende:
a. nummer [013] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 maart 2007 (dossierpagina 1466/D30472) met daarop de omschrijving: ‘schol’ en/of ‘scholfilet’ en/of ‘schollenfilets’ en
b. nummer [014] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 20 februari 2007 (dossierpagina 1468/D30568) met daarop de omschrijving ‘Schol’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Schollenfilets’ en
c. nummer 63 van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 14 december 2007 (dossierpagina 1482/D30447) met daarop de omschrijving: ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en
cc. nummer [016] van [K] B.V. aan [M] B.V. d.d. 14 december 2007 (dossierpagina 1483/D30453) met daarop de omschrijving: ‘SCHOLLENFILET’ en
dd. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG d.d. 11 februari 2008 (dossierpagina 1505/D13178) met daarop de omschrijving ‘Schollenfilets’ en
ee. nummer [018] van [K] B.V. aan [R] GmbH (dossierpagina 1507/D13224) met daarop de omschrijving ‘Schollenfilets’ en
ff. nummer [017] van [K] B.V. aan [Q] GmbH & Co. KG (dossierpagina 1497/D13178) en nummer [019] van [K] B.V. aan [R] GmbH d.d. 12 februari 2008 (dossierpagina 1498/D13185) en nummer [020] van [K] B.V. aan [S] GmbH & Co. KG d.d. 18 februari 2008 (dossierpagina 1499/D13189) met daarop de omschrijving ‘Schollenfilets’,
g. nummer [021] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 1 mei 2007 (D1533/D30988) met daarop de omschrijving ‘Schol’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Kutterschol’ en
h. nummer [022] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 10 augustus
2007 (dossierpagina 2582 D31419) met daarop de omschrijving ‘Schol’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Kutterschol’ en
i. nummer [023] van [K] B.V. aan [J] B.V. d.d. 15 juni 2007 (dossierpagina 1537/D31113) met daarop de omschrijving: ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’.”
7. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof voorts het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Facturen
In de administratie van [medeverdachte 6] zijn de in de tenlastelegging onder d, e en f genoemde facturen aangetroffen. In de administratie van medeverdachte [K] (thans [medeverdachte 4] ) zijn de facturen onder a, b, c, cc, dd, ee, ff, g, h en i aangetroffen. In de administratie van [J] B.V. zijn de facturen genoemd onder aa, bb, gg, hh, en ii aangetroffen.
Deze facturen betreffen afschriften van de aan de klanten van [medeverdachte 6] en/of haar medeverdachten verzonden facturen. Uit de processen-verbaal blijkt dat facturen die zijn aantroffen in de administratie van [medeverdachte 6] en haar medeverdachten voor wat betreft de inhoud identiek zijn aan de door hen opgemaakte en aan hun klanten verzonden facturen. Gelet op dat gegeven begrijpt het hof de tenlastelegging zo dat de aldaar genoemde facturen zien op zowel het afschrift dat in de administratie van [medeverdachte 6] en/of haar medeverdachten is aangetroffen als op de originele factuur die aan de klanten van [medeverdachte 6] en/of haar medeverdachten is verstuurd.
Wetgeving
In deze zaak is niet tenlastegelegd overtreding van enige bepaling van de regelgeving inzake de visserij, maar valsheid in geschrift. Niettemin is die visserijregelgeving van belang voor de beoordeling van de zaak omdat deze bepalingen bevat inzake de benaming van vissoorten en het belang van het juiste gebruik van die benamingen.
In artikel 4 lid 1 Verordening (EG) Nr. 104/2000 [2] is vastgelegd dat vis slechts aan de eindgebruiker mag worden aangeboden door middel van adequate affichering of etikettering en onder verstrekking van de gegevens inzake de handelsbenaming van de betrokken soort, de productiemethode en het vangstgebied. In artikel 4 lid 2 van deze Verordening is vastgelegd dat de lidstaten een lijst van handelsbenamingen moeten opmaken, welke lijst moet bevatten voor iedere vissoort de wetenschappelijke benaming en de benaming in de officiële taal van de lidstaat. Waar dat aangewezen is, is er uitvoering gegeven aan deze verordening in de Nederlandse Warenwetregelgeving. [3]
In de Warenwetregeling handelsbenamingen vis was ten tijde van de ten laste gelegde feiten als bijlage opgenomen de zojuist bedoelde lijst. Deze bevat, onder andere, de volgende benamingen:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische Schol
In artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 [4] is vastgelegd dat de vereiste gegevens inzake de handelsbenaming en het vangstgebied in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar moeten zijn. Die gegevens moeten worden verstrekt door etikettering, verpakking of begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.
Door verbalisanten is onderzocht welke handelsbenamingen in de diverse landen die in het onderzoek een rol speelden, ingevolge genoemd artikel 4 lid 2 van Verordening (EG) 104/2000 dienen te worden gehanteerd. Dat heeft geleid tot het volgende overzicht:
Wetenschappelijke naam | Nederland | Engeland | Italië | Zweden |
Limanda limanda (1) | Schar | Common dab | Limanda | Sanskädda |
Limanda aspera (2) | Japanse schar | Niet genoemd | Limanda | Stillahavsflundra |
Pleuronectes platessa | Schol / Pladijs | European plaice | Platessa | Rödspätta |
Lepidopsetta bilineata | Pacifische schol (3) | Niet genoemd | Passera del Pacifico | Niet genoemd |
(1) In de Zweedse lijst van handelsbenamingen wordt met Limanda limanda gelijkgesteld Pleuronectes limanda;
(2) In de Zweedse lijst van handelsbenamingen wordt met Limanda aspera gelijkgesteld Pleuronectes asper;
(3) Pacifische schol = Rocksole.
Uit deze regelgeving blijkt dat de leidende gedachte is dat geen verwarring mag ontstaan over de exacte soort vis die verhandeld wordt en, uiteindelijk, aan de consument wordt aangeboden.
Inhoud van de facturen en opzet op de valsheid
Op alle in de tenlastelegging genoemde facturen, met uitzondering van de facturen genoemd onder d, e en f staat telkens vermeld ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of ‘schollenfil.’ en/of ‘Schollenfilets’ en/of ‘scholle natur’.
Op de facturen genoemd onder d, e, en f staat telkens Rocksole vermeld.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in alle op de tenlastelegging genoemde gevallen geen Pleuronectes Platessa maar een andere vissoort is geleverd. Het gaat dan om Yellowfinsole of Rocksole. De term Yellowfinsole komt in voornoemde regelgeving niet voor, maar niet in geschil is dat met die term bedoeld wordt de Limanda Aspera (wetenschappelijke naam), zijnde de Japanse schar (Nederlandse handelsbenaming).
Op de facturen in kwestie (behoudens die onder d, e en f) komt in de omschrijving van de gefactureerde vis voor het woord "schol" of "Scholle". De toevoegingen aan dat woord (“filet”, “filets”, “rollen”, “Kutter”, “ fil” en “natur”) zijn voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. Het gaat om het centrale begrip "schol". De vraag is of die handelsbenaming vals en misleidend was.
In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding "schol" uitsluitend voor als aanduiding voor de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes Platessa (in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol) en, maar dan in verbinding met het begrip "Pacifische", voor de vissoort Lepidopsetta bilineata. Alleen bij de aanduiding van de Noordzeeschol kan dus volstaan worden met hantering van het woord "schol" zonder verdere toevoeging.
Verdachte, bestuurder van [medeverdachte 6] , alsmede bestuurder van [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), heeft verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en de Rocksole was dat de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus verdachte. Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera. Bij de politie heeft verdachte bovendien, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij Yellowfinsole verkocht als schol en dat hij dat wel moest doen om zijn klanten te behouden.
Regelgeving en handelwijze van verdachte en daarmee van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), in onderling verband bezien, maken de conclusie onontkoombaar dat het gebruik van het begrip "schol" zonder nadere toevoeging op de tenlastegelegde facturen moet worden aangemerkt als vals, namelijk onvoldoende onderscheidend. Verdachte en daarmee ook [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), wist dat, maar handelde desondanks aldus en daardoor opzettelijk.
Verdachte heeft zich ondanks de hiervoor genoemde verklaring op het standpunt gesteld dat de term ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of 'schollenfil.' en/of 'Schollenfilets’ en/of 'scholle natur’ op de facturen enkel betekende dat er een platvis of scholachtige vis werd geleverd, hetgeen conform de werkelijkheid was. Deze benaming is op de facturen gezet, omdat dit overeenkomstig de order van de klant is geweest, aldus verdachte. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd dat gebruikte termen in het maatschappelijk verkeer waarin verdachte en haar medeverdachten zich begaven gebruikelijk zijn ter aanduiding van de geleverde vis.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorop staat daarbij dat de geschetste regelgeving juist erop gericht was te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "schol" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de thans en destijds geldende regelgeving. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij in de tenlastegelegde pleegperiode van de verschillende handelsbenamingen voor de verschillende vissoorten op de hoogte was. Uit de administratie van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), blijkt tevens dat zij op de hoogte waren van de noodzaak tot het maken van dat onderscheid: er werd door deze rechtspersonen in haar interne stukken duidelijk onderscheid gemaakt tussen Yellowfinsole, schar en schol. Ook blijkt dat hun afnemers onderscheid maken tussen de door hen bestelde vissoorten. Dat klanten niet de ‘traditionele’ Noordzeeschol bestelden maar het (goedkopere) alternatief Yellowfinsole, was zowel voor de klant als voor deze rechtspersonen duidelijk. Van een gebruik in het handelsverkeer om het woord 'schol' te gebruiken voor willekeurig welke scholachtige vis was dan ook geen sprake.
