Hof Amsterdam, 08-11-2016, nr. 200.169.600/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:4429, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-11-2016
- Zaaknummer
200.169.600/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4429, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑11‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:976, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2016:1730, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑04‑2016; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2016:113, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑01‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 305a Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
AR 2017/621
AR-Updates.nl 2017-0172
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0172
AR 2016/1488
AR-Updates.nl 2016-0600
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0600
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 26 april 2016. Anders dan in de eerste aanleg worden de vorderingen van de vakbond afgewezen, deels omdat de feitelijke grondslag niet is komen vast te staan, deels omdat de handelingen van de werkgeefsters niet in strijd zijn met goed werkgeverschap. Dat jarenlang aan ‘boven-cao-werknemers’ salarisverhoging is toegekend zonder basis in de arbeidsovereenkomst, leidt niet tot een recht op zulke toekenning.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.169.600/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 3000937 \ CV EXPL 14-3105
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 november 2016
inzake
DE FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
per 1 januari 2015 rechtsopvolger onder algemene titel van De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid, tevens handelend onder de naam FNV Bouw
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. H.C.S. van Deijk-Amzand te Amsterdam,
tegen
1. TIMBER AND BUILDING SUPPLIES HOLLAND N.V. (voorheen PONTMEYER N.V.),
2. PONTMEYER HIBIN B.V.,
3. HOUTKONSTRUKTIE NEDERLAND B.V.,
4. HKN TIMMER B.V.,
5. HKN KANTOOR B.V.,
6. HKN HOUT B.V.,
7. PONTMEYER HOUT B.V.,
8. PONTMEYER SERVICES B.V.,
9. PONTMEYER GROOTHANDEL B.V.,
10. PONTMEYER HANDELSBEDRIJVEN B.V.,
allen gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.D. Uding te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellant wordt hierna FNV genoemd, geïntimeerden Pontmeyer.
Op 26 april 2016 is een tussenarrest gewezen. Ter uitvoering daarvan heeft op 14 juni 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen die door het hof op voorhand aan hen waren toegezonden. Partijen hebben schriftelijke aantekeningen ten behoeve van de comparitie overgelegd.
Vervolgens is arrest bepaald.
2. Feiten
Het hof blijft bij de in het tussenarrest van 19 januari 2016 vastgestelde feiten.
3. Beoordeling
3.1
Het Hof heeft bij het tussenarrest van 19 januari 2016 overwogen dat de vorderingen van FNV zich lenen voor een behandeling op grond van art. 3:305a BW. In zoverre slaagt de (enige) grief en zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Het hof heeft in het tussenarrest van 26 april 2016 besloten de zaak aan zich te houden en niet terug te wijzen. Thans dienen de vorderingen van FNV inhoudelijk te worden beoordeeld.
3.2
FNV stelt een op art. 3:305a BW gebaseerde actie in (hierna te noemen: collectieve actie), voor haar leden en voor de niet-leden, werknemers van Pontmeyer. Deze collectieve actie richt zich tegen de door Pontmeyer genomen besluiten met betrekking tot de inschaling en de salarisontwikkeling van sommige groepen werknemers. Het betreft de werknemers die een functiegroep hebben welke uitstijgt boven functiegroep 8 van de cao Houthandel (door Pontmeyer worden de – nieuwe – functiegroepen van deze werknemers functiegroepen 9 tot en met 14 genoemd) alsmede van werknemers in de functiegroepen 7 en 8 met een functie die in de cao Houthandel zonder sterretje (*) is gemarkeerd en die tevens op de peildatum 1 januari 2012 een salaris verdienden boven de cao-grens (die in 2011 € 2.725,- bruto per maand bedroeg, bij 23 ADV-dagen). In 2013 bedroeg deze cao-grens € 36.169,- bruto per jaar. Deze werknemers worden hierna de boven-cao-werknemers genoemd. De vorderingen van FNV richten zich op deze boven-cao-werknemers. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 14 juni 2016 heeft FNV verklaard dat de door FNV geschetste problematiek zich ook voordoet of kan voordoen bij werknemers met functieschalen 2 tot en met 6, met een salaris boven de cao-grens. De vorderingen van FNV richten zich niet op deze laatste (groep) werknemers, zodat deze groep hierna niet verder besproken zal worden.
