Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.5.2
2.5.2 Dividendbelasting
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589847:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie art. 9.2, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001 respectievelijk art. 25, lid 1.
In dit verband wijs ik op Hof Amsterdam, 21 september 2005, V-N 2005/54.17 en Hof ’s-Hertogenbosch, 9 september 2005, V-N 2005/51.20 voor niet-kwalificerende EU-relaties. In dergelijke situaties is er namelijk mogelijk sprake van strijdigheid met EU-recht, vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch en de conclusie van A-G Wattel van 10 mei 2006, V-N 2006/40.17. Hof Amsterdam heeft dienaangaande prejudiciële vragen gesteld, zie ook paragraaf 8.7.3.2.
Onder enkele verdragen is – onder voorwaarden – in het geheel geen bronbelasting meer verschuldigd, zoals onder het verdrag met Zwitserland en het verdrag met de Verenigde Staten.
Ook Haberham, A.M.; Fiscale aspecten van vreemd vermogen versterkt door aandeelhouders, Fiscale monografieën nr. 65, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 12-13.
Voor de dividendbelasting worden vergoedingen op kapitaalverstrekkingen en vergoedingen op verstrekkingen van vreemd vermogen verschillend behandeld. Winstuitkeringen (dividenden) worden namelijk wel betrokken in de heffing van de dividendbelasting, terwijl rentebetalingen in beginsel niet worden belast met dividendbelasting. Dit volgt al uit art. 1, lid 1, Wet DB 1965. Daarin wordt namelijk bepaald dat onder de naam ‘dividendbelasting’ een directe belasting wordt geheven van degenen, die – rechtstreeks of door middel van certificaten – zijn gerechtigd tot de opbrengst van aandelen in, en winstbewijzen van in Nederland gevestigde nv’s, bv’s en open commanditaire vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele is verdeeld in aandelen. Daarnaast is ook dividendbelasting verschuldigd over rentebetalingen op leningen ex art. 10, lid 1, onderdeel d. Overige ‘echte’ rentebetalingen worden niet belast met dividendbelasting. In de dividendbelasting bestaat dus (behoudens de uitzonderingssituatie van art. 10, lid 1, onderdeel d) een duidelijk onderscheid tussen vergoedingen betaald voor vreemd vermogen en vergoedingen betaald voor eigen vermogen.
De dividendbelasting fungeert als voorheffing voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting.1 Daarom leidt voormelde bevoordeling van rente boven dividend voor de dividendbelasting in een puur nationale situatie uiteindelijk doorgaans tot weinig problemen (lees: ongelijke behandeling). Voorts geldt in deelnemingssituaties een vrijstelling voor de dividendbelasting. Het verschil in behandeling doet zich dan ook met name voelen in internationaal verband. Dan blijkt immers dat Nederland wel een bronheffing kent op dividend (waaronder ik in dit verband ook begrijp rentebetalingen op leningen ex art. 10, lid 1, onderdeel d), maar niet op rente. Overigens geldt er in kwalificerende EU-relaties een vrijstelling voor de dividendbelasting.2 Verder wordt de bronheffing op dividend door internationale verdragen doorgaans aanzienlijk gemitigeerd, zeker indien het aandelenpakketten van meer dan 25% betreft.3 In situaties waarin de bronheffing niet wordt gereduceerd tot nihil, stimuleert de dividendbelasting financiering met vreemd vermogen en tot winstinhouding.4 De nadelige gevolgen die dit kan meebrengen, zijn al in de vorige paragrafen aan de orde geweest.