Gelet op de regelgeving, hetgeen in het orderverkeer tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), en haar klanten gebruikelijk was en de genoemde verklaring van verdachte is geen andere conclusie mogelijk dan dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.) op de facturen opzettelijk een onjuiste visaanduiding hebben opgenomen, namelijk door enkel de term 'Schol’ te vermelden zonder daarbij te specificeren om welke vissoort het ging, te weten Limanda Aspera of wel Yellowfinsole dan wel schar.
Op deze conclusie moeten twee uitzonderingen worden gemaakt:
1.
Op de onder d, e en f genoemde facturen komt de aanduiding 'Rocksole' voor. Geleverd is, ook in die gevallen, Yellowfinsole. De factuurvermelding was dus onjuist, maar opzet op die onjuistheid kan met de hiervoor inzake het begrip 'schol' ontwikkelde redenering niet worden onderbouwd en ook overigens niet. In zoverre dient daarom vrijspraak te volgen.
2.
Voor de facturen aa, bb, gg, hh en ii geldt dat het gaat om facturen die [J] B.V. (al dan niet als afnemer van [K] B.V.) heeft gestuurd aan haar afnemers. Van die facturen kan niet gezegd worden dat het opmaken heeft plaatsgevonden met [medeverdachte 6] of [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) als medepleger omdat van bewuste en nauwe samenwerking ter zake niet is gebleken.
Op deze onderdelen moet dus vrijspraak volgen.
Oogmerk tot misleiding
Voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is voorts vereist dat de opmaker van de facturen het oogmerk heeft om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Dat wil zeggen dat de facturen jegens derden gebruikt zouden kunnen worden als ware de inhoud ervan juist.
In de jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde periode werd in feite slechts één "schol" verhandeld: de Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Als gevolg van geldende quoteringsmaatregelen werd de Noordzeeschol steeds schaarser. Om die reden werd gezocht naar alternatieven. Deze werden gevonden in vissoorten als de Yellowfinsole en Rocksole, zijnde, net als de Noordzeeschol, platvissen.
In het licht van de geschetste geschiedenis ging van het gebruik van de term "schol" zonder verdere toevoeging evident de suggestie uit dat gefactureerd werd de vissoort die bekend was als Pleuronectes Platessa (Noordzeeschol) omdat uitsluitend voor die vissoort de term "schol" in de gebruikelijke handelsbenamingen voorkwam. De term was dus bij levering van een andere vissoort dan Noordzeeschol misleidend. Dat moet ook verdachte, die wist dat de term onvoldoende onderscheidend was, duidelijk zijn geweest. Het hof wil van verdachte wel aannemen dat op de factuur de term "schol" werd vermeld omdat zijn afnemers deze daarop wilden hebben. Uit het feit dat verdachte, wetend dat de term onvoldoende onderscheidend (vals) was, zijn afnemers klakkeloos is gevolgd in hun wensen op de facturen de misleidende term "schol" te vermelden volgt echter dat het oogmerk van verdachte op die misleiding gericht was.
Het verweer van verdachte dat de afnemers van de vis op de hoogte waren van de valsheid van de facturen en dat derhalve geen sprake was van een oogmerk van misleiding, wordt verworpen. Ook indien de geadresseerden van de facturen op de hoogte waren van de valsheid daarvan konden de facturen, nadat deze in de administratie van de afnemers waren beland, de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving over registratie van en controle op handel in vis verhinderen. Bovendien werd het risico in het leven geroepen dat de facturen jegens de klanten van de afnemers van [medeverdachte 6] ge(- of mis)bruikt werden op het punt van de soort vis die werd geleverd, met name omdat Noordzeeschol aanzienlijk duurder was dan de geleverde Yellowfinsole. Sterker nog, uit het feit dat de afnemers graag de term “schollenfilets” of een van de andere termen genoemd in de tenlastelegging op de factuur vermeld wilden hebben, terwijl de afnemers zelf wel wisten dat geen Noordzeeschol werd geleverd, blijkt dat de afnemers die facturen ook ten opzichte van derden wilden kunnen gebruiken.
Daderschap rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [5] kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De valse facturen zijn door [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 6] heeft zij als activiteitenomschrijving: visverwerking, opslag in koelhuizen, pakken, sorteren, vis fileren, vriezen, inpakken, sorteren en opslaan van vis.
[K] B.V. was het in- en verkoopkantoor van [medeverdachte 6] en hield zich bezig met de verkoop van de vis. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve allen plaatsgevonden in de sfeer van deze rechtspersonen, zijn deze rechtspersonen dienstig geweest en zij vermochten er over te beschikken dat deze handelingen al dan niet plaatsvonden.
Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot de facturering en de bij personeel/bestuurders aanwezige kennis wordt vastgesteld dat bij de rechtspersonen het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.
Medeplegen
Het hof acht medeplegen tussen de rechtspersonen [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 6] eveneens bewezen. Uit de verklaringen van verdachte [6] blijkt het volgende. [medeverdachte 6] is voor 80% eigendom van [T] B.V. Van die vennootschap zijn de broers [verdachte] en [betrokkene 4] ieder voor 50% aandeelhouder. [K] B.V. is voor 100% eigendom van [T] B.V. Verdachte is directeur van zowel [medeverdachte 6] als [K] B.V.. [K] B.V. doet de in- en verkoop. De door [K] B.V. ingekochte vis wordt normaliter door [medeverdachte 6] verwerkt. Boekhouder [medeverdachte 7] verklaart voorts dat de facturen van zowel [medeverdachte 6] als [K] B.V. door verdachte worden opgemaakt. De bedrijven waren voorts gevestigd op hetzelfde adres ( [a-straat 1] te Urk). Ze hadden één gezamenlijk kantoor. Door [medeverdachte 6] werd de vis als eerste voorzien van het predicaat waarin een variant van de term ‘schol’ was verwerkt en deze werd vervolgens geleverd aan [K] B.V., waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten.
In feite was aldus sprake van één onderneming waarin de daarvan deel uitmakende rechtspersonen, [medeverdachte 6] en [K] B.V., feitelijk voortdurend nauw en bewust samenwerkten bij alle handelsactiviteiten, dus ook bij de in deze zaak centraal staande facturering van [K] B.V. aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers.
Medeplegen met " [J] B.V. (thans zijnde [medeverdachte 4] )" is niet bewijsbaar, reeds omdat gebleken is dat [J] B.V. in Nunspeet afzonderlijk opereerde van [medeverdachte 6] en [K] B.V. in Urk, waaraan niet afdoet dat verdachte ook directeur was van [J] B.V..
Op grond van de verklaring van verdachte kan tevens worden bewezen dat verdachte aan deze gedragingen van de rechtspersonen [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) feitelijk leiding heeft gegeven, omdat hij bepaalde wat er binnen de rechtspersoon gebeurde en van de onjuiste wijze van factureren op de hoogte was.
Gelet op het voorgaande kan het primair ten laste gelegde bewezenverklaard worden.
[2] Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur.
[3] Hier relevant: Artikel 9a en artikel 9d van het Warenwetbesluit Visserijproducten, Slakken en Kikkerbillen.
Artikel 1 Warenwetregeling Handelsbenamingen Vis.
[4] Verordening (EG) Nr. 2065/2001 van de commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur.
[5] Laatstelijk HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
[6] Dossierpagina 04284 e.v. en 04330 e.v.”
8. In geding is het ten laste gelegde (en in hoger beroep bewezen verklaarde) delict valsheid in geschrift. De bewezen verklaarde (‘intellectuele’) valsheid kan alleen worden begrepen tegen de achtergrond van de (Europese) regelgeving die de consumentenmarkt voor vis reguleert. Door de toename van de diversiteit van het aanbod van visserijproducten werd een minimale informatieverstrekking aan de consument over de belangrijkste kenmerken van de verhandelde producten noodzakelijk geacht.5.Dat betrof in het bijzonder de handelsbenaming van de soort, zodat geen verwarring kan ontstaan over de exacte soort vis die is verhandeld en aan de consument wordt aangeboden. In de visserijregelgeving worden regels gesteld aan het gebruik van de juiste benaming van vissoorten ten behoeve van die informatieverstrekking aan de consument.6.Alvorens over te gaan tot de bespreking van de middelen zal ik hieronder eerst de relevante visserijregelgeving weergeven.
9. De volgende bepalingen,7.zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit, zijn van belang:
- art. 4, eerste (met weglating van een voetnoot) en tweede lid, Verordening (EG) Nr. 104/2000 (oud):8.
“1. Onverminderd de bepalingen die krachtens Richtlijn 79/112/EEG van toepassing zijn, mogen de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde producten, ongeacht de toegepaste verkoopmethode, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:
a) de handelsbenaming van de betrokken soort,
b) de productiemethode (vangst op zee of in de binnenwateren of kweek),
c) het vangstgebied.
Deze voorschriften zijn evenwel niet van toepassing op kleine hoeveelheden producten die rechtstreeks aan de consument worden verkocht door vissers of aquacultuurproducenten.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), stellen de lidstaten, ten minste voor alle in de bijlagen I tot en met IV opgesomde soorten, de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan en maken zij deze lijst uiterlijk op 1 januari 2002 bekend. Deze lijst omvat voor iedere soort de wetenschappelijke benaming, de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat en, in voorkomend geval, de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.”
- art. 8 Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud):9.
“De vereiste gegevens inzake de handelsbenaming, de productiemethode en het vangstgebied moeten in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar zijn. Deze gegevens en de wetenschappelijke benaming van de betrokken soort worden verstrekt door middel van de etikettering of de verpakking van het product, dan wel door enig begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.”