3.3
FNV stelt dat Pontmeyer in 2011, met een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2012 (welke ingangsdatum deels is gewijzigd in 1 april 2012, en deels in 1 januari 2014) wijzigingen heeft doorgevoerd ten aanzien van de boven-cao-werknemers, die betrekking hebben op de volgende onderdelen.
i. (sommige) werknemers hebben een nieuwe functie gekregen
ii. aan hun (gewijzigde of ongewijzigde) functies zijn nieuwe functie-eisen gesteld
iii. hun (gewijzigde of ongewijzigde) functies hebben een nieuwe functie-indeling gekregen
iv. hun (gewijzigde of ongewijzigde) functies zijn in nieuwe functiegroepen ingedeeld
v. de boven-cao-werknemers hebben vanaf de door Pontmeyer gehanteerde wijzigingsdatum (voor sommigen – met functieschalen 9 tot en met 14 – vanaf 1 april 2012; voor de anderen vanaf 1 januari 2014) geen loonsverhogingen volgens de cao Houthandel meer toegekend gekregen. Wel hebben (sommigen van) deze boven-cao-werknemers een onder andere op hun functioneren en de bedrijfsresultaten van Pontmeyer gebaseerde loonsverhoging toegekend gekregen.
vi. onkostenvergoedingen zijn door Pontmeyer eenzijdig verlaagd.
3.3
Pontmeyer en FNV hebben onderhandeld over het door Pontmeyer verstrekken van compensatie voor het invoeren van de, thans door FNV aangevochten, besluiten. Deze onderhandelingen hebben niet geleid tot een door de achterban van FNV geaccepteerde overeenstemming. Pontmeyer heeft vervolgens een (eenzijdige en) eenmalige compensatie-regeling opgesteld.
3.4
Naar zeggen van Pontmeyer is aan 185 boven-cao-werknemers een brief gestuurd, waarin melding wordt gemaakt van de door Pontmeyer genomen besluiten, en de gevolgen die dat voor betrokken werknemers zou hebben. Naar zeggen van Pontmeyer hebben 124 werknemers met de door Pontmeyer aangeboden compensatie-regeling ingestemd. Aan hen is deze compensatie-regeling uitgekeerd. Met sommige werknemers was al voor het versturen van de brieven overeenstemming bereikt. FNV heeft, laatstelijk bij gelegenheid van de comparitie van partijen, verklaard niet te weten of de door Pontmeyer genoemde getallen juist zijn. FNV heeft verklaard dat de groep boven-cao-werknemers die onder de strekking van de aangevochten besluiten vallen, naar schatting 200 werknemers bedraagt. FNV heeft naar haar zeggen onder 71 boven-cao-werknemers een enquête gehouden. 35 van hen hadden niet getekend (het hof begrijpt: met de besluiten ingestemd) en 34 wel.
3.5 (
(ad i) Pontmeyer heeft gemotiveerd betwist dat werknemers zonder hun instemming nieuwe functies hebben gekregen. FNV heeft deze betwisting onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal de vordering van FNV, voor zover betrekking hebbend op een nieuwe functie(benaming) daarom afwijzen.
3.6 (
(ad ii) Pontmeyer heeft gemotiveerd betwist dat aan functies, zonder instemming van de betreffende werknemers, nieuwe functie-eisen zijn gesteld. FNV heeft deze betwisting onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal de vordering van FNV, voor zover betrekking hebbend op nieuwe functie-eisen daarom afwijzen.
3.7 (
(ad iii) Pontmeyer heeft gemotiveerd betwist dat functies, zonder instemming van de betreffende werknemers, een nieuwe functie-indeling hebben gekregen. FNV heeft deze betwisting onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal de vordering van FNV, voor zover betrekking hebbend op een nieuwe functie-indeling daarom afwijzen.
