Vgl. o.a. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:564 en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1278, NJ 2011/204.
HR, 25-05-2021, nr. 20/00010
ECLI:NL:HR:2021:724
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-05-2021
- Zaaknummer
20/00010
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:724, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑05‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:265
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:4772
ECLI:NL:PHR:2021:265, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:724
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Belaging van medewerker hogeschool, art. 285b Sr. Middelen over klachtvereiste art. 285b.2 Sr na aangifte door een ander dan de belaagde, voldoende steunbewijs, en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00010
Datum 25 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 december 2019, nummer 20-002764-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2021.
Conclusie 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen over o.m. de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging voor belaging, nu een schriftelijke volmacht voor het indienen van een klacht ontbreekt. De AG adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO te verwerpen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00010
Zitting 30 maart 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 24 december 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “belaging”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan tien weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals in het bestreden arrest zijn vermeld. Ook heeft het hof de tenuitvoerlegging van een eerder door de Politierechter in de rechtbank Breda van 1 maart 2016 opgelegde gevangenisstraf van vier weken gelast.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het hof van een tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging strekkend verweer, inhoudend dat niet is voldaan aan het klachtvereiste.
3.2.
Namens de verdachte is door zijn raadsvrouw blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2019 het volgende aangevoerd:
“De raadsvrouw voert het woord tot verdediging als volgt:
Het begint met de aangifte in 2017. De aangever, [betrokkene 1], zegt aangifte te doen namens [A] en niet namens de personen zoals genoemd in de tenlastelegging. In de aangifte gaat het continue om ‘slachtoffer’ en wordt er niet gesproken in het meervoud. Dat is relevant. De aangever heeft geen machtiging of schriftelijke volmacht om namens de medewerkers van [A] aangifte te doen. Mijn tweede punt betreft de klacht. Deze klacht is niet ingesteld namens [A], dan wel namens de ten laste gelegde slachtoffers. De officier van justitie en de advocaat-generaal stappen er te gemakkelijk overheen door te zeggen dat voldoende uit het dossier blijkt dat er een wens is tot vervolgen, maar volgens mij is dat niet het geval. Artikel 285b Sr bepaalt nadrukkelijk dat de persoon tegen wie het misdrijf is begaan de klacht moet doen. Ik wil benadrukken dat je de klacht niet namens iemand kunt indienen. De aangever stelt ook in zijn klacht dat hij wenst dat er vervolging wordt ingesteld. Hij zegt niet dat hij die klacht doet namens [A], laat staan namens de in de tenlastelegging genoemde personen. Ik verwijs naar twee uitspraken van de Hoge Raad in deze: ECLI:NL:HR:2011:BP1278 en ECLI:NL:HR:2004:AQ4289. Er kleven verscheidene gebreken aan de klacht, reden waarom ik primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.(…)Bij dupliek voert de raadsvrouw als volgt aan:
Ik blijf bij mijn eerdere standpunt. Ten aanzien van de aangifte: die is nog steeds onvolledig. Dat medewerkers van [A] wilden dat het stopte en dat zij wisten dat er aangifte gedaan zou worden blijft onvoldoende. Ten aanzien van het tweede punt, de klacht: vandaag wordt voor het eerst verklaard dat bij de klacht ook dezelfde namen moeten worden gelezen zoals genoemd in de aangifte. Maar de wens tot vervolgen wordt niet uitgesproken. Bovendien is de dwingende termijn van 3 maanden waarbinnen een klacht moet worden gedaan, ruim overschreden. De aanvullende verklaring van aangever vandaag ter zitting is onvoldoende.”
3.3.
Door de aangever is blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2019 aldaar het volgende verklaard:
“Desgevraagd verklaart dhr. [betrokkene 1] als volgt:
Mijn naam is [betrokkene 1]. Ik ben geboren op [geboortedatum] 1969 en ik ben geen familie van de verdachte. Ik leg de belofte af en ik zeg u, voorzitter, daartoe na: dat beloof ik. Ik begrijp dat ik nu onder ede sta en de waarheid dien te zeggen. Ik ben medewerker van [A]. Ik heb namens [A] aangifte gedaan. Door de voorgeschiedenis die tussen [A] en de verdachte bestaat, zijn er intern afspraken gemaakt indien de verdachte contact zou opnemen met één van onze medewerkers. Op het moment dat er iemand door de verdachte wordt benaderd, dient dit aan mij te worden gemeld. Hiervoor hebben wij een lijstje bijgehouden waarin is opgenomen op welk moment en met wie de verdachte contact heeft gehad. Wij hebben deze afspraken gemaakt omdat mensen dreigden uit te vallen wegens het stelselmatig lastigvallen door de verdachte. Men had zowel beroepsmatig als privé erg veel last hiervan. Mensen kwamen naar mij toe om dit opgelost te hebben. Zij wilden dat het stelselmatig lastigvallen door de verdachte stopte. Zo ook [betrokkene 2]. Ik heb zowel telefonisch als via de e- mail contact gehad met [betrokkene 2]. Zij heeft niet alleen contact met mij opgenomen omdat dit de afspraak was, maar ook omdat zij vond dat er iets moest gebeuren tegen het handelen van de verdachte. Door het handelen van de verdachte ontstonden er angstgevoelens bij de benadeelden, zo ook bij [betrokkene 2]. Zij kreeg het gevoel dat zij weer terug in de tijd werd geworpen. Ik heb namens de - in de aangifte opgesomde - benadeelden (onder wie van [betrokkene 2]) aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij wisten dat ik aangifte ging doen en hebben zich hiertegen niet verzet. Ook heb ik de klacht namens de - in de aangifte opgesomde - benadeelden (waaronder [betrokkene 2]) ingesteld. Dus op de vraag van de oudste raadsheer of de namen die genoemd worden in de aangifte, ook dezelfde namen zijn waarvoor ik namens hen klacht heb gedaan, antwoord ik dat dat absoluut zo is. De aangifte en de klacht kunnen niet los van elkaar worden gezien.”
