Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.5.1
2.5.1 Vennootschapsbelasting
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587444:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 27 januari 1988, BNB 1988/217.
Vergelijk Aardema in Aardema, E.; Enkele kanttekeningen bij het kapitaalbegrip in enige belastingen (I), WFR 1986/5734.
De uitzondering van de liquidatieverliesrekening van art. 13d daargelaten.
Vergelijk voor de nieuwe ATR-praktijk (Advanced Tax Ruling) het besluit van 30 maart 2001, nr. IFZ2001/293, V-N 2001/21.8, waar deze eis van kracht blijft. Het besluit van 30 maart 2001 is vervangen door het besluit van 11 augustus 2004, V-N 2004/43.4.
In het civiele recht bestaan wettelijke bepalingen, waarin de begrippen kapitaal en lening nader worden geduid (vergelijk paragraaf 2.3). In de Wet Vpb 1969 ontbreken dergelijke bepalingen. Uit jurisprudentie blijkt evenwel dat ook voor de fiscaalrechtelijke kwalificatie de civielrechtelijke vorm als uitgangspunt heeft te gelden. Slechts in bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken.1 De kwalificatie van een vermogensverstrekking is van belang, aangezien de fiscale behandeling van eigen vermogen op de volgende punten significant afwijkt van de fiscale behandeling van vreemd vermogen.
Aftrekbaarheid en belastbaarheid vergoeding
De vergoeding op een lening is voor de debiteur in beginsel aftrekbaar als bedrijfskosten. Voor de crediteur hangt de fiscale behandeling van de rentebaten af van zijn positie. Bij een particuliere belegger valt de vordering in box 3, zodat de forfaitaire rendementsheffing daarop van toepassing is. Voor een aanmerkelijkbelanghouder vormen de rente-inkomsten ingevolge art. 3.92 Wet IB 2001 een resultaat uit overige werkzaamheden, zodat de rente wordt belast in box 1. Een ondernemer wordt eveneens in box 1 belast, indien de vordering kwalificeert als verplicht ondernemingsvermogen. Is de renteontvanger een kapitaalvennootschap is, dan is de rentevergoeding in beginsel belast.
Een dividenduitkering is niet aftrekbaar voor de uitdelende vennootschap. In de inkomstenbelasting heeft een dividenduitkering voor de particuliere aandeelhouder in beginsel geen fiscale gevolgen; het belang valt immers in box 3. De aandeelhouder die zijn pakket tot zijn ondernemingsvermogen rekent, wordt tegen een progressief tarief belast in box 1 voor de ontvangen dividenden. Voor aanmerkelijkbelanghouders is de dividenduitkering belast in box 2 tegen het vaste aanmerkelijkbelangtarief. Ook de aandeelhouder/vennootschap wordt in beginsel belast voor de ontvangen dividenden. Indien het aandelenbezit voor de aandeelhouder echter kwalificeert als een deelneming ex art. 13, dan blijven de dividenden bij het bepalen van de winst van de moeder buiten aanmerking.
Uitgaande van de toepasselijkheid van de deelnemingsvrijstelling, bestaat in concernverhoudingen in beginsel de mogelijkheid de winst voor een deel naar believen te alloceren. Financiering met eigen vermogen betekent dat eventuele winsten worden belast bij de dochtervennootschap en dat dividenden belastingvrij onder de deelnemingsvrijstelling kunnen worden uitgekeerd aan de moeder. Bij schuldfinanciering daarentegen wordt de moeder belast over de ontvangen rentebaten en valt slechts de overwinst in de heffing bij de dochter.2
Waardemutaties
In de inkomstenbelasting wordt op het niveau van de geldverstrekker een (negatieve) waardemutatie van een lening in beginsel gelijk behandeld met een (negatieve) waardemutatie van kapitaal. Voor aanmerkelijkbelanghouders geldt dit overigens niet. Op concernniveau wordt – uitgaande van toepasselijkheid van de deelnemingsvrijstelling – een (negatieve) waardemutatie van een lening anders behandeld dan een negatieve waardemutatie van kapitaal. De waardedaling van een aandelenparticipatie kan niet ten laste van de winst worden gebracht, indien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.3 Daarentegen mag de geldverstrekker de waardedaling van een lening in beginsel wel ten laste van de winst brengen, nadat er overigens eerst is afgewaardeerd op de deelneming zelf. Ook voor de debiteur/emittent van aandelen geldt dat slechts de waardemutatie van een lening (bijvoorbeeld door een valutawijziging) de winst beïnvloedt.
Eisen aan verhouding vreemd vermogen: eigen vermogen
Sinds 1 januari 2004 is in de Wet Vpb 1969 een thin-capitalisationbepaling opgenomen (art. 10d). Naast deze (en andere) renteaftrekbeperking(en) is het onderscheid tussen eigen vermogen en vreemd vermogen ook van belang voor andere bepalingen. Ter illustratie wijs ik op art. 28, lid 2, waarin wel degelijk sprake is van een maximale VV:EV-verhouding om in aanmerking te kunnen komen voor het regime van de fiscale beleggingsinstelling. Verder werd in de oude standaard deelnemingsvrijstellingrulings door de fiscus geëist dat de aankoop van een deelneming voor ten minste 15% met eigen vermogen is gefinancierd.4 Ten slotte was het onderscheid tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in het verleden ook relevant voor de bepaling van de hoogte van de vermogensaftrek. Deze vermogensaftrek was in het leven geroepen om belastingheffing over ‘schijnwinsten’ tegen te gaan, om zodoende een inflatieneutrale belastingheffing te waarborgen. Deze vermogensaftrek is echter afgeschaft per 1 januari 1998.