3.8 (
(ad iv) FNV heeft gesteld dat de boven-cao-werknemers met een functieschaal die uitstijgt boven schaal 8, vóór de door Pontmeyer genomen en door FNV thans aangevochten besluiten, niet in een formele, naar buiten toe kenbare, functieschaal waren ingedeeld. Pontmeyer heeft dat bevestigd: hooguit werden intern, door de afdeling personeelszaken, functieschalen hoger dan 8 gehanteerd. Pontmeyer heeft aan deze functies thans wel een naar buiten toe kenbare functieschaal (te weten 9 tot en met 14) toegekend. Pontmeyer heeft betwist dat werknemers, die voor de genoemde besluiten wel al een functieschaal hadden, zonder hun instemming een andere functieschaal hebben gekregen; voor zover er een andere functieschaal is toegekend is dit slechts tweemaal gebeurd. Volgens FNV is dit in minstens vier gevallen geschied. Naar het oordeel van het hof kan het toekennen van een functieschaal aan een functie, die voorheen geen functie-indeling kende, op zich zelf niet als een wijziging van arbeidsvoorwaarde(n) worden aangemerkt, welke niet zonder instemming van de werknemer kan plaatsvinden. Het staat vast dat de Centrale Ondernemingsraad heeft ingestemd met het indelen van de genoemde werknemers in de nieuwe functieschalen 9 tot en met 14. Het hof is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden niet is komen vast te staan dat deze enkele functie-indeling door Pontmeyer in strijd zou zijn met het door Pontmeyer in acht te nemen goed werkgeverschap. Daar waar Pontmeyer melding maakt van het in (slechts) twee gevallen wijzigen van een bestaande functieschaal en waar FNV melding maakt van het in vier gevallen wijzigen van een bestaande functieschaal kan, wat ook de achtergrond is van die wijziging, in de omstandigheden als in dit geval aan de orde (waaronder de omvang van de groep boven-cao-werknemers) niet gesproken worden van een kwestie die zich leent voor een actie op grond van art. 3:305a BW. Het hof zal de vordering van FNV, voor zover betrekking hebbend op een nieuwe functie-inschaling daarom afwijzen.
3.9 (
(ad v) FNV heeft gesteld dat aan de boven-cao-werknemers tot de hierboven genoemde ingangsdatum van 1 april 2012 dan wel 1 januari 2014 (hierna ook te noemen: de ingangsdatum) volgens hun arbeidsovereenkomst, dan wel op grond van gewoonterecht, ieder jaar de in de cao Houthandel voorkomende salarisverhogingen werd toegekend. In de dagvaarding in eerste instantie schreef FNV: ‘Normaliter verstrekte Pontmeyer aan alle werknemers, ongeacht of de Cao Houthandel op hen van toepassing was en/of ongeacht de functieschaal, de in deze Cao vastgelegde eenmalige uitkeringen en/of salarisverhogingen. Bij de meeste werknemers is dit zelfs uitdrukkelijk in de arbeidsovereenkomst opgenomen.’. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de rechter-commissaris aan FNV gevraagd bij hoeveel van de boven-cao-werknemers in de arbeidsovereenkomst (schriftelijk) is bepaald dat de cao-loonsverhogingen zullen worden toegepast. FNV heeft daarop geantwoord dat dat “bij een klein gedeelte van de werknemers, ongeveer 4 (werknemers), het geval is”. Pontmeyer heeft dat niet weersproken. Pontmeyer heeft (ook) niet weersproken dat het tot de ingangsdatum gebruik was, dat de boven-cao-werknemers de cao-loonsverhoging kregen toegekend. Daar werd niet apart over gecommuniceerd, het gebeurde gewoon.
3.10
Pontmeyer heeft ter rechtvaardiging van het door haar ingevoerde nieuwe loonsverhogingenbeleid (zoals opgemerkt onder andere gebaseerd op het functioneren van de werknemer en de bedrijfsresultaten van Pontmeyer) gewezen op het belang van het invoeren van een transparant, evenwichtig en beheersbaar beloningssysteem (de werknemers boven schaal 8 waren niet ingedeeld in een naar buiten toe kenbare functieschaal), alsmede op de bedrijfseconomische situatie van Pontmeyer. De omzet van het bedrijf is met 32% ten opzichte van 2008 teruggelopen naar netto 278 miljoen euro in 2012; het aantal werknemers is teruggelopen van 1.065 in 2008 naar 661 in april 2014. Dit is door FNV niet weersproken. FNV heeft aangevoerd dat Pontmeyer het volgende netto resultaat heeft geboekt: 2011 + 2,3 miljoen euro; 2012 -/- 2,7 miljoen euro; 2013 + 0,1 miljoen euro.