3.4.
Het hof heeft het gevoerde verweer in het bestreden arrest als volgt verworpen:
“Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte dient te worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsvrouw ten eerste bepleit dat de aangifte door [betrokkene 1] wel namens [A], maar niet namens de in de ten laste gelegde vermelde slachtoffers is gedaan. Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [betrokkene 1] niet gemachtigd was om namens hen aangifte te doen en dat het strafdossier overigens geen schriftelijke volmacht bevat, die het gebrek in de aangifte wellicht had kunnen herstellen. Als tweede punt heeft de raadsvrouw betoogd dat de klacht niet namens [A], dan wel namens de ten laste gelegde slachtoffers, is ingesteld. De raadsvrouw heeft hierbij nog specifiek benadrukt dat iemand niet namens anderen een klacht kan indienen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 20 december 2017 is er aangifte gedaan door [betrokkene 1] (adviseur beveiliging), namens [A], wegens belaging door de verdachte. In de aangifte staat vermeld dat [betrokkene 1] gerechtigd is om namens de benadeelde aangifte te doen en dat benadeelde een verzameling van personen is, bestaande uit onder andere [betrokkene 2] (…). Voorts bevindt zich in het strafdossier een klacht van [betrokkene 1] van 20 december 2017, ontvangen door de hulpofficier van justitie, waarin uitdrukkelijk wordt verzocht om tot vervolging van de verdachte over te gaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [betrokkene 1], als getuige onder ede, verklaard dat hij volgens vooraf binnen [A] gemaakte afspraken, namens de - in de aangifte opgesomde - benadeelden (waaronder [betrokkene 2] (…)) aangifte heeft gedaan tegen de verdachte. [betrokkene 1] heeft contact gehad met hen en zij hebben aan hem kenbaar gemaakt dat er door het handelen van de verdachte bij hen angstgevoelens waren ontstaan en dat zij wilden dat de verdachte zou stoppen met het stelselmatig lastigvallen. De benadeelden wisten dat er namens hen aangifte tegen de verdachte zou worden gedaan, en hebben zich hiertegen niet verzet. Voorts heeft [betrokkene 1] ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij de klacht, namens de personen die zijn opgesomd in de aangifte (onder wie [betrokkene 2] (…)), heeft ingesteld.
Gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in het bijzonder gelet op de verklaring van [betrokkene 1], is het hof van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden dat de benadeelden de wens hadden dat namens hen, niet alleen aangifte tegen de verdachte werd gedaan, maar ook dat er vervolging tegen de verdachte werd ingesteld. Zodoende stelt het hof vast dat [betrokkene 1] gemachtigd was tot het doen van aangifte en tot het instellen van een klacht, en is het hof van oordeel dat er geen gebreken aan de aangifte en de klacht kleven die dienen te leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zodat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.”
3.5.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 285b Sr:“1 Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.2 Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan.”
- Art. 164, eerste lid, Sv:"1 Bij strafbare feiten alleen op klachte vervolgbaar, geschiedt deze klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klachte bestaat in eene aangifte met verzoek tot vervolging.”
3.6.
Ingevolge het bepaalde in art. 285b, tweede lid, Sv vindt een vervolging wegens belaging niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Met die gedachte strookt ook dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon zelf wenst dat een strafvervolging wordt ingesteld. Het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164, eerste lid, Sv kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Het enkele feit dat namens de klager aangifte is gedaan, is evenwel ontoereikend om die bedoeling aan te nemen. (Vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198.)1.Voorts geldt dat het ten tijde van de aangifte ontbreken van een bijzondere schriftelijke machtiging als bedoeld in art. 164, eerste lid, Sv voor het aannemen van een klacht niet fataal behoeft te zijn.2.
