Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.2.3
7.2.3 Motivering voor invoering en alternatieve oplossingen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585156:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk Studiegroep vennootschapsbelasting in internationaal perspectief, Verbreding en verlichting, ’s-Gravenhage, 2001, blz. 29 en NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 7.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 7.
Vergelijk NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 8.
In gelijke zin Heithuis, Ej.W.; De reparatiewetgeving naar aanleiding van het Bosal-arrest: een gemiste kans!, WFR 2005/1869.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 6.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 5.
De commissie-Van Rooy heeft in zijn in 2001 verschenen rapport reeds (beknopt) twee oplossingsrichtingen geschetst, voor het geval dat de renteaftrekbeperking van art. 13, lid 1 strijdig zou worden geacht met EU-recht.1 Beide oplossingen zien op het aanscherpen van het regime van de deelnemingsvrijstelling. Art. 4, lid 2 van de Moeder-dochterrichtlijn bepaalt dat het lidstaten vrij staat te bepalen dat lasten die betrekking hebben op deelnemingen (en waardeverminderingen die voortvloeien uit de uitkering van winst van de dochteronderneming) niet aftrekbaar zijn van de belastbare winst van de moeder. Een oplossing om art. 13, lid 1 in overeenstemming te brengen met EU-recht is dan om te bepalen dat de kosten nimmer (dus noch in binnenlandse situaties noch in buitenlandse situaties) ten laste van de winst mogen worden gebracht. Daarnaast is het mogelijk om de deelnemingskosten op forfaitaire wijze niet in aftrek te laten komen. In dat geval kan worden bepaald dat ten hoogste vijf procent de uitgekeerde winst niet wordt vrijgesteld.
De wetgever acht deze ingrepen evenwel niet wenselijk om twee redenen:
de oplossingsrichtingen werken onevenwichtig uit, aangezien de lastenverzwaring ervan voor het grootste deel terechtkomt bij belastingplichtigen die geen direct voordeel hebben van het Bosal-arrest; en
een ingreep in de deelnemingsvrijstelling leidt tot een verslechtering van het Nederlandse vestigingsklimaat.2
Wellicht ten overvloede merk ik op dat – naast de voorstellen van commissie-Van Rooy en het door de wetgever gepresenteerde alternatief – ook andere oplossingen mogelijk zijn. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het in stand houden van de renteaftrekbeperkingen voor derde landen. Wel komt de vraag op, of deze oplossing in lijn is met EU-recht (in het bijzonder met de vrijheid van kapitaalverkeer). Bovendien zou dergelijke wetgeving geflankeerd moeten worden door antimisbruikwetgeving.3 Overigens zou ook dan sprake zijn van een budgettair deficit, zij het beperkter. Aanvullende maatregelen, zoals een tariefverhoging (dan wel een geringere tariefverlaging) of een verbreding van de grondslag, zijn in dat verband onontbeerlijk. Overigens was het verlies van de Bosal-procedure een uitgelezen mogelijkheid om de fiscale behandeling van rente fundamenteel te herzien/op te schonen.4 De wetgever heeft evenwel anders besloten.
Zoals ik in paragraaf 7.1 reeds aangaf, heeft de wetgever de budgettaire consequenties van Bosal becijferd op een incidentele derving van € 1,6 miljard en een structurele derving van € 0,5 miljard.5 Het spreekt voor zich dat deze derving op de een of andere wijze moet worden goedgemaakt. Na het verlies van de Bosal-procedure speelt bij de wetgever voorts de vrees voor winstdrainage. Hij meent namelijk dat zonder de dempende werking van art. 13, lid 1 het risico bestaat dat aanzienlijke rentebedragen in verband met de financiering van buitenlandse dochtermaatschappijen ten laste van de Nederlandse winst worden gebracht.6 Hoewel ik mij deze bezorgdheid enigszins kan voorstellen, kunnen hierbij wel kanttekeningen worden geplaatst. Tegen het op kunstmatige wijze creëren van rentestromen waakt immers reeds art. 10a, vergelijk hoofdstuk 6. Daarnaast levert renteaftrek pas effectief een voordeel op indien de rentelasten kunnen worden afgezet tegen belastbare winsten. Indien de Nederlandse (tussen)holding voornamelijk buitenlandse deelnemingen houdt, zal de eigen belastbare winst doorgaans beperkt zijn door toepassing van de deelnemingsvrijstelling.