3.11
Het hof gaat uit van de door FNV ter gelegenheid van de comparitie van partijen verstrekte, en door Pontmeyer niet weersproken, informatie, dat van de (ongeveer) 185 tot 200 boven-cao-werknemers op wie de door FNV aangevochten besluiten betrekking hebben, slechts vier een arbeidsovereenkomst hebben waarin schriftelijk is bepaald dat het met hen overeengekomen salaris jaarlijks althans periodiek zal worden verhoogd met de verhogingen van de cao Houthandel. In de arbeidsovereenkomst met de andere (boven-cao-)werknemers is kennelijk niets (schriftelijk) opgenomen over jaarlijkse of periodieke loonsverhogingen. Vast staat dat Pontmeyer tot 2012 deze cao-verhogingen altijd toekende. Het hof gaat er van uit dat over deze toekenningen niet apart (bijvoorbeeld in de vorm van een toekenningsbrief) werd gecommuniceerd. Daarmee staat ook vast dat, al naar gelang de lengte van het dienstverband bij Pontmeyer, deze jaarlijkse of periodieke loonsverhogingen aldus al zeer lange tijd plaatsvonden. Pontmeyer noemt de toegekende verhogingen een gewoonte, FNV spreekt over een gewoonterecht, bestendig gebruik en de reflexwerking van de cao Houthandel.
3.12
Het hof acht de omstandigheid dat bij de overgrote meerderheid van de boven-cao-werknemers in hun arbeidsovereenkomst geen melding is gemaakt van de cao Houthandel, en daarmee ook niet van de cao-verhogingen, relevant. Het van toepassing verklaren van een of meer cao-bepalingen in een arbeidsovereenkomst betekent immers dat een werknemer daaraan niet alleen rechten kan ontlenen, maar dat dit ook verplichtingen met zich kan brengen. Indien in een arbeidsovereenkomst een bepaling is opgenomen (zoals de bepaling dat, ondanks de omstandigheid dat een werknemer niet in een cao-schaal valt, toch cao-verhogingen zullen worden toegepast) dan kan daar een bepaalde (in het algemeen: grote) mate van rechtszekerheid aan worden ontleend. Indien zo’n bepaling niet voorkomt dan bestaat bij de aanvang van de arbeidsrelatie die zekerheid niet. Wanneer vervolgens, zonder dat daarover iets is afgesproken, en dus in zekere zin: ongevraagd, jaarlijkse of periodieke salarisverhogingen door de werkgever worden toegekend, dan zal dat, op een bepaald moment, en in toenemende mate, bij werknemers verwachtingen scheppen. Die verwachtingen, ook wanneer zij lange tijd gekoesterd zijn, leiden echter niet zonder meer tot een recht op een dergelijke toekenning. Daarvoor zijn nadere omstandigheden nodig, die echter niet zijn gesteld of gebleken.
3.13
Voor zover met een of meer werknemers expliciete schriftelijke afspraken gemaakt zijn (volgens FNV in vier gevallen) dan kunnen die werknemers in beginsel aanspraak maken op nakoming van die afspraken. Voor zover met een of meer werknemers expliciete mondelinge afspraken gemaakt zouden zijn (hetgeen FNV stelt en Pontmeyer ontkent) dan kunnen die werknemers in beginsel ook aanspraak maken op nakoming van die afspraken. De vraag of die afspraken nog steeds dienen te worden nagekomen, of dat er, zoals Pontmeyer aanvoert, grond is voor wijziging van die (volgens FNV) individueel gemaakte afspraken leent zich echter niet voor een toetsing in het kader van de onderhavige vordering op grond van art. 3:305a BW, alleen al omdat de in die gevallen te beschermen belangen niet zonder meer samenvallen met de belangen van de overige werknemers. Het gaat bovendien om een kleine groep werknemers met een schriftelijke afspraak, het bestaan van mondelinge afspraken wordt betwist en bij de toetsing kunnen de individuele omstandigheden van de betreffende werknemers van belang zijn. Het voorgaande betekent echter niet dat een wijziging van de jarenlang bestaande hebbende gewoonte van Pontmeyer tot verhoging van het loon van de boven-cao-werknemers met de cao-verhogingen niet in strijd met het goed werkgeverschap zou kunnen zijn. Pontmeyer heeft aangevoerd tot een wijziging van de gewoonte