3.7.
Het hof heeft vastgesteld dat op 20 december 2017 door [betrokkene 1] (adviseur beveiliging) namens [A] aangifte is gedaan wegens belaging door de verdachte. Deze aangifte houdt in dat [betrokkene 1] gerechtigd is om namens de benadeelde aangifte te doen en dat de benadeelde een verzameling van personen is, bestaande uit onder andere [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ook heeft het hof vastgesteld dat zich in het strafdossier een klacht van genoemde [betrokkene 1] bevindt, eveneens gedateerd 20 december 2017, waarin uitdrukkelijk wordt verzocht om tot vervolging van de verdachte over te gaan.
3.8.
Op basis van de door [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige onder ede afgelegde verklaring heeft het hof voorts vastgesteld dat:
(i) [betrokkene 1] volgens vooraf binnen [A] gemaakte afspraken namens de in de aangifte opgesomde personen, waaronder [betrokkene 2], aangifte heeft gedaan;
(ii) [betrokkene 1] contact met deze personen heeft gehad en deze personen hem kenbaar hebben gemaakt dat er bij hen door het handelen van de verdachte angstgevoelens waren ontstaan en dat zij wilden dat de verdachte zou stoppen met het stelselmatig lastigvallen;
(iii) de benadeelden wisten dat er namens hen aangifte tegen de verdachte zou worden gedaan en zij zich daartegen niet hebben verzet en
(iv) [betrokkene 1] de klacht heeft ingesteld namens de personen die in de aangifte zijn genoemd, waaronder [betrokkene 2].
3.9.
In het onderhavige geval is het dus niet de klachtgerechtigde zelf die aangifte heeft gedaan c.q. de klacht heeft ingediend, maar zijn de aangifte en de klacht namens de klachtgerechtigde gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat aangever [betrokkene 1], als adviseur beveiliging, gerechtigd was tot het doen van aangifte namens [A], van welke school sectorleidster [betrokkene 2] deel uitmaakt. Niet is gebleken dat [betrokkene 1] over een - voor zover hier van belang - bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 164, eerste lid, Sv, beschikte.
3.10.
Het hof heeft geoordeeld dat gelet op de onder 3.7 en 3.8 genoemde vaststellingen voldoende duidelijk is geworden dat de benadeelden, waaronder [betrokkene 2], de wens hadden dat namens hen niet alleen aangifte tegen de verdachte werd gedaan, maar ook dat er vervolging tegen de verdachte werd ingesteld (ik begrijp: een klacht werd ingediend).
3.11.
De onderhavige zaak laat zich vergelijken met de casus die zich voordeed in het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:564. In die zaak, waarin de klachtdelicten smaad en belediging centraal stonden, was eveneens sprake van het doen van aangifte en klacht door een gemachtigde (tevens klachtgerechtigde). Het hof had in die zaak vastgesteld dat uit de tekst en strekking van de aangifte, in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van de directeur van gezinshuis [B] dat de aangever gemachtigd was om aangifte te doen namens gezinshuis [B] en dat het de bedoeling was van de aangifte en het indienen van de klacht om tot vervolging van verdachte over te gaan, bleek dat de aangever mede namens gezinshuis [B] handelde en daarin genoegzaam de wens van het gezinshuis tot uitdrukking kwam dat een vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. Volgens het hof bestonden er voorts geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de bevoegdheid van de directeur om de aangever te machtigen tot het doen van aangifte namens gezinshuis [B] en stond onder deze omstandigheden het enkele gegeven dat de aangever ten tijde van het doen van aangifte en het indienen van de klacht niet was voorzien van een bijzondere schriftelijke volmacht van het gezinshuis niet in de weg aan vervolging van de verdachte voor smaad dan wel belediging van dat gezinshuis. De Hoge Raad overwoog dat dit oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigde en niet onbegrijpelijk was.3.
3.12.
In de onderhavige zaak heeft het het hof vastgesteld dat [betrokkene 1] volgens vooraf binnen [A] gemaakte afspraken namens de benadeelden, waaronder [betrokkene 2], die als sectorleidster dans verbonden was aan [A],4.aangifte heeft gedaan tegen de verdachte en daaruit afgeleid dat [betrokkene 1] bij het doen van aangifte mede namens [betrokkene 2] handelde. Dat er bij [betrokkene 2] ten tijde van de aangifte ook de wens tot vervolging van de verdachte bestond, heeft het hof afgeleid uit de verklaring van [betrokkene 1] inhoudende dat hij contact heeft gehad met [betrokkene 2] en zij hem kenbaar heeft gemaakt dat er door het handelen van de verdachte angstgevoelens bij haar waren ontstaan en dat zij vond dat er iets moest gebeuren tegen het handelen van de verdachte. Ook heeft het hof vastgesteld dat [betrokkene 2] wist dat [betrokkene 1] mede namens haar aangifte ging doen, dat [betrokkene 2] hem niet heeft tegengehouden en heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij de klacht mede namens [betrokkene 2] heeft ingesteld. Volgens het hof is daarmee voldoende duidelijk geworden dat klachtgerechtigde [betrokkene 2] de wens had dat namens haar niet alleen aangifte tegen de verdachte werd gedaan, maar ook dat er vervolging tegen de verdachte werd ingesteld.