- art. 9, eerste lid, Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud):
“De lidstaten stellen een controleregeling vast inzake de toepassing van artikel 8.”
- art. 9a (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen:10.
“Onze Minister stelt de lijst van handelsbenamingen vast, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000.”
- art. 9d (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen:
“1. Een ieder die visserijproducten verhandelt, bedoeld in artikel 1, tweede streepje, onder a, b, of c, van verordening (EG) 104/2000, beschikt over documenten waaruit voor de desbetreffende visserijproducten blijkt:
a. welke productiemethode is gebruikt;
b. uit welk vangstgebied zij afkomstig zijn; en
c. met welke handelsbenaming zij worden aangeduid.
2. De in het eerste lid bedoelde documenten worden door de desbetreffende verhandelaar gedurende ten minste één jaar na het beëindigen van de verhandeling bewaard in de onderneming, en desgevraagd terstond ter beschikking gesteld van de met de handhaving van deze regeling belaste ambtenaren.”
- De Nota van Toelichting bij het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:11.
“In het nieuwe artikel 9d is de controleregeling opgenomen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EG) 2065/2001. De in artikel 9d bedoelde documenten dienen tijdens het verhandelen - bij artikel 1 van de Warenwet gedefinieerd als het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar - aanwezig te zijn in de onderneming. De verhandelingsfase van een visserijproduct kan overigens geruime tijd in beslag nemen, aangezien naast verse vis ook sprake kan zijn van lang(er) houdbare producten als bevroren vis of vis die gedroogd, gezouten of gepekeld is. Na afloop van de verhandelingsfase dienen de documenten nog gedurende ten minste één jaar te worden bewaard in de onderneming, zodat de traceerbaarheid van de desbetreffende visserijproducten met het oog op eventueel nadien optredende calamiteiten verzekerd is.”
- art. 20o Warenwetregeling Visserijproducten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen (oud):12.
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is opgenomen in bijlage XVI.”
- bijlage XVI bij art. 20o Warenwetregeling Visserijproducten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen (oud)13., voor zover inhoudende:
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is de navolgende:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
Vissen
(…) (…) (…)
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
(…) (…) (…)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische schol”
- art. 1 (oud) Warenwetregeling handelsbenamingen vis:14.
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is opgenomen in de bijlage.”
- de bijlage bij art. 1 (oud) Warenwetregeling handelsbenamingen vis voor zover inhoudende:
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is de navolgende:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
Vissen
(…) (…) (…)
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
(…) (…) (…)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische schol”
10. Het eerste middel klaagt in de kern over ’s hofs oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijk leiding geven aan het door (thans) [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] begaan van medeplegen van valsheid in geschrift door op de facturen te vermelden dat er ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ zonder verdere toevoeging15.(en al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filet’, ‘filets’, ‘rollen’ of ‘Kutter’) is/zijn geleverd. Dit oordeel geeft volgens de steller van het middel blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitleg en/of de reikwijdte van het bestanddeel ‘valselijk’, dan wel is ontoereikend gemotiveerd.
11. In de schriftuur wordt in het bijzonder aangevoerd dat een, in de woorden van het hof, “onvoldoende onderscheidende” aanduiding van de verhandelde vissoort geen strijd met de werkelijkheid en dus geen valsheid daarvan oplevert.
12. Het middel roept de vraag op hoe ’s hofs overwegingen (en oordeel) omtrent de door de verdachte in haar facturen gebezigde productomschrijving ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ zonder verdere toevoeging16.(en al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filet’, ‘filets’, ‘rollen’ of ‘Kutter’) moeten worden verstaan. Ten faveure van de uitleg die het middel aan ’s hofs overwegingen geeft, wil ik wel toegeven dat het hof in dit verband driemaal de woorden “onvoldoende onderscheidend” in de mond neemt. Dat predicaat is echter bepaald verwarrend in het licht van de overige vaststellingen en overwegingen, waaruit naar mijn inzicht een andere uitleg volgt, namelijk dat het hof ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ zonder verdere toevoeging (en al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filet’, ‘filets’, ‘rollen’ of ‘Kutter’) als aanduiding niet zozeer als ‘onvoldoende onderscheidend’ aanmerkt, maar simpelweg als een onjuiste specificatie, namelijk als een specificatie die in strijd is met het werkelijk door de verdachte geleverde visproduct. Nauwgezette lezing van de overwegingen wijst kortom uit dat het hof heeft geoordeeld dat de productomschrijving op de facturen niet strookt met het product dat in werkelijkheid geleverd is. Ik licht mijn uitleg van ‘s hofs overwegingen nader toe.
13. Volgens ’s hofs vaststellingen betroffen de in de bewezenverklaring opgesomde leveranties hoeveelheden van de vissoorten
- Japanse schar (Limanda aspera), een soort die in het Engels ‘yellowfin sole’ wordt genoemd (bewezenverklaring onder a, b, c, en cc)17.,
- Pacifische schol (Lepidopsetta bilineata), een soort die in het Engels ‘rock sole’ wordt genoemd (bewezenverklaring onder dd, ee en ff), en
- schar (Limanda limanda)18.(bewezenverklaring onder g, h en i).
Eveneens volgt uit ’s hofs vaststellingen dat de desbetreffende facturen géén melding maakten van deze hiervoor genoemde exacte soortnamen, doch van hoeveelheden ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ zonder verdere toevoeging19.(en al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filet’, ‘filets’, ‘rollen’ of ‘Kutter’). Tot zover worden ’s hofs oordelen in cassatie niet aangevochten.
14. Vervolgens stelt het hof vast dat met de aanduiding ‘schol’ de vissoort Noordzeeschol (Pleuronectes platessa) wordt bedoeld.20.Ik citeer het hof (ik herhaal):
“In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding “schol” uitsluitend voor als aanduiding voor de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes Platessa (in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol) en, maar dan in verbinding met het begrip “Pacifische”, voor de vissoort Lepidopsetta bilineata. Alleen bij de aanduiding van de Noordzeeschol kan dus volstaan worden met hantering van het woord “schol” zonder verdere toevoeging.”
Het hof voegt daaraan toe (ik herhaal, mede onder verwijzing naar de bewijsmiddelen 1, 2 en 3, zijnde de verklaringen die zijn afgelegd door de verdachte, directeur van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] en bovendien de persoon die de verkoopfacturen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] opmaakte):
“Verdachte, bestuurder van [medeverdachte 6] , alsmede bestuurder van [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), heeft verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en de Rocksole was dat de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus verdachte. Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera. Bij de politie heeft verdachte bovendien, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij Yellowfinsole verkocht als schol en dat hij dat wel moest doen om zijn klanten te behouden.”
15. Ten slotte overweegt het hof in respons op een verweer van dezelfde strekking als hetgeen onder meer thans aan het eerste middel ten grondslag wordt gelegd:
“Verdachte heeft zich ondanks de hiervoor genoemde verklaring op het standpunt gesteld dat de term ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of 'schollenfil.' en/of 'Schollenfilets’ en/of 'scholle natur’ op de facturen enkel betekende dat er een platvis of scholachtige vis werd geleverd, hetgeen conform de werkelijkheid was. Deze benaming is op de facturen gezet, omdat dit overeenkomstig de order van de klant is geweest, aldus verdachte. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd dat gebruikte termen in het maatschappelijk verkeer waarin verdachte en haar medeverdachten zich begaven gebruikelijk zijn ter aanduiding van de geleverde vis.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorop staat daarbij dat de geschetste regelgeving juist erop gericht was te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "schol" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de thans en destijds geldende regelgeving. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij in de tenlastegelegde pleegperiode van de verschillende handelsbenamingen voor de verschillende vissoorten op de hoogte was. Uit de administratie van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (voorheen [K] B.V.), blijkt tevens dat zij op de hoogte waren van de noodzaak tot het maken van dat onderscheid: er werd door deze rechtspersonen in haar interne stukken duidelijk onderscheid gemaakt tussen Yellowfinsole, schar en schol. Ook blijkt dat hun afnemers onderscheid maken tussen de door hen bestelde vissoorten. (…)”
16. Kortom, het hof beschouwt – in mijn lezing van zijn overwegingen – het begrip ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ niet als een (te) ruime, meeromvattende omschrijving van een verzameling scholachtige platvissoorten, maar – in dit verband – als een specifieke omschrijving van de vissoort Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat deze omschrijving, anders dan het middel stelt, in strijd is met de werkelijkheid.
17. ’ ’s Hofs oordeel, dat door mij wordt geparafraseerd als: “‘schol’ en ‘Scholle(n)’ betreffen in dit verband exclusief de vissoort Noordzeeschol”, is van feitelijke aard. Tegen dit – aldus door mij verstane – oordeel wordt in cassatie nauwelijks iets anders ingebracht dan enkele verwijzingen naar de pleitnota in hoger beroep (in de vorm van een korte weergave van de strekking daarvan), zonder kenbaar te maken dat en op welke gronden dit oordeel onbegrijpelijk zou zijn.
18. Wel heeft de steller van het middel tegen dat oordeel ingebracht dat uit de bewijsvoering niet volgt dat de gebruikte terminologie vals was, nu daaruit niet blijkt “dat in Duitsland de term Scholle niet gebruikt werd voor de geleverde vis”. Als ik de steller van het middel goed begrijp, wordt aangevoerd dat de term ‘Scholle’ in Duitsland een andere, ruimere betekenis heeft dan de term ‘schol’ in Nederland, die uitsluitend verwijst naar de vissoort Noordzeeschol, en dat de term ‘Scholle’ ook kan worden gebruikt voor de in het onderhavige geval geleverde vis.