te zijn gekomen vanwege de behoefte aan een transparant, evenwichtig en beheersbaar beloningsbeleid, alsmede vanwege bedrijfseconomische redenen. Wat betreft de behoefte aan een transparant, evenwichtig en beheersbaar beloningsbeleid heeft de Centrale Ondernemingsraad aan de besluiten haar goedkeuring gegeven. Wat betreft de bedrijfseconomische situatie is het hof van oordeel dat de door Pontmeyer gemaakte verliezen (volgens FNV over de jaren 2011 en 2012 bij elkaar een negatief resultaat, welk verlies in 2013 nog niet werd goedgemaakt) maakten dat te begrijpen valt dat Pontmeyer in 2011, met ingang van 2012, iets aan haar kostenniveau wilde doen. Die kostenreductie ging gepaard met een ingrijpende reductie in het personeelsbestand, zodat ook niet gezegd kan worden dat de maatregelen uitsluitend op één terrein werden genomen. Tenslotte acht het hof een relevante omstandigheid dat met de genomen besluiten voor de werknemers die al aan de top van hun (nieuwe) schaal zaten, niet iedere loonsverhoging werd ontzegd (met de gevolgen van prijsontwaarding van dien), maar dat loonsverhoging mogelijk was indien aan door Pontmeyer gestelde (en door de Centrale Ondernemingsraad onderschreven) criteria werd voldaan. Al met al is naar het oordeel van het hof onder die omstandigheden geen sprake van door Pontmeyer in strijd met het goed werkgeverschap betrachte handelingen. De vorderingen van FNV, voor zover betrekking hebbend op onderdeel v, worden daarom afgewezen.
3.14
FNV maakt in haar dagvaarding in eerste instantie en in hoger beroep, noch in het petitum van haar memorie van grieven, melding van een vordering verband houdend met een wijziging van de onkostenvergoeding van (boven-cao)werknemers van Pontmeyer. Voor zover FNV bedoelt haar vorderingen in hoger beroep hier wel betrekking op te laten hebben, worden deze afgewezen, nu zij te onbepaald zijn om in het kader van een vordering op grond van art. 3:305a BW te kunnen worden toegewezen.
3.15
De conclusie is dat de grief betrekking hebbend op de niet-ontvankelijk-verklaring van FNV slaagt, maar dat de vorderingen van FNV dienen te worden afgewezen.
3.16
Pontmeyer heeft bij de kantonrechter en bij het hof de niet-ontvankelijkheid van FNV bepleit. Pontmeyer is hierin in het ongelijk gesteld. FNV is in het ongelijk gesteld wat betreft de materiële beoordeling van haar vorderingen. Het hof ziet hierin aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 december 2014 (3000937 \ CV EXPL 14-3105) voor zover FNV niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering
en opnieuw rechtdoende
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, H.T. van der Meer en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.
Uitspraak 26‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 19 januari 2016. Onvoldoende grond voor terugwijzing van de zaak naar de kantonrechter. Verdere instructie.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.169.600/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 3000937 \ CV EXPL 14-3105
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2016
inzake
DE FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
Per 1 januari 2015 rechtsopvolger onder algemene titel van De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid, tevens handelend onder de naam FNV Bouw
gevestigd te Woerden,
appellante,
advocaat: mr. H.C.S. van Deijk-Amzand te Amsterdam,
tegen
1. TIMBER AND BUILDING SUPPLIES HOLLAND N.V. (Voorheen PONTMEYER N.V.),
2. PONTMEYER HIBIN B.V.,
3. HOUTKONSTRUKTIE NEDERLAND B.V.,
4. HKN TIMMER B.V.,
5. HKN KANTOOR B.V.,
6. HKN HOUT B.V.,
7. PONTMEYER HOUT B.V.,
8. PONTMEYER SERVICES B.V.,
9. PONTMEYER GROOTHANDEL B.V.,
10. PONTMEYER HANDELSBEDRIJVEN B.V.,
allen gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.D. Uding te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellant wordt hierna FNV genoemd, geïntimeerden Timber.
