Deze zaak hangt samen met de zaken 10/00882 ([medeverdachte 3]) en 11/00478 ([medeverdachte 2]), waarin ik vandaag ook concludeer.
HR, 22-11-2011, nr. 11/00461
ECLI:NL:HR:2011:BT1864
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
11/00461
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT1864
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT1864, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT1864
ECLI:NL:PHR:2011:BT1864, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT1864
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Kwalificatie. Op de gronden vermeld in de conclusie van de A-G is het middel, dat klaagt dat het Hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als “medeplegen van witwassen”, terecht voorgesteld. De HR verbetert de kwalificatie en kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde als “witwassen