19. In ’s hofs overwegingen ligt evenwel als zijn oordeel besloten dat de soortaanduiding ‘Scholle’ slechts kan worden gebruikt wanneer het gaat om Noordzeeschol. Het verweer dat de term ‘Scholle’ in Duitsland een andere betekenis heeft dan de term ‘schol’ in Nederland en dat de term ‘Scholle’ dan ook kon worden gebruikt voor de in het onderhavige geval geleverde vis kan overigens niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, omdat dit een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen ruimte is. Voor zover de verdediging in feitelijke aanleg – kort gezegd – heeft aangevoerd dat het gebruik van de Duitse taal een complicerende factor oplevert, omdat het simpelweg vertalen van een naam (althans zo lees ik de pleitnota) niet steeds tot een gelijke betekenis dan wel eenzelfde vissoort leidt21., merk ik op dat het hof niet was gehouden daarop te responderen, omdat het niet meer dan een (algemene) veronderstelling betrof.
20. In het licht van de onbestreden vaststelling dat in werkelijkheid uitsluitend de vissoorten Japanse schar (Limanda aspera), Pacifische schol (Lepidopsetta bilineata) en schar (Limanda limanda) werden geleverd, getuigt ’s hofs oordeel dat de facturering van ‘schol’ dan wel ‘Scholle(n)’ zonder verdere toevoeging22.(en al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filet’, ‘filets’, ‘rollen’ of ‘Kutter’) de werkelijkheid geweld aandoet en als gevolg daarvan (intellectuele) valsheid meebrengt, geenszins van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. In zoverre gaat het middel uit van een onjuiste lezing van ’s hofs overwegingen.
21. Ik laat het hier niet bij. Indien omwille van de discussie zou worden aangenomen dat het hof (slechts) heeft geoordeeld dat ‘schol’ dan wel ‘Scholle(n)’ een te generieke omschrijving van (scholachtige) platvissen betreft, en daarmee “onvoldoende onderscheidend”, is het pleit nog niet beslecht ten gunste van het middel. Volgens vaste jurisprudentie kan het niet vermelden van bepaalde gegevens onder omstandigheden (ook) valsheid in geschrift opleveren, zoals – voor zover in de onderhavige zaak van belang – door het achterhouden van voldoende specifieke gegevens.23.In HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354, NJ 2008/74, waarnaar ook door de steller van het middel wordt verwezen, was ten aanzien van de verdachte als feitelijk leidinggever van een bedrijf dat zich bezighield met de handel in diergeneesmiddelen een aantal gevallen van valsheid in geschrift bewezen verklaard. Op een vijftal facturen was het geleverde product van een algemene omschrijving voorzien, in plaats van de werkelijke naam van de geleverde producten. Daarmee werd verhuld wat in werkelijkheid werd geleverd, zulks met het opzet om de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving inzake de diergeneesmiddelenvoorziening te ontgaan. Volgens de Hoge Raad moet dit verhullen in een dergelijk geval, gelet op de in deze wetgeving neergelegde regels over registratie en controle van diergeneesmiddelen, worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr. Deze uitspraak acht ik rechtstreeks van toepassing op de voorliggende casus. Daarbij merk ik nog het volgende op.
22. In de toelichting op het middel wordt in het bijzonder gewezen op de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor het genoemde arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2008:BB6354). Knigge merkt onder 23 op:
“Beslissend is uiteindelijk of de werkelijkheid door het achterhouden van gegevens geweld is aangedaan. Daarvoor is bepalend hoe het desbetreffende geschrift met de daarin ontbrekende gegevens (in het maatschappelijk verkeer) pleegt te worden verstaan of, iets anders gezegd, welke betekenis aan het ontbreken van die gegevens gebruikelijk wordt toegekend.”
En onder 25:
“Waar het mijns om dient te gaan is hoe een aanduiding als "paardenverzorgingsmiddelen" op bedoelde facturen in het maatschappelijk verkeer - lees: door de controlerende ambtenaren - pleegt te worden verstaan. Als uit die aanduiding bij controle pleegt te worden afgeleid dat het in casu niet om de aflevering van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders gaat, kan die aanduiding als een (opzettelijke) onwaarheid worden aangemerkt. Als echter de controlerende ambtenaren bij een dergelijk aanduiding alleen maar gefrustreerd de tanden knarsen omdat ze niet kunnen nagaan of sprake is van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders, is van een onjuiste voorstelling van zaken geen sprake.”
Anders dan Knigge concludeerde, kwam de Hoge Raad niet tot vernietiging. De Hoge Raad oordeelde:
“5.5. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat […] B.V. wat betreft de aan de daarin genoemde afnemers geleverde producten op de in verband daarmee opgemaakte facturen verhulde wat in werkelijkheid werd geleverd, zulks door in plaats van de naam van de geleverde producten een algemene omschrijving daarvan op die facturen te vermelden, terwijl de verdachte daaraan feitelijk leiding gaf. Nu, naar uit de bewijsmiddelen moet worden afgeleid, dit verhullen geschiedde met het opzet om de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving inzake de diergeneesmiddelenvoorziening te ontgaan, moet dit verhullen in een geval als het onderhavige, gelet op de in deze wetgeving neergelegde regels over registratie en controle van diergeneesmiddelen, worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr. (…)”
23. De steller van het middel leest in voornoemd arrest “niet een wezenlijk andere maatstaf” dan de maatstaf die Knigge hanteert. Het arrest wijst volgens de steller van het middel uit dat de Hoge Raad uit de bewijsmiddelen heeft opgemaakt dat sprake was van de door Knigge eerstgenoemde situatie, waarin door het niet vermelden van informatie controleurs op het verkeerde been zouden zijn gezet en de werkelijkheid geweld zou zijn aangedaan, terwijl in de onderhavige zaak veeleer sprake zou zijn van de tweede situatie, waarin “de lezer tandenknarsend [zou] achterblijven” en van strijd met de werkelijkheid geen sprake is.
24. Ik vermag evenwel niet in te zien waaraan de steller van het middel ontleent dat de Hoge Raad bij zijn oordeel dat het handelen van de verdachte in die zaak kan worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr “niet een wezenlijk andere maatstaf” dan Knigge heeft gehanteerd. Het arrest bevat voor die zienswijze in elk geval geen aanknopingspunten. De Hoge Raad lijkt bij zijn oordeel niet te hebben betrokken hoe de – te algemene en daardoor verhullende – aanduiding op een factuur van een geleverd product in het maatschappelijk verkeer (c.q. door controlerende ambtenaren) pleegt te worden verstaan. Van belang voor het oordeel of sprake is van ‘valselijk opmaken’ in de zin van art. 225 Sr is simpelweg (zo lees ik voornoemd arrest) dat in strijd met een rechtsplicht opzettelijk bepaalde gegevens zijn verhuld. Daarvan is ook in onderhavige zaak sprake. Ook indien het hof (slechts) zou hebben geoordeeld dat ‘schol’ dan wel ‘Scholle(n)’ een te generieke omschrijving van scholachtige platvissen betreft, en daarmee “onvoldoende onderscheidend”, getuigt het oordeel van het hof dat het handelen van (thans) [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] (intellectuele) valsheid meebrengt, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. Dat de gebruikte term in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zou zijn, zoals in het middel wordt gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
25. De steller van het middel heeft voorts nog aangevoerd dat in eerste aanleg de met de facturen corresponderende etiketten zijn overgelegd, waarop telkens de benodigde informatie was aangegeven. Deze informatie was uitgebreider dan hetgeen op de factuur stond. Bovendien stonden op de etiketten en op de facturen de artikelnummers vermeld, waarmee in de systemen alle informatie terug te vinden was. De regelgeving vereist niet dat alle benodigde informatie overal vermeld staat, aldus de steller van het middel.
26. Aan de steller van het middel zij toegegeven dat de letterlijke tekst van de bedoelde visserijregelgeving (zie hierboven) niet in helderheid uitblinkt. Indien enkel de letterlijke tekst in ogenschouw wordt genomen, is er ruimte voor verschillende interpretaties van de regelgeving. Die ruimte is er evenwel niet wanneer de regelgeving wordt bezien in het licht van haar beoogde doel, en dat is, zoals hiervoor reeds besproken: de informatieverstrekking aan de consument. Deze informatieverstrekking dient – vanzelfsprekend – juist, helder en ondubbelzinnig te zijn. De bedoelde visserijregelgeving dient tegen deze achtergrond te worden bezien en uitgelegd. De lezing van de steller van het middel van deze regelgeving ligt daarmee niet in de rede.
27. Uit art. 8 van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud) kan worden afgeleid dat gegevensverstrekking aan de consument op verschillende wijzen kan geschieden. Dit kan door middel van een factuur, maar het gebruik van een factuur is daarvoor geen vereiste. De gegevensverstrekking kan ook geschieden door middel van andere documentatie waaruit de juiste gegevens, zoals de handelsbenaming, blijken. Het beoogde doel van de bedoelde visserijregelgeving, waaronder de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud), brengt evenwel met zich dat (toegepast op de onderhavige zaak) deze bepaling niet anders kan worden uitgelegd dan dat indien er bij het verhandelen van visproducten van een factuur gebruik wordt gemaakt24.met vermelding van een benaming, deze wel de juiste en specifieke handelsbenaming dient te bevatten. Dat op een andere wijze wel is voorzien in het verstrekken aan de consument van de juiste specifieke handelsbenaming (etikettering, verpakking dan wel enig begeleidend handelsdocument anders dan die factuur), doet aan de eis (ook) in de factuur de juiste en specifieke handelsbenaming te vermelden niet af. Dat zou immers, wanneer de etikettering, verpakking en handelsdocumenten in samenhang worden bezien, in strijd met het beoogde doel van de regelgeving, tot misverstanden en onduidelijkheden kunnen leiden.