Op 19 januari 2016 is een tussenarrest gewezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte houdende uitlating verwijzing zijdens Timber;
- antwoordakte na tussenarrest zijdens FNV.
Vervolgens is arrest bepaald.
2. Beoordeling
2.1
Het Hof heeft bij tussenarrest geoordeeld dat de kantonrechter FNV ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich er over uit te laten of de zaak naar de kantonrechter dient te worden verwezen, dan wel dat het hof de zaak aan zich houdt.
2.2
Timber heeft laten weten er de voorkeur aan te geven dat de zaak wordt terug verwezen naar de kantonrechter. Timber voert daartoe aan dat de kantonrechter aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de zijde van FNV niet is toegekomen, zodat Timber een feitelijke instantie zou verliezen indien het hof de zaak aan zich zou houden en in hoogste feitelijke instantie zou afdoen, waarbij ook wordt gewezen op de complexiteit en het belang van de zaak.
2.3
FNV heeft verzocht dat het hof de zaak aan zich houdt. FNV heeft daartoe gewezen op het voorkomen van verdere vertraging en de met deze zaak gemoeide rechtszekerheid.
2.4
Het hof overweegt als volgt. De hoofdregel in geval hoger beroep is ingesteld tegen een eindvonnis luidt dat in beginsel de gehele zaak, zoals deze voor de eerste rechter diende, naar de appelrechter wordt overgebracht ter beslissing door deze instantie. Het hof acht onvoldoende gronden aanwezig van deze hoofdregel af te wijken (Hoge Raad, 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3395). In casu doet zich niet het geval voor dat de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard wegens ontbreken van rechtsmacht of in verband met een overeenkomst tot arbitrage. Directe toepassing van artikel 76 Rv is daarmee niet aan de orde. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis tot op zekere hoogte al een inhoudelijke beoordeling gegeven van de zaak, namelijk door te overwegen dat voor de verschillende groepen werknemers verschillende afspraken zijn gemaakt ten aanzien van loonaanspraken, en dat het onjuist is dat de werknemers via één algemene informatiebrief zijn geïnformeerd. De situatie dat de rechter in eerste instantie geen enkele inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft gehad doet zich dus niet voor.
2.5
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding een verschijning van partijen te gelasten. De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een schikking. De specifieke onderwerpen die tijdens deze comparitie in ieder geval aan de orde zullen worden gesteld zullen voorafgaand aan de comparitie door het hof worden bekend gemaakt.
4. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 2.5 omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mr. G.C. Boot, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op dinsdag 31 mei 2016 om 13.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van FNV dient na te (laten) gaan of partijen en hun advocaten op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op 10 mei 2016 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 juni 2016 tot 15 juli 2016 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan de raadsheer‑commissaris, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, H.T. van der Meer en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.
Uitspraak 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Arbeidsovereenkomst. Vakbond vordert dat werkgeefster eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden voor bepaalde werknemers ongedaan maakt. Anders dan de eerste rechter oordeelde, leent die vordering zich voor behandeling op de voet van art. 3:305a BW
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.169.600/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 3000937 \ CV EXPL 14-3105
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 januari 2016
inzake
DE FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
Per 1 januari 2015 rechtsopvolger onder algemene titel van De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid, tevens handelend onder de naam FNV Bouw
gevestigd te Woerden,
appellante,
advocaat: mr. H.C.S. van Deijk-Amzand te Woerden,
tegen
1. PONTMEYER N.V.,
2. PONTMEYER HIBIN B.V.,
3. HOUTKONSTRUKTIE NEDERLAND B.V.,
4. HKN TIMMER B.V.,
5. HKN KANTOOR B.V.,
6. HKN HOUT B.V.,
7. PONTMEYER HOUT B.V.,
8. PONTMEYER SERVICES B.V.,
9. PONTMEYER GROOTHANDEL B.V.,
10. PONTMEYER HANDELSBEDRIJVEN B.V.,
allen gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.D. Uding te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna FNV en PontMeyer genoemd.
FNV is bij dagvaarding van 10 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, (hierna: de kantonrechter), van 11 december 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen FNV als eiseres en PontMeyer als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van FNV waarin op die laatste producties wordt gereageerd.
Vervolgens is arrest gevraagd.