3.13.
Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat [betrokkene 1], ondanks het ontbreken van (een) bijzondere schriftelijke volmacht(en), gemachtigd was tot het doen van aangifte en het instellen van een klacht, geeft naar ik meen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Wat de bevoegdheid tot het doen van aangifte betreft heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk waarde toegekend aan de ‘functionele’ context waarbinnen de aangever opereerde, net als in het hiervoor onder 3.11 aangehaalde arrest van de Hoge Raad. Ik merk daarbij op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen ook nog blijkt van een voorgeschiedenis tussen de verdachte en medewerkers van de [A] en er in dat verband zelfs sprake is geweest van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van de verdachte. Voorts stond het het hof mijns inziens vrij om uit de getuigenverklaring van [betrokkene 1] de wens van [betrokkene 2] om een strafvervolging te doen instellen af te leiden Dat het hof die wens - in positieve zin - daaruit heeft afgeleid, is dan weer niet onbegrijpelijk. Voor een verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats.
3.14.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring zonder voldoende steunbewijs heeft gebaseerd op de verklaring van één getuige.
4.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op meerdere tijdstippen in de periode van 24 november 2017 tot en met 20 december 2017 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [betrokkene 2], door haar meermalen telefonisch te benaderen en haar (via WhatsApp) meerdere berichten toe te sturen met het oogmerk [betrokkene 2], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.”
4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal aangifte, d.d. 20 december 2017, p. 3 t/m 6, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben namens het slachtoffer, [A], gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben als adviseur beveiliging werkzaam bij de [A] en als zodanig bevoegd tot het doen van deze aangifte namens genoemde benadeelde. Ik wens aangifte te doen van stalking. Ik kan u het volgende verklaren. Tegen [verdachte] lopen al sinds 2013 verschillende aangiftes, zowel strafrechtelijk als civiel. In de civiele zaken zijn op 12 juni 2014 (rechtbank Amsterdam) en 10 september 2015 (rechtbank ’s-Hertogenbosch) uitspraken gedaan. Een strafrechtelijk onherroepelijke uitspraak is er geweest op 7 april 2016. Dit vonnis hield in een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken binnen een proeftijd van 2 jaar.
Het blijkt nu dus dat verdachte zich binnen deze termijn wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Op 24 november 2017 omstreeks 16.30 uur werd een sectorleidster van de hogeschool te Tilburg, [betrokkene 2], gebeld door een anoniem nummer. De beller sprak de voicemail niet in. Even later werd de sectorleidster wederom gebeld door een anoniem nummer en maakte de belster zich bekend als de ons bekende [verdachte]. Ze zei de volgende woorden: "zo [betrokkene 2], dat is lang geleden. Wanneer gaan we het nu eens eindelijk oplossen." Hierop heeft [betrokkene 2], gezien de voorgeschiedenis, de verbinding gelijk verbroken.
Direct daarna is ze nog 2 keer gebeld door een anoniemnummer, dit was 16.36 en 16.40 uur.
Zo ook op maandag 27 november 2017. Om 11.11 uur, 11.12 uur en 11.21 uur.
Ook 29 november 2017 vanaf 08.04 uur tot 08.44 uur, 4 keer.
(...)
Op maandag 11 december 2017 werd [betrokkene 2], 15 keer gebeld. [betrokkene 2] heeft maar 1 keer opgenomen en het bleek wederom [verdachte] te zijn.
Ze belde 8 keer met een anoniem nummer en 7 keer met het nummer: [telefoonnummer 1]. Dit nummer is bij ons bekend, als zijnde het telefoonnummer van [verdachte].
(...)
Op donderdag 14 december 2017 ontvangt mevouw [betrokkene 2], 27 WhatsApp berichten van [verdachte], afkomstig van het nummer [telefoonnummer 1]. (zie bijlage 8)
Vanaf 2015 heb ik zelf alle contactmoment verzameld. (zie bijlage 9)
Genoemde benadeelde is een verzameling van mensen bestaande uit:
- [betrokkene 2]
(...)
2.
Een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, d.d. 20 december 2017, p.
7 t/m 8, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1]:
De klager, [betrokkene 1], verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan. De klager verklaarde tegenover mij het volgende: Het telefonisch en via sociale media lastigvallen door [verdachte], zie bijgevoegde aangifte.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 december 2017, p. 52, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op het proces-verbaal, ontvangst klacht door hulpofficier van justitie staat abusievelijk de datum en het tijdstip vrijdag 24 november 2017 om 16.30 uur vermeld. Dit moet echter zijn: woensdag 20 december 2017 om 09.00 uur.