28. Art. 9d (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen en de daarbij behorende nota van toelichting houden in dat de handelaar van visserijproducten ter controle van de toepassing van art. 8 van de Verordening (EG) Nr. 2065/200125.dient te beschikken over documenten waaruit onder meer blijkt met welke handelsbenaming de verhandelde vis wordt aangeduid en dat deze documenten tijdens en minimaal een jaar na het verhandelen in de onderneming bewaard dienen te blijven. In overeenstemming met het hiervoor onder 27 gestelde dient de handelaar (slechts) over documenten te beschikken waarin de juiste specifieke handelsbenaming is vermeld (waarbij het kan gaan om afschriften van facturen), zodat er voor misverstanden en onduidelijkheden geen plaats kan zijn.
29. Het eerste middel treft geen doel.
30. Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat “het medeplegen van valsheid in geschrifte redelijkerwijs aan [medeverdachte 6] kan worden toegerekend, en [medeverdachte 6] aldus als dader kan worden aangemerkt”, waardoor de verdachte ten onrechte is veroordeeld ter zake het feitelijke leidinggeven daaraan. Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet blijkt “dat het valselijk opmaken van de bewezenverklaarde facturen in de sfeer van [medeverdachte 6] werd verricht, althans dat in de sfeer van [medeverdachte 6] daaraan een zodanig intellectuele en/of materiële bijdrage werd geleverd dat het medeplegen van deze valsheid in geschrifte aan [medeverdachte 6] kan worden toegerekend”.
31. Ten aanzien van het daderschap heeft het hof, voor zover hier van belang, overwogen (ik herhaal):
“Daderschap rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De valse facturen zijn door [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 6] heeft zij als activiteitenomschrijving: visverwerking, opslag in koelhuizen, pakken, sorteren, vis fileren, vriezen, inpakken, sorteren en opslaan van vis.
[K] B.V. was het in- en verkoopkantoor van [medeverdachte 6] en hield zich bezig met de verkoop van de vis. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve allen plaatsgevonden in de sfeer van deze rechtspersonen, zijn deze rechtspersonen dienstig geweest en zij vermochten er over te beschikken dat deze handelingen al dan niet plaatsvonden.”
32. Ten aanzien van het medeplegen heeft het hof, voor zover hier van belang, overwogen (ik herhaal wederom):
“Medeplegen
Het hof acht medeplegen tussen de rechtspersonen [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 6] eveneens bewezen. Uit de verklaringen van verdachte blijkt het volgende. [medeverdachte 6] is voor 80% eigendom van [T] B.V. Van die vennootschap zijn de broers [verdachte] en [betrokkene 4] ieder voor 50% aandeelhouder. [K] B.V. is voor 100% eigendom van [T] B.V. Verdachte is directeur van zowel [medeverdachte 6] als [K] B.V.. [K] B.V. doet de in- en verkoop. De door [K] B.V. ingekochte vis wordt normaliter door [medeverdachte 6] verwerkt. Boekhouder [medeverdachte 7] verklaart voorts dat de facturen van zowel [medeverdachte 6] als [K] B.V. door verdachte worden opgemaakt. De bedrijven waren voorts gevestigd op hetzelfde adres ( [a-straat 1] te Urk). Ze hadden één gezamenlijk kantoor. Door [medeverdachte 6] werd de vis als eerste voorzien van het predicaat waarin een variant van de term ‘schol’ was verwerkt en deze werd vervolgens geleverd aan [K] B.V., waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten.
In feite was aldus sprake van één onderneming waarin de daarvan deel uitmakende rechtspersonen, [medeverdachte 6] en [K] B.V., feitelijk voortdurend nauw en bewust samenwerkten bij alle handelsactiviteiten, dus ook bij de in deze zaak centraal staande facturering van [K] B.V. aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers.”
33. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, onder meer het volgende overwogen:
“3.3. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
3.4.1. In zijn arrest van 21 oktober 2003 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.”
34. De vraag die thans aan de orde is, is of de (valse) facturering van [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers redelijkerwijs (mede) aan [medeverdachte 6] kan worden toegerekend. Indien de facturering is verricht in de sfeer van [medeverdachte 6] , kan deze in beginsel aan de rechtspersoon worden toegerekend.
35. Uit de overwegingen van het hof, in samenhang bezien, volgt dat het hof, kort gezegd, het volgende heeft vastgesteld:
- de rechtspersonen [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) zijn zo nauw met elkaar verweven dat zij kunnen worden gezien als één onderneming. Immers, de rechtspersonen hebben nagenoeg dezelfde eigenaarsstructuur met de verdachte en zijn broer als directeurs, de facturen van beide rechtspersonen werden opgemaakt door de verdachte, de rechtspersonen hebben (blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel) weliswaar elk afzonderlijk hun eigen bedrijfsactiviteiten, maar werken feitelijk voortdurend nauw samen26.en ze zijn bovendien gevestigd in één kantoor, en
- de valse facturen zijn door [medeverdachte 6] en [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties, en
- de vis werd als eerste door [medeverdachte 6] voorzien van het predicaat waarin een variant van de term ‘schol’ was verwerkt en deze werd vervolgens geleverd aan [K] B.V., waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten.
36. De steller van het middel heeft aangevoerd dat de hiervoor genoemde vaststellingen van het hof onder het tweede (voor wat betreft [medeverdachte 6] ) en het derde gedachtestreepje niet steunen op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Deze klacht is terecht voorgesteld. Uit de bewijsmiddelen volgt zulks immers niet, terwijl men tevergeefs zoekt naar een nauwkeurige verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die vaststellingen zijn ontleend. Daarbij merk ik op dat de verkoop van vis en het factureren daarvan – volgens ’s hofs vaststellingen – niet tot het takenpakket van [medeverdachte 6] behoorden en dat de bewezen verklaarde valselijk opgemaakte facturen ten name van [K] B.V. aan de afnemers zijn verzonden en bovendien, overeenkomstig de vaststellingen van het hof27., in de administratie van [K] B.V. zijn aangetroffen.
37. Dan resteren als grondslag voor ’s hofs oordeel enkel de overwegingen die er, in samenhang bezien, op neer komen dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] zodanig met elkaar verweven zijn dat zij kunnen worden gezien als één onderneming. Uitsluitend daarop gebaseerd, acht ik het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde gedragingen mede hebben plaatsgevonden in de sfeer van [medeverdachte 6] echter ontoereikend gemotiveerd. Hoewel de verdachte, die de bewezenverklaarde facturen heeft opgesteld, de directeur was van beide ondernemingen, [medeverdachte 6] en [K] B.V., acht ik niet zonder meer begrijpelijk het oordeel dat de verdachte in dit verband mede handelde ten behoeve van en voor rekening van [medeverdachte 6] . Zoals gezegd, tot het takenpakket van [medeverdachte 6] behoorde het verwerken van vis, niet de verkoop en evenmin het factureren daarvan. Hiermee strookt dat de facturen op naam van [K] B.V. aan de afnemers zijn verzonden en bovendien in de administratie van [K] zijn aangetroffen. De enkele omstandigheid dat de vennootschappen zeer met elkaar verweven zijn en beide onderdeel uitmaken van een concern c.q. groep van vennootschappen doet daaraan niet af. Een ‘groeps’-aansprakelijkheid gaat m.i. te ver. Gelet op het voorgaande is ook het oordeel van het hof dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de mede door [medeverdachte 6] gepleegde valsheid in geschrift ontoereikend gemotiveerd.
38. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld, maar tot cassatie behoeft dat evenwel bij gebrek aan belang niet te leiden. Het middel richt zijn pijlen enkel tegen het oordeel van het hof dat “het medeplegen van valsheid in geschrifte redelijkerwijs aan [medeverdachte 6] kan worden toegerekend, en [medeverdachte 6] aldus als dader kan worden aangemerkt” en komt met motiveringsklachten op tegen de veroordeling ter zake het feitelijke leidinggeven daaraan (onderstreping: DA). Tegen de toerekening van de ten laste gelegde handelingen aan (thans) [medeverdachte 4] wordt in cassatie niet opgekomen.
De zinsnede “ [medeverdachte 6] tezamen en in vereniging met” betreft m.i. een ondergeschikt onderdeel van de bewezenverklaring, waarvan een partiële vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet wezenlijk aantast. Het verwijt aan de verdachte blijft immers volledig intact: feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon ( [K] B.V., thans [medeverdachte 4] ) begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Geen enkele (valse) factuur komt aan de bewezenverklaring te ontvallen. Het gaat uitsluitend om het tekortschieten van de motivering van het oordeel dat de verdachte bij het opstellen van de berispelijke facturen mede handelde namens [medeverdachte 6] . Daarbij merk ik op dat het wettelijk strafmaximum niet mede wordt bepaald door het antwoord op de vraag of de twee rechtspersonen het feit al dan niet in vereniging hebben gepleegd. Bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terug- of verwijzing van de zaak heeft de verdachte zodoende geen rechtens te respecteren belang.28.,29.
39. Het tweede middel30.klaagt dat het hof, mede in het licht van het door de verdediging ter terechtzitting ingenomen standpunt dat de verdachte meende de term ‘schol’ te mogen gebruiken, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft bewezen verklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen en/of als leidinggevende is veroordeeld, waarbij het opzet aan de rechtspersoon [medeverdachte 6] werd toegeschreven.
40. In dit verband is van belang dat de verdachte in deze zaak wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan de verboden gedragingen (valsheid in geschrift) begaan door de rechtspersonen [medeverdachte 6] en (thans) [medeverdachte 4] . Rechtspersonen zijn fictionele entiteiten die door het recht in het maatschappelijk verkeer worden erkend als actoren en aan wie rechtens intenties, kennis, handelen en nalaten kunnen worden toegeschreven indien de gedragingen en de daarmee gepaard gaande kennis en intenties van een natuurlijke persoon daartoe aanleiding geven. In de voorliggende zaak volgt uit de bewijsvoering vrij duidelijk dat het hof het opzet c.q. oogmerk van de – namens [medeverdachte 6] en (thans) [medeverdachte 4] handelende – verdachte aan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] heeft toegerekend.
41. Primair wordt, met een verwijzing naar het vierde middel, betoogd dat geen opzet aan [medeverdachte 6] kan worden toegeschreven, omdat de tenlastegelegde handelingen niet in de sfeer van deze rechtspersoon hebben plaatsgevonden en aldus niet aan deze rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Gelet op de bespreking van het vierde middel klaagt het middel daarover terecht, maar behoeft dat, overeenkomstig de onder 38 gehanteerde redenering, niet tot cassatie te leiden. Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft de bespreking van het (meer) subsidiaire gedeelte van het middel enkel betrekking op het aan (thans) [medeverdachte 4] toegeschreven opzet van de verdachte.
42. Subsidiair wordt betwist dat de verdachte opzet op valsheid van de facturen had. Bij de bespreking hiervan betrek ik ook hetgeen is opgenomen onder de randnummers 1.2.23 en 1.2.24 van de schriftuur betreffende het eerste middel, omdat dit gedeelte ziet op het in dit tweede middel aan de kaak gestelde oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen.
43. De steller van het middel heeft aangevoerd dat het aangenomen opzet bij de verdachte niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan hooguit worden afgeleid dat de verdachte wist dat voornoemde termen onvoldoende onderscheidend waren, maar daarmee staat niet vast dat hij opzet had op het gebruik van een misleidende term. Uit de enkele verklaring van de verdachte dat hij yellowfin sole leverde als Schollenfilet om geen klanten te verliezen, volgt niet dat hij dat deed om de werkelijkheid te verhullen, aldus de steller van het middel.
44. Door het hof is een drietal verklaringen van de verdachte tot het bewijs gebezigd. Deze bewijsmiddelen houden, voor zover hier van belang, in (ik herhaal):
“De naam schol stond inderdaad op de factuur en het etiket maar in de op de tenlastelegging genoemde gevallen (…) is iets anders geleverd, dat klopt. Dat was Yellowfinsole en/of Rocksole. Ik wilde mijn markpositie behouden, daarom werd de naam schol op de factuur gebruikt.” (bewijsmiddel 1)
en
“U vraagt het mij op de man af en ik zeg het: de yellow fin wordt door mij verkocht als schol. De reden dat wij dat doen is dat we gedwongen worden door de concurrentie.” (bewijsmiddel 2)
en
“Er komen goedkopere vissoorten op de markt onder de naam Schollenfilet. Daar worden wij als bedrijf ook mee geconfronteerd. Dan gaan wij deze klanten bezoeken en zien dat deze goedkopere vissoort bijvoorbeeld yellowfinsole is en zien dat deze als schollenfilet wordt verkocht. Om geen klanten te verliezen gaan wij dan kijken of wij ook bijvoorbeeld yellowfinsole kunnen leveren voor schollenfilet. Daarom hebben wij deze handelswijze gebruikt en dus ook deze vissoorten gebruikt voor Schollenfilet.” (bewijsmiddel 3)
45. Uit genoemde verklaringen heeft het hof zonder meer kunnen afleiden dat (thans) [medeverdachte 4] – in voormelde zin – opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen. Immers, daaruit volgt ondubbelzinnig dat er “iets anders” is geleverd dan hetgeen op de factuur stond vermeld en dat zij zich tot deze handelwijze, dus het op de factuur vermelden van een andere vissoort dan in werkelijkheid werd geleverd (ik lees aldus: het gebruik van een misleidende term), gedwongen voelden in verband met het behoud van de markpositie, doordat concurrenten ook goedkopere vissoorten op de markt brengen onder de naam Schollenfilet. Daarbij merk ik op dat het door het hof (niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd) verworpen verweer dat de verdachte meende de term ‘schol’ te mogen gebruiken moeilijk te rijmen is met de verklaringen van de verdachte31.voor het overige en de geldende regelgeving.
46. In zoverre faalt het tweede middel.
47. Het middel klaagt meer subsidiair dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van (specifiek) de facturen zoals vermeld onder g en i, althans onder g.
48. De steller van het middel vermoedt dat het hof abusievelijk tot een bewezenverklaring van deze twee facturen is gekomen. De steller van het middel wijst ter onderbouwing van dat vermoeden op de partiële vrijspraak van de onder gg en ii genoemde facturen bij arrest in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 3] , dat gelijktijdig met het thans bestreden arrest is gewezen.
49. De pleitnota in hoger beroep in de zaken tegen onder meer de onderhavige verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 3]32.houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Schar
41. De laatste drie facturen zien op leveringen van schar in plaats van schol. Bij de facturen g ( [O] ) en i ( [P] (Karstad)) was sprake van een laadfout. Cliënten hebben daarover verklaard in eerste aanleg; helaas is nooit helemaal uit te sluiten dat een keer de verkeerde vissoort wordt geleverd. Wel is het zo, dat inmiddels nog veel meer mechanismen in werking zijn getreden op dit te voorkomen. Er wordt gebruik gemaakt van een nieuw volgsysteem, er worden standaard monsters gecheckt in laboratoria, enzovoorts. Gelukkig is er slechts zeer incidenteel sprake van een fout, zo blijkt uit de diverse verklaringen bij de rechter-commissaris. De verschillende Duitse afnemers die als getuigen zijn gehoord hebben aangegeven geregeld gecontroleerd te worden door de autoriteiten, maar slechts in een zeer uitzonderlijk geval is er een fout geconstateerd. Als dat gebeurde, werd onmiddellijk een oplossing gezocht. Gezien de omvang van de ladingen vis die dagelijks worden verhandeld, en de periode waarover we in deze zaak kijken, is het een te verwaarlozen hoeveelheid.
42. De officier van justitie heeft dan ook ten onrechte gesteld dat het structurele omkatten van de vis aan een laadfout in de weg staat. Hij wijst daarbij op de verkoop van yellowfin sole als schol; iets dat inderdaad structureel gebeurde, omdat men ervan overtuigd was dat dat mocht. Maar dat zegt natuurlijk niets over deze twee incidenten. Integendeel, cliënten hebben telkens in alle openheid verklaard over het feit dat zij yellowfin sole, en in het geval van [verdachte] ook schar, als schol meenden te mogen verkopen. Het ligt niet voor de hand dat zij dan over deze twee leveringen niet naar waarheid zouden verklaren.
43. Ten aanzien van de facturen g en i kan dan ook geen opzet op de valsheid van de facturen worden aangenomen, ook niet voorwaardelijk opzet. In ieder geval was er geen oogmerk op misleiding.”
50. In het gelijktijdig gewezen arrest tegen de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de facturen genoemd onder d, dd, e, ee, f en ff.33.Het hof heeft vervolgens de verdachte [medeverdachte 3] partieel vrijgesproken van de onder gg en ii genoemde facturen. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
“Voor de facturen aan [O] (gg) en [P] (Karstadt) (ii) geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte in die gevallen daadwerkelijk schol (Pleuronectes platessa) heeft willen leveren, maar door een verlaadfout feitelijk Yellowfinsole heeft geleverd.
Op deze onderdelen moet dus vrijspraak volgen.” 34.
Vervolgens heeft het hof de verdachte [medeverdachte 3] partieel vrijgesproken van de onder a, b, c, cc, g, h en i genoemde facturen, omdat, kort gezegd, deze facturen zijn aangetroffen in de administratie van (destijds) [K] B.V., terwijl het hof medeplegen door de verdachte [medeverdachte 3] tezamen met [K] B.V. wat betreft de facturen die zijn opgemaakt door [K] B.V. niet bewezen acht. Of anders: met de bij [K] B.V. aangetroffen facturen had de verdachte [medeverdachte 3] niets van doen. Aldus konden slechts de facturen genoemd onder aa, bb en hh, bewezen worden verklaard.35.
51. In de toelichting op het middel wordt (onder 2.2.8) gesteld dat de onder g en i genoemde facturen in de zaak tegen [medeverdachte 3] zagen op dezelfde levering als de facturen genoemd onder gg en ii (eveneens in de zaak tegen [medeverdachte 3] ), doch waren gericht aan [J] B.V.. De steller van het middel acht het onbegrijpelijk dat het hof in de onderhavige, gelijktijdig behandelde, zaak niet tot eenzelfde oordeel is gekomen, nu de verlaadfout werd gemaakt bij [medeverdachte 6] .
52. Voorts wijst de steller van het middel ter onderbouwing van het vermoeden dat het hof abusievelijk tot een bewezenverklaring van de facturen onder g en i is gekomen op de opname in de bewijsmiddelen van de uitzondering ten aanzien van [O] (gg) in de zaak tegen de onderhavige verdachte [verdachte] .
53. De bewezenverklaring in de zaak tegen de onderhavige verdachte [verdachte] strekt zich (mede) uit over de onder g en i genoemde facturen. Het hof heeft de verdachte partieel vrijgesproken van (onder meer) de onder gg en ii genoemde facturen en heeft daarbij het volgende overwogen:
“(…) het gaat om facturen die [J] B.V. (al dan niet als afnemer van [K] B.V.) heeft gestuurd aan haar afnemers. Van die facturen kan niet gezegd worden dat het opmaken heeft plaatsgevonden met [medeverdachte 6] of [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) als medepleger omdat van bewuste en nauwe samenwerking ter zake niet is gebleken.”36.
54. De bewezenverklaring in de zaak tegen de onderhavige verdachte [verdachte] berust onder meer op een ter terechtzitting van het hof van 20 april 2016 afgelegde verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1). Dat bewijsmiddel houdt, voor zover hier van belang, in:
“(…) De naam schol stond inderdaad op de factuur en het etiket, maar in de op de tenlastelegging genoemde gevallen met uitzondering van de levering aan [O] , is iets anders geleverd, dat klopt. (…)”
55. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat dit bewijsmiddel niet redengevend kan worden geacht ten aanzien van de onder g genoemde factuur en zelfs aan een bewezenverklaring in de weg staat.
56. Ook de subsidiair aangevoerde klacht kan niet slagen. Het is onduidelijk waarop de steller van het middel haar standpunt baseert dat de vrijspraak in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 3] van de onder gg en ii genoemde facturen betekent dat ook een vrijspraak van de onder g en i genoemde facturen in de zaak tegen de verdachte [verdachte] had moeten volgen. Ik merk daarover het volgende op.
57. Het hof heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] vrijgesproken van valsheid in geschrift voor zover het de onder gg en ii genoemde facturen betreft, omdat er abusievelijk een laadfout is gemaakt. De vrijspraak van [medeverdachte 3] van de onder g en i genoemde facturen berust evenwel, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, op een andere grond, namelijk: geen medeplegen door [medeverdachte 3] met [K] B.V. wat betreft de facturen die zijn opgemaakt door [K] B.V.. Door te stellen dat de onder g en i genoemde facturen in de zaak tegen [medeverdachte 3] “zagen op dezelfde levering” als de facturen genoemd onder gg en ii (eveneens in de zaak tegen [medeverdachte 3] ) doch waren gericht aan [J] B.V., wordt bovendien een beroep gedaan op feiten die in de onderhavige zaak niet vaststaan.
Daarnaast kan in zijn algemeenheid geen beroep worden gedaan op de enkele omstandigheid dat een medeverdachte van (een onderdeel van) de tenlastelegging is vrijgesproken dan wel op de gronden waarop die vrijspraak berust. De medeverdachte [medeverdachte 3] is op een andere grond (laadfout) dan [verdachte] (het opmaken heeft niet plaatsgevonden met [medeverdachte 6] of [K] B.V., thans [medeverdachte 4] , als medepleger) vrijgesproken van valsheid in geschrift met betrekking tot de facturen genoemd onder gg en ii. Mede gelet daarop zie ik al helemaal niet in hoe de steller van het middel ertoe komt dat de verdachte [verdachte] abusievelijk niet is vrijgesproken van valsheid in geschrift van de onder g en i genoemde facturen op grond van een laadfout.
58. Voor zover nog is aangevoerd dat bewijsmiddel 1 wat betreft de passage “met uitzondering van de levering aan [O]” niet redengevend is voor, dan wel in de weg staat aan de bewezenverklaring van valsheid in geschrift van de onder g genoemde factuur, merk ik het volgende op. Gelet op de motivering van de vrijspraak van valsheid in geschrift van de onder gg (aan [O] ) genoemde factuur37.heeft het hof kennelijk bij vergissing de passage “met uitzondering van de levering aan [O]” in het bewijsmiddel opgenomen. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu dit onderdeel van de bewijsvoering voor de onder g bewezenverklaarde factuur, zoals ik hiervoor onder 57 reeds heb betoogd, niet van betekenis is.
59. Het tweede middel faalt.
60. Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat [medeverdachte 6] en/of de verdachte oogmerk heeft gehad op misleiding. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de door het hof aangelegde maatstaf onjuist is (toegepast). Niet is voldaan aan de benodigde maatstaf van een oogmerk tot misleiding bij de verdachte zelf. In plaats daarvan heeft het hof aan de verdachte een risicoaansprakelijkheid met betrekking tot de afnemers toegeschreven die het oordeel dat sprake is van het oogmerk tot misleiding niet kan dragen, terwijl dit oogmerk evenmin uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
61. Primair wordt, met een verwijzing naar het vierde middel, betoogd dat geen oogmerk aan [medeverdachte 6] kan worden toegeschreven, omdat de tenlastegelegde handelingen niet in de sfeer van deze rechtspersoon hebben plaatsgevonden en aldus niet aan deze rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Gelet op de bespreking van het vierde middel klaagt het middel daarover terecht, maar behoeft dat, overeenkomstig de onder 38 gehanteerde redenering, niet tot cassatie te leiden. Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft de bespreking van het subsidiaire gedeelte van het middel enkel betrekking op het aan (thans) [medeverdachte 4] toegeschreven oogmerk van de verdachte.
62. De oorsprong van het delict valsheid in geschrift ligt in de bescherming van de ‘publica fides’ – het in het maatschappelijk verkeer heersend vertrouwen – in hetgeen is geschreven. Art. 225 Sr beschermt dat vertrouwen.38.Het (bijkomend) oogmerk in art. 225, eerste lid, Sr verlangt in lijn daarmee niet een oogmerk tot benadeling of bevoordeling, maar een oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst.39.Deze doelbewustheid behelst minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend.40.Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Een daadwerkelijk gebruik is voor art. 225, eerste lid, Sr niet nodig41.en het gebruik behoeft niet te bestaan in de bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is.42.
63. Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of de verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of – door anderen – te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van de verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van de verdachte (voorwaardelijk opzet daaronder wél begrepen) in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij de verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door verklaringen van de verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat de verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. Zulks is in overeenstemming met de ‘publica fides’-ratio van art. 225 Sr.43.
64. Bij de bespreking van het tweede middel heb ik reeds een en ander opgemerkt over de omstandigheid dat de verdachte in de onderhavige zaak wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan de verboden gedragingen (valsheid in geschrift) begaan door de rechtspersonen [medeverdachte 6] en (thans) [medeverdachte 4] . Dit is ook van belang voor de bespreking van het derde middel. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
65. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat (thans) [medeverdachte 4] – in voormelde zin – ‘wist’ dat de omschrijving ‘schol’ dan wel ‘Scholle(n)’ niet strookte met de werkelijke aard van de door haar geleverde visproducten en dat zij de afnemers op hun verzoek heeft gevolgd in de wens op de facturen de term ‘schol’ of ‘Scholle(n)’ te vermelden.44.Zij heeft – zich bewust van de valsheid – de facturen naar de klanten verzonden. Door aldus te handelen heeft (thans) [medeverdachte 4] de facturen in het maatschappelijk verkeer gebracht en heeft zij het vermoeden op zich geladen dat het mogelijke gebruik door de afnemers jegens derden (consumenten) door haar was ingecalculeerd. Het hof heeft geoordeeld dat (thans) [medeverdachte 4] zodoende het oogmerk had om de valse geschriften (de facturen) als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Gelet op het voorgaande is, anders dan het middel wil, van een ontoelaatbare aan (thans) [medeverdachte 4] toegeschreven risicoaansprakelijkheid geen sprake en getuigt ’s hofs oordeel dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
66. Ten slotte nog bouwt de steller van het middel voort op een ter terechtzitting gevoerd verweer waarbij onder meer is gewezen op de omstandigheid dat jegens derden op andere wijze, namelijk door middel van de etiketten en artikelcodes, alle benodigde informatie werd geleverd. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat ’s hofs oordeel omtrent het oogmerk van misleiding in dat licht bezien onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd, verwijs ik naar de bespreking van eerste middel. Daarin heb ik onder meer, kort gezegd, uiteengezet dat de regelgeving noodzakelijkerwijs met zich brengt dat indien (eventueel naast andere documenten) op de factuur een benaming is vermeld, het een juiste en specifieke handelsbenaming dient te zijn, zodat er voor misverstanden en onduidelijkheden geen plaats kan zijn.
67. Het derde middel faalt.
68. Het tweede, het derde en het vierde middel falen. Het eerste middel faalt eveneens en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
69. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 17 juni 2016 beroep in cassatie doen instellen. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
70. Een andere grond die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven, heb ik niet aangetroffen.
71. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑06‑2018
In de onderhavige zaak is tenlastegelegd het valselijk opmaken van meerdere facturen. Het betreft een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging. Het cassatieberoep is namens de verdachte zonder enige beperking ingesteld. Vervolgens is het cassatieberoep partieel ingetrokken. Gelet daarop is het cassatieberoep slechts gericht tegen de bewezenverklaring ten aanzien van de onder a, b, c, cc, dd, ee, ff, g, h en i vermelde facturen.
In het bijzonder zonder de toevoeging van het begrip ‘Pacifische’.
[medeverdachte 4] is voor 100% en [medeverdachte 6] voor 80% in eigendom van [T] B.V.. [verdachte] en [betrokkene 4] bezitten elk 50% van de aandelen van [T] B.V. en hebben samen de algehele leiding. [medeverdachte 4] doet de in- en verkoop van de vis en [medeverdachte 6] verwerkt vis van [medeverdachte 4] en voor derden.
Zie de preambules van Verordening (EG) Nr. 104/2000 onder 8 en van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 onder 3.
Ik merk nog op dat uit een rapport van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA, sedert 1 januari 2012 opgevolgd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) van 9 november 2005, getiteld “Impasse in de vissector”, blijkt dat vanwege vangstbeperkende maatregelen en hoge exploitatiekosten vraag en aanbod van de reguliere vissoorten onder druk zijn komen te staan. Om deze problemen te ondervangen zou de vissector een goedkopere vissoort verkopen voor een duurdere vissoort. Filet van de uit Azië afkomstige ‘yellowfin sole’ (Japanse schar, Limanda aspera) zou verkocht worden als een filet van schol (Pleuronectes platessa). Zie het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak tegen de onderhavige verdachte van 6 december 2013 (p. 3).Voor de goede orde: kenners houden (onbewerkte) schol en Japanse schar moeiteloos uit elkaar. Voor de gemiddelde consument is enerzijds een filet van schar, Japanse schar of Pacifische schol en anderzijds een filet van schol niet tot nauwelijks te onderscheiden.
Met dien verstande dat ik voorts opneem een passage uit de Nota van Toelichting bij het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen.
Verordening (EG) Nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21 januari 2000, p. 22). Artikel 4 valt onder het tweede hoofdstuk “Informatieverstrekking aan de consument” van de eerste titel “Handelsnormen en informatieverstrekking aan de consument”.
Verordening (EG) Nr. 2065/2001 van de Commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 278 van 23 oktober 2001, p. 6). Artikel 8 valt onder het derde hoofdstuk “Traceerbaarheid en controle”.
Besluit van 19 augustus 2002, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten, van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen, en van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten (Stb. 2002, 443).
Besluit van 19 augustus 2002, Stb. 2002, 443.
Stcrt. 2002, 210 (p. 32). Deze bepaling is in werking getreden op 30 augustus 2002 en is met ingang van 1 januari 2006 komen te vervallen (Stcrt. 2005, 233 (p. 18)).
Stcrt. 2003, 197 (p. 12). Deze bijlage is met ingang van 1 januari 2006 komen te vervallen (Stcrt. 2005, 233 (p. 18)).
Stcrt. 2005, 231 (p. 14). De regeling is in werking getreden met ingang van 1 januari 2006. De betreffende bepaling is eerst gewijzigd met ingang van 19 februari 2016.
In het bijzonder zonder de toevoeging van de specificatie ‘Pacifische’.
In het bijzonder zonder de toevoeging van de specificatie ‘Pacifische’.
Geheel terzijde, ook in de (in Europa leidinggevende) Engelstalige ‘FishBase’ (http://www.fishbase.org/), alsook in de Engelstalige Wikipedia wordt Japanse schar (Limanda aspera) consequent aangeduid als ‘yellowfin sole’ (d.w.z. met een spatie tussen ‘yellowfin’ en ‘sole’).Overigens betreft de (alternatieve) wetenschappelijke naam ‘Pleuronectes asper(a)’ een verouderde wetenschappelijke benaming voor (thans) Limanda aspera, oftewel Japanse schar. Datzelfde geldt voor de (gewone) schar, waarvan de wetenschappelijke benaming thans luidt: Limanda limanda. ‘Pleuronectes limanda’ is verouderd. Zie o.m. de Engelstalige Wikipedia onder ‘Common dab’ en de reeds genoemde Engelstalige FishBase. Zie tevens volgende voetnoot.
De (verouderde) wetenschappelijke naam ‘Pleuronectes limanda’ betreft de originele beschrijving uit 1758 door Linnaeus (http://www.fao.org/fishery/species/3361/en).
In het bijzonder zonder de toevoeging van de specificatie ‘Pacifische’.
Weliswaar (wederom) buiten de orde in cassatie, acht ik het een geruststellende gedachte dat ’s hofs overwegingen ook op dit punt steun vinden in de Duitse ‘FishBase’ (http://www.fishbase.de/), alsook in de Nederlandse en Duitse Wikipedia. Op ‘schol’ (volgens de FishBase een term afkomstig uit de Nederlandse taal) en ‘Scholle’ (volgens de FishBase een term afkomstig uit de Duitse taal) tref ik in de FishBase uitsluitend ‘Pleuronectes platessa’ aan, terwijl ‘schol’ en ‘Scholle’ als soortaanduiding in geen geval worden geassocieerd met de platvissoorten ‘Limanda aspera’, ‘Lepidopsetta bilineata’ of ‘Limanda limanda’.
Zie p. 4 e.v. van de ter terechtzitting van 20 april 2016 overgelegde en aldaar voorgedragen pleitnota (zie p. 3 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2016).
In het bijzonder zonder de toevoeging van de specificatie ‘Pacifische’.
Zie bijv. E.J. Hofstee in NLR, aant. 4.1 bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 14 januari 2017) en de aldaar in voetnoot 2 genoemde jurisprudentie. Zie voorts de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge vóór HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354, NJ 2008/74 (PHR:2008:BB6354) onder 21 en de aldaar vermelde jurisprudentie.
Dat behoeft niet altijd het geval te zijn. Immers wordt verstaan onder verhandelen: het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar (art. 1, eerste lid onder e, Warenwet).
Zo volgt uit art. 9, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001.
[medeverdachte 6] is, kort gezegd, een verwerkingsbedrijf, waarvan [K] B.V. (thans [medeverdachte 4] ) het in- en verkoopkantoor is en aldus de handelsactiviteiten verricht.
Zie p. 8 en 9 van het besteden arrest.
Waarbij ik nog opmerk dat bovendien door de steller van het middel niet is aangevoerd welk belang is gemoeid bij vernietiging van het arrest en een nieuwe behandeling.
Deze enkele constatering is mijns inziens voldoende, waarbij ik wijs op HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 rov. 2.5.2 onder het kopje “Niet–wezenlijke onderdelen van de bewezenverklaring worden niet geschraagd door de bewijsvoering” (overzichtsarrest over de toepassing van art. 80a RO).Het kan ook anders: zie HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:793, waarin de Hoge Raad zelf om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijsprak van het witwassen van een gedeelte van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen (te weten een drietal horloges), omdat voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling onvoldoende grond bestond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet werd aangetast. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak (bewezenverklaring) voor wat betreft de drie horloges en sprak de verdachte daarvan vrij. En nog weer anders: zie HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2973, waarin de Hoge Raad op dezelfde gronden terugwijzing of verwijzing achterwege liet en de verdachte partieel vrijsprak van het witwassen van een gedeelte van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen (te weten twee geldbedragen), doch de bestreden uitspraak niet (zelfs niet partieel) vernietigde.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het in de schriftuur opgenomen tweede middel in de aanvullende schriftuur aangevuld. Zij heeft er in de aanvullende schriftuur voor gekozen “voor het lezersgemak […] het gehele tweede middel opnieuw in te dienen”.
Ik licht dat nader toe. De verdachte heeft te kennen gegeven zijn marktpositie te willen behouden en zijn concurrenten bij te willen blijven. Als de term ‘schol’ een term zou zijn die door elke handelaar voor (ook in prijs) verschillende vissoorten zou mogen worden gebezigd, zou het gebruiken van die meeromvattende term de verdachte mijns inziens niet veel opleveren. Immers, in de theorie van de verdachte, waarin de directe afnemer ondanks het gebruik van de term ‘schol’ op de hoogte is van de exacte vissoort, zal ook de consument (of derde-afnemer) ervan op de hoogte zijn dat er verschillende vissoorten onder het (aldus weinig betekenende) begrip ‘schol’ vallen en zal deze de afnemer van de verdachte vragen om een specificatie van de vissoort (mede) in verband met de te betalen prijs. Het gebruik van de term ‘schol’ levert de verdachte wat betreft marktpositie of concurrentiepositie pas iets op als de term ‘schol’ wordt gebruikt voor goedkopere vissoorten die de naam ‘schol’ eigenlijk niet mogen dragen. Dan immers zal een afnemer voor de verdachte kiezen, zodat deze afnemer de gekochte vis als een duurdere vissoort en dus tegen een hogere prijs aan de consument (of derde-afnemer) kan verkopen.
Zie pleitnota onder 41-43 (p. 20 en 21). De pleitnota betreft de zaken tegen de verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2016 heeft de raadsvrouw het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig deze aan het hof overgelegde pleitnota (p. 3).
Arrest gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2016, parketnummer 21/004740-14, p. 2.
Zie p. 8 van het arrest inzake [medeverdachte 3] .
Zie p. 9 van het arrest inzake [medeverdachte 3] .
Zie p. 12 van het bestreden arrest.
Niet zijnde dat er sprake is geweest van een laadfout.
J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten (Studiepockets strafrecht 21), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 33, en F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 18-19.
Het oogmerk ziet dus op het gebruik van het geschrift en niet op de valsheid daarvan. Vlg. HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1033, NJ 1998/694 en HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7960.
Vgl. HR 15 juni 1982, NJ 1983/89en HR 26 oktober 1983, NJ 1984/300. Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 253.
Zie bijvoorbeeld HR 20 oktober 1987, NJ 1988/473, waaruit volgt dat aan het bewijs van dit oogmerk niet in de weg staat dat het gebruik van de bedoelde geschriften alleen “zo nodig jegens derden” plaatsvindt. In deze zaak had de verdachte niet (slechts) de kans op de koop toe genomen dat het geschrift zou worden gebruikt: dat eventuele gebruik was zijn bedoeling.
Zie over het voor art. 225 Sr vereiste (bijkomend) oogmerk J.M. Verheul in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht (elektronische versie), Deventer: Wolters Kluwer, aant. 11a bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 1 september 2017); E.J. Hofstee in: NLR, aant. 5 bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 14 januari 2017); J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten (Studiepockets strafrecht 21), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 40, en F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 102-106.
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 102-106.
Zie p. 12 en 13 van het bestreden arrest.