FNV heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – alsnog
voor recht zal verklaren dat PontMeyer door de eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst ten aanzien van de functie(benaming), functie-indeling/functie-inschaling, de loonsverlaging en verlaging en/of het laten vervallen van de (onkosten)vergoedingen, tekort geschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst met haar werknemers, althans jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld;
voor recht zal verklaren dat terugschaling ten aanzien van de werknemers in de functieschalen 2 tot en met 8 waarvan de functie, functie-eisen, functie-indeling en functiegroepen in (de artikelen 18 e.v. van) de Cao voor de Houthandel staan beschreven, maar waarop deze Cao niet van toepassing is vanwege de hoogte van het salaris (in 2013: € 36.169,- bruto per jaar) en/of omdat de functie niet met een sterretje (*) is gemarkeerd, niet rechtsgeldig dan wel nietig is;
voor recht zal verklaren dat ten aanzien van de werknemers in functie-schaal 9 tot en met 14 de eenzijdige wijzigingen ten aanzien van de functie (benaming) en de functie-inschaling en/of terugschaling niet rechtsgeldig dan wel nietig is;
PontMeyer zal veroordelen:
a. om de eenzijdige wijzigingen ten aanzien van de functie-(benaming), de inschaling en/of de terugschaling in een andere functieschaal anders (bedoeld zal zijn: dan, hof) is overeengekomen, alsook ten aanzien van de overeengekomen periodieke (loons-)verhogingen en/of eenmalige uitkeringen op basis van de Cao Houthandel en de (onkosten) vergoedingen en al haar reeds ingetreden gevolgen ongedaan te maken op zodanige wijze dat de werknemers met terugwerkende kracht (met ingang van 1 januari 2012 en/of 1 april 2012 en/of 1 januari 2014) netto geen nadeel ondervinden van de eenzijdige wijzigingen, binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis (bedoeld zal zijn: arrest, hof), op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. Om de arbeidsovereenkomst van alle “Boven Cao-werknemers” waarvan zij de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft gewijzigd, met terugwerkende kracht vanaf de datum waarop zij de wijzigingen heeft doorgevoerd, te weten met ingang van 1 januari 2012 en/of 1 april 2012 en/of 1 januari 2014, na te komen, zoals die arbeidsovereenkomsten ter zake van de functie, de functie-indeling, het loon, de eenmalige en periodieke cao (loons-)verhogingen en de (onkosten)vergoedingen tot die datum golden, met inachtneming van eventuele na meergenoemde data in werking getreden Cao- of individueel overeengekomen loonsverhogingen binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis (bedoeld zal zijn: arrest, hof), op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c. Tot verstrekking binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis (bedoeld zal zijn: arrest, hof) aan al hun werknemers van een (bruto/netto) specificatie van al het achterstallige loon, dit met gelijktijdige betaling van het achterstallige loon aan die werknemers, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gesteld op 50%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum van voldoening, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d. Tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
PontMeyer heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad – (zo begrijpt het hof) veroordeling van FNV in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “De feiten”, a tot en met e de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Binnen PontMeyer gelden meerdere cao’s, welke aan werknemerszijde (mede) door FNV zijn afgesloten.
2.2
PontMeyer heeft op 7 december 2011 van haar centrale ondernemingsraad instemming verzocht om de inschaling van werknemers in de boven cao functiegroepen 9 tot en met 14 te wijzigen. PontMeyer heeft bovendien op 14 maart 2012 van de centrale ondernemingsraad instemming verzocht om de inschaling van de werknemers in de functieschalen 7 en 8 zonder dat hun functie met een asterisk (*) is gemarkeerd, te wijzigen. PontMeyer wenste de inschaling van deze werknemers te structureren in die zin dat een helder en transparant systeem zou ontstaan.
2.3.
De centrale ondernemingsraad heeft met deze voornemens ingestemd. PontMeyer heeft FNV niet betrokken bij de onderhandelingen over de gewijzigde inschaling.
2.4
PontMeyer heeft de werknemers op wie de gewijzigde inschaling betrekking had, in mei 2012 van deze wijziging per brief op de hoogte gebracht.