4.
Een schriftelijk bescheid, genaamd “Contactmomentlijst: donderdag 14 dec 17, regel 39, bijlage 8”, dat als bijlage bij de aangifte van [betrokkene 1] is opgenomen, p. 48:
WhatsAppberichten naar [betrokkene 2] ([telefoonnummer 2]);
14-12-17 09:40:10: [verdachte]: https://m.youtube.com/watch[...]
14-12-17 09:41:48: [verdachte]: Een blanke man die zich voordeed als 'hiphop' = oplichting. Een blanke man die ik wekelijks kon opbellen omdat meneer nog in bed lag, een blanke man van in de 40 met Eem verstandsvermogen van een kind van 15 jaar. Qua inhoud??? Hiphop technieken/stijlen ??
14-12-17 09:42:10: [verdachte]: Poppin/lockin!?? Floorwork, breakin' ??
14-12-17 09:42:52: [verdachte]: Naar 2 jaar volgt deze man een interne opleiding... kortom ik had jaren les van een amateur. Hij is GEEN danser. Ik als zwarte vrouw
14-12-17 09:44:58: [verdachte]: behoor nu erkenning te krijgen. Geadopteerd met trots!!!! Woonachtig in het prachtig land met alle mogelijkheden helaas kwam ik terecht in een school/sekte met onderontwikkelde docenten/directie. Blanke conservatieven, mensen afkomstig uit de kerk zoals [betrokkene 4].
14-12-17 09:46:22: [verdachte]: Dit is ernstig dat dit in NL aan de hand is. De moslims zijn niet het probleem, u [betrokkene 2], [betrokkene 5], [betrokkene 3] de oplichter. [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Dat deze vrouw nog werkzaam is is een schande.
14-12-17 09:47:20: [verdachte]: https://m.youtube.com/watch[...]
14-12-17 09:48:57: [verdachte]: Aangenomen door [betrokkene 9] met trots maar ik kwam tussen een Afrikaanse Boer. Indiaase boer, verschrikkelijk!!!
14-12-17 09:50:00: [verdachte]: Hoe kan je DAT naar NL halen. [betrokkene 10] die als zwarte man, als allochtoon [betrokkene 11] uitlachte toen zij uit de auto werd gegooid snachts. Wat zou u doen als dat uw dochter overkomt?!
14-12-17 09:51:16: [verdachte]: Beste [betrokkene 2], zoals ik aangaf, 10 jaar heeft de staat NODIG om in te zien dat ik door een homofiel een zieke borderliner en een directrice die in echtscheiding lag de lui ben!
14-12-17 09:51:59: [verdachte]: Of beter gezegd, jullie maken mijn carrière! Ik dank u vriendelijk!! Time has come !!! TRUTH !!!
14-12-17 09:59:44: [verdachte]: https://m.youtube.com/watch[...]
14-12-17 09:59:56: [verdachte]: Gewoon een 'down met [betrokkene 12]'
14-12-17 10:01:43: [verdachte]: Mijn leven krijg jij niet kapot Mevrouw Trump uh sorry [betrokkene 2]!
14-12-17 10:02:32: [verdachte]: Dan de rechtsongelijkheid omtrent mijn richting! Ik liep al voor vanaf het begin!!
14-12-17 10:02:42: [verdachte]: Jullie 1e hiphopper
14-12-17 10:03:25: [verdachte]: Zo werd k neergezet maar ik ben meer dan dat!! Verschrikkelijk, poging tot moord zou opgelegd worden de tijd zal leren!!
14-12-17 10:03:50: [verdachte]: Een succesvol persoon ben ik altijd geweest, geliefd en gerespecteerd!
14-12-17 10:29:04: [verdachte]: De foto die werd gebruikt om reclame te maken voor
nieuwe studenten aan te trekken!! De 1e foto in hiphoppositie
14-12-17 10:30:05: [verdachte]: Ie danseres die knowledge had over hiphoptechniek, de
Ie die Scapino Ballet benaderde maar 2006 was te vroeg waarom wel
limon/graham/cunningham
14-12-17 10:30:56: [verdachte]: En jazz?? Modem jazz/lyrical OLD skool?? Het verviel en afro en indiaase dans werd 'urban'. Stijlen waar je niets aan hebt!!!
14-12-17 10:31:01: [verdachte]: Niets!!
14-12-17 10:34:37: [verdachte]: Geachte [betrokkene 2], dank voor de mooie reis. PI ter Peel was mij een waar genoegen, een plek waar ik niet hoor, wel heb ik geconstateerd dat ik uit een TBS kliniek ben gevlucht net personen als [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15] Drugsverslaafde, [betrokkene 16], Drugsverslaafde, [betrokkene 17] zat aan de pillen, [betrokkene 18] allochtoon zei nog 'die boek'. Stedelijk College tuig. [betrokkene 19], iedere donkere man is gewoon voor haar geweldig. [betrokkene 20] mag kinderen niet zien, waardeloze zwarte vent. Is dat een voorbeeldfunctie !? Hiphop moet ERUIT!
14-12-17 10:34:59: [verdachte]: Zodat het echt blijft, nu teveel Fakers! [A] Oplichters.
14-12-17 12:11:57: [verdachte]: Kreeg ik nog te horen [verdachte] jij met je 'zwarte mannen'
14-12-17 12:13:45: [verdachte]: Zo ontzettend triest, [betrokkene 10], erg oppervlakkig! ! Zorgwekkend dat DAT binnen het onderwijs zit!
14-12-17 12:14:08: [verdachte]: [betrokkene 21] GEEN dAnSER
5.
Een schriftelijk bescheid, genaamd “Bel- & contactmomenten [verdachte]. Bijgewerkt door [betrokkene 1] op 19 december 2017, bijlage 9”, dat als bijlage bij de aangifte van [betrokkene 1] is opgenomen, p. 49 t/m 51, voor zover betrekking hebbende op de contactmomenten met [betrokkene 2]:
(-)
2017
(...)
32. Vrijdag 24 november [betrokkene 2] (sectorleidster [A] Dans) wordt gebeld door een anoniem nummer. De beller spreekt geen boodschap in. Vandaag werd duidelijk toen [betrokkene 2] opnam dat zij met [verdachte] te maken had. (Ik nam op met mijn naam en [verdachte] antwoordde met 'zo [betrokkene 2] dat is lang geleden, wanneer gaan wij het nu eens eindelijk oplossen'. Ik heb zonder iets te zeggen op gehangen. Daarna werd ik nog 2 x gebeld. Hieronder de belmomenten per dag en tijdstip.
Vrijdag 24 november: 16.36 uur en 16.40 uur
Maandag 27 november: 11.11 uur, 11.12 uur en 11.21 uur
Woensdag 29 november: 8.04 uur, 8.36 uur, 8.36 uur en 8.44 uur
(...)
37. maandag 11 december 2017: [verdachte] belt 15 keer naar [betrokkene 2] waarbij [betrokkene 2] één keer [verdachte] gesproken heeft. (7 keer met een 06-nummer [telefoonnummer 1])
(...)
39. donderdag 14 december 2017: [betrokkene 2] ontvang 27 Whatsapp bericht van [verdachte]
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 21 maart 2018, p. 57 t/m 59, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 2]:
Op 24 november 2017, omstreeks 16:30 uur, heb ik contact met [verdachte] gehad. Het is begonnen met telefoontjes van haar. Ik heb toen opgenomen en zij vroeg toen direct iets in de zin van: "wanneer gaan we nu iets regelen?". Ik heb toen direct opgehangen. Op 27 november 2017 ben ik ook gebeld, maar ik heb toen niet opgenomen. Ik werd gebeld door een anoniem nummer. Ik werd meerdere keren gebeld. Op 29 november 2017 ben ik ook gebeld, maar ik heb toen niet opgenomen. Op 11 december 2017 ben ik ook gebeld. Zij belt meerdere keren op een dag. Op 14 december 2017 heb ik meerdere WhatsApp-berichten ontvangen. Ik reageer helemaal nergens meer op. [verdachte] heeft ergens in december (het hof begrijpt december 2017) voor het laatst contact met mij opgezocht. Ik wordt van dit alles heel moe. Het speelt al meerdere jaren. Er zijn momenten dat je er meer last van hebt dan andere momenten.
7.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 27 maart 2018, p. 62 t/m 68, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
V: Wat is jouw telefoonnummer?
A: [telefoonnummer 1].
8.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van dit Gerechtshof van 12 december 2019, voor
zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1]:
Door de voorgeschiedenis die tussen [A] en de verdachte bestaat, zijn er intern afspraken gemaakt indien de verdachte contact zou opnemen met één van onze medewerkers. Op het moment dat er iemand door de verdachte wordt benaderd, dient dit aan mij te worden gemeld. Hiervoor hebben wij een lijstje bijgehouden waarin is opgenomen op welk moment en met wie de verdachte contact heeft gehad. Wij hebben deze afspraken gemaakt omdat mensen dreigden uit te vallen wegens het stelselmatig lastigvallen door de verdachte. Men had zowel beroepsmatig als privé erg veel last hiervan. Mensen kwamen naar mij toe om dit opgelost te hebben. Zij wilden dat het stelselmatig lastigvallen door de verdachte stopte. Zo ook [betrokkene 2]. Ik heb zowel telefonisch als via de e-mail contact gehad met [betrokkene 2]. Zij heeft niet alleen contact met mij opgenomen omdat dit de afspraak was, maar ook omdat zij vond dat er iets moest gebeuren tegen het handelen van de verdachte. Door het handelen van de verdachte ontstonden er angstgevoelens bij de benadeelden, zo ook bij [betrokkene 2]. Zij kreeg het gevoel dat zij weer terug in de tijd werd geworpen. Ik heb namens de - in de aangifte opgesomde - benadeelden (waaronder [betrokkene 2]) aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij wisten dat ik aangifte ging doen en hebben zich hiertegen niet verzet. Ook heb ik de klacht namens de - in de aangifte opgesomde - benadeelden (waaronder [betrokkene 2]) ingesteld.”
4.4.
Het bestreden arrest houdt voorts de volgende nadere bewijsoverweging in:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de ten laste gelegde belaging van [betrokkene 2], zodat de verdachte hiervoor dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw als eerst aangevoerd dat uit de verklaring van [betrokkene 2] niet blijkt dat zij de stem van de verdachte heeft herkend toen zij de telefoon op nam en wijst de raadsvrouw op de omstandigheid dat er voor een groot deel gebeld is door een anoniem telefoonnummer, hetgeen dus niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de zich in het strafdossier bevindende bijlage met betrekking tot de WhatsApp-berichten geen bewijswaarde kan worden toegekend, nu er van deze berichten geen screenshots zijn gemaakt en deze berichten slechts als tekst zijn opgenomen. Tot slot heeft de raadsvrouw jurisprudentie aangehaald waarmee zij benadrukt dat de gedragingen in dit geval geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 2] opleveren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring van belaging, op grond artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, moeten de door de verdachte verrichte handelingen aangemerkt kunnen worden als een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Voor de beoordeling van het bestanddeel ‘stelselmatig’ zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat in een periode van ongeveer een maand herhaaldelijk contact is gezocht met [betrokkene 2]. Zo is er niet alleen meermalen contact gezocht met een anoniem telefoonnummer (op 24, 27 en 29 november 2017 en op 11 december 2017), maar is er ook meerdere keren gebeld door het telefoonnummer ‘[telefoonnummer 1]’ (op 11 december 2017) en heeft [betrokkene 2] van ditzelfde telefoonnummer veelvuldig WhatsApp-berichten ontvangen (op 14 december 2017). De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het telefoonnummer ‘[telefoonnummer 1]’ aan haar toebehoort. Bovendien blijkt uit het strafdossier dat [betrokkene 2] op 24 november 2017 de telefoon heeft opgenomen en dat zij de verdachte aan de lijn heeft gehad, die vervolgens zei: “zo [betrokkene 2], dat is lang geleden. Wanneer gaan we het nu eens eindelijk oplossen”, of woorden van gelijke strekking. Mede gelet hierop heeft het hof geen reden om aan te nemen dat een ander dan de verdachte contact heeft gezocht met [betrokkene 2], en is het hof dan ook van oordeel dat het de verdachte zelf is geweest die contact met [betrokkene 2] heeft gezocht.
Dat een deel van de telefooncontacten is gepleegd met gebruikmaking van een anoniem telefoonnummer, maakt dit oordeel niet anders want het leggen van die telefooncontacten sluit juist aan bij de handelswijze van de verdachte. Voorts stelt het hof op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [betrokkene 2], niet alleen hinder ondervond, maar ook angstgevoelens kreeg, door de gedragingen van de verdachte.
Het hof heeft bovendien in het bijzonder in aanmerking genomen dat er tussen de verdachte en de medewerkers van [A] al een voorgeschiedenis bestond, mede door twee civiele zaken die tussen de verdachte en [A] hebben plaatsgevonden en door een eerdere strafrechtelijke veroordeling van de verdachte voor belaging van medewerkers van [A]. Gelet hierop en de omstandigheid dat de verdachte al eerder een contactverbod heeft opgelegd gekregen, stelt het hof vast dat de verdachte had moeten inzien dat de medewerkers van [A] absoluut geen contact met de verdachte wensten en dat bij herhaling van contact opnemen door de verdachte er sneller een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou worden gemaakt.
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de het hof van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [betrokkene 2] - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest, dat deze een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer hebben opgeleverd.
Mede gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat de namens de verdachte bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde belaging van [betrokkene 2] voldoende wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, en heeft het hof geen enkel reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan te ten laste gelegde belaging van [betrokkene 2] schuldig heeft gemaakt, zodat het verweer van de raadsvrouw - in al haar onderdelen - wordt verworpen.”
4.5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat alle bewijsmiddelen over het vermeende gedrag van de verdachte zijn terug te voeren op mededelingen dan wel producties van [betrokkene 2] zelf, zodat de bewezenverklaring in zijn geheel slechts wordt gedekt door één bron. Dat onder de gebezigde bewijsmiddelen ook een verklaring van de verdachte is opgenomen waarin zij haar telefoonnummer opgeeft zou dit niet anders maken, omdat de bewezenverklaarde beschuldiging juist is gelegen in het met dit telefoonnummer contact opnemen en het bewijs van dat contact slechts geput kan worden uit de mededelingen van [betrokkene 2]. De bewezenverklaring zou daarom ontoereikend zijn gemotiveerd.
4.6.
Ik merk allereerst op dat het hof bij de weergave van het door de raadsvrouw gevoerde verweer als onderdeel van het verweer heeft benoemd dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat aan de Whatsapp berichten geen bewijswaarde kan worden toegekend, omdat er van deze berichten geen screenshots zijn gemaakt en deze berichten slechts als tekst zijn opgenomen. Een expliciete beslissing op dit onderdeel van het verweer ontbreekt in het bestreden arrest. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat de omstandigheid dat de berichten slechts als tekst zijn opgenomen (bewijsmiddel 4) niet maakt dat aan de juistheid en betrouwbaarheid van dit bewijsmiddel moet worden getwijfeld. Dat oordeel komt mij niet onbegrijpelijk voor. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de 27 Whatsapp berichten (van 14 december 2017) afkomstig zijn van het nummer [telefoonnummer 1] en dat dit telefoonnummer aan de verdachte toebehoort. Ook houden de gebezigde bewijsmiddelen de vaststelling in dat [betrokkene 2] zich, conform interne afspraak, bij [betrokkene 1] heeft gemeld en dat [betrokkene 1] degene is die de contactmomentenlijst bijhoudt. Tegen deze achtergrond vindt de bewezenverklaring mijns inziens voldoende steun in ander bewijsmateriaal en is géén sprake van een schending van het bepaalde in art. 342, tweede lid, Sv.
4.7.
Het middel faalt.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 2], ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat weliswaar niet ter discussie staat dat het voor de verdachte op basis van de eerdere strafrechtelijke veroordeling duidelijk moet zijn geweest dat haar contacten met [A] niet op prijs werden gesteld, maar dat dit gegeven nog niet maakt dat ieder contact dat wel wordt gezocht als een uitvoeringshandeling van belaging kan worden aangemerkt. Volgens de steller van het middel had het hof nader moeten motiveren waarom in het onderhavige geval sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, temeer nu door de verdediging specifiek is gewezen op de relatief geringe intensiteit van het gezochte en geslaagde contact, de zakelijke achtergrond van het conflict en het contact en de niet intimiderende inhoud van het daadwerkelijke contact.
5.3.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394).
5.4.
Het hof heeft zijn oordeel dat sprake is geweest van belaging gestoeld op de volgende omstandigheden:
(i) [betrokkene 2] op 24 november 2017 de verdachte aan de lijn heeft gehad waarbij o.a. werd gezegd “wanneer gaan we het nu eens eindelijk oplossen”, of woorden van gelijke strekking;
(ii) Er op 24, 27 en 29 november 2017 en 11 december 2017 meermaals contact met [betrokkene 2] is gezocht middels een anoniem telefoonnummer;
(iii) [betrokkene 2] op 11 december 2017 meermaals door het telefoonnummer van de verdachte is gebeld;
(iv) [betrokkene 2] op 14 december 2017 27 Whatsappberichten van het telefoonnummer van de verdachte heeft ontvangen;
(v) De situatie met de verdachte volgens [betrokkene 2] al meerdere jaren speelt;
(vi) [betrokkene 2] van dit alles heel moe wordt;
(vii) [betrokkene 1] heeft verklaard dat er bij [betrokkene 2] angstgevoelens ontstonden door het handelen van de verdachte;
(viii) Er in 2014 en 2015 twee civiele zaken tussen de verdachte en [A] hebben plaatsgevonden;
(ix) De verdachte in 2016 onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld voor belaging van medewerkers van [A];
(x) De verdachte eerder een contactverbod opgelegd heeft gekregen.
5.5.
Het oordeel van het hof dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de onder 5.4 genoemde gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van [betrokkene 2] zodanig is geweest dat deze een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer hebben opgeleverd, is mijns inziens toereikend gemotiveerd. Daarbij merk ik nog op dat in een deel van de op 14 december 2017 verstuurde Whatsapp berichten [betrokkene 2] expliciet door de verdachte wordt aangesproken.
5.6.
Het middel faalt.
6. De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2021
Vgl. bijv. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:564.
Deze zaak is het vervolg op HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198. In die zaak had het hof enkel uit de nagenoeg samenvallende belangen van [betrokkene 22] en gezinshuis [B] afgeleid dat zowel [betrokkene 22] als gezinshuis [B] ten tijde van het doen van aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat strafvervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld.
Zie bewijsmiddel 32, hieronder, bij de bespreking van het tweede middel opgenomen.