3. Beoordeling
3.1
FNV heeft zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep, gevorderd dat, kort samengevat, PontMeyer wordt veroordeeld de eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden voor een groep werknemers, kort samengevat als de ‘Boven cao-werknemers’ ongedaan te maken. FNV vordert deze ongedaanmaking zowel voor haar leden als voor de niet-leden voor zover werkzaam bij PontMeyer. FNV baseert deze bevoegdheid op artikel 3:305a BW.
3.2
De kantonrechter heeft FNV niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, op de grond dat geen sprake is van gelijksoortige belangen in de zin van artikel 3:305a BW. Meer in het bijzonder overweegt de kantonrechter daarbij dat in de onderhavige procedure op de verschillende arbeidsovereenkomsten verschillende cao’s van toepassing zijn, dan wel geen enkele cao. Tevens zijn voor de verschillende groepen werknemers verschillende afspraken gemaakt ten aanzien van loonaanspraken, functie-indeling, onkosten- en andere vergoedingen, hetgeen leidt tot verschillende uitkomsten per werknemer met mogelijk een verschillende ingangsdatum van het nieuwe systeem. Voor sommige werknemers verandert er niets, voor sommige wordt het salaris bevroren en voor anderen kan sprake zijn van een salarisverhoging. Onjuist is het standpunt van FNV, dat alle werknemers geïnformeerd zijn via één algemene informatiebrief, aldus - nog steeds – de kantonrechter.
3.3
In de enige grief wordt aangevoerd dat wel sprake is van gelijksoortige belangen. Voor de bepaling of sprake is van gelijksoortige belangen dient gekeken te worden naar het recht van de belanghebbende dat geschonden wordt. In casu gaat het om de eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden van een groep werknemers door de werkgever. FNV kan als vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van die belangen, nu dit binnen haar statutaire doelstelling past, aldus de grief.
3.4
PontMeyer verweert zich tegen dit betoog.
3.5
De grief slaagt. Dat op de verschillende werknemers op wie PontMeyer de wijziging van arbeidsvoorwaarden heeft toegepast, verschillende cao’s van toepassing zijn, dan wel geen cao van toepassing is, betekent niet dat geen sprake kan zijn van een gelijksoortig belang als bedoeld in art. 3:305a BW. In de vorderingen van FNV wordt ook rekening gehouden met de toepasselijkheid van verschillende cao’s. Aan het bestaan van een soortgelijk belang staat immers niet in de weg dat de invoering van een voor een collectief geldend inschaling- en beloningsysteem voor (groepen) werknemers verschillende gevolgen heeft. Dat een (volgens PontMeyer: groot) aantal werknemers (achteraf) heeft ingestemd met de gewijzigde arbeidsvoorwaarden kan een omstandigheid zijn bij de beoordeling of PontMeyer in redelijkheid tot die wijziging heeft kunnen komen, doch betekent niet dat de vordering zich niet leent voor behandeling op grond van artikel 3:305a BW.
3.6
Partijen hebben zich er niet over uitgelaten of, indien het Hof van oordeel zou zijn dat de kantonrechter FNV ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in haar vordering, de zaak naar de kantonrechter dient te worden verwezen, dan wel dat het hof de zaak aan zich houdt (analoog aan artikel 76 Rv). Partijen worden in de gelegenheid gesteld dat bij akte op de hierna te bepalen roldatum te doen. Indien beide partijen verklaren te verlangen dat het hof de zaak aan zich houdt, zal het hof daaraan gevolg geven. In dat geval zal het hof een comparitie van partijen gelasten voor het geven van inlichtingen alsmede het beproeven van een schikking. Partijen wordt verzocht dan op de hierna te bepalen roldatum tevens hun verhinderdata voor de maanden maart, april en mei 2016 te vermelden. Het hof zal vervolgens in een nog te wijzen tussenarrest vermelden welke onderwerpen in genoemde comparitie van partijen in ieder geval aan de orde zullen komen. Indien partijen niet eenparig verlangen dat het hof de zaak aan zich houdt, zal het hof nog dienen te beslissen over de voortgang van de procedure.
3.7
De zaak wordt naar de rol van 2 februari 2016 verwezen opdat beide partijen zich bij akte over het onder 3.6 gestelde kunnen uitlaten.
3.8
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 februari 2016 voor een akte aan de zijde van beide partijen met het hiervoor onder 3.6 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, H.T. van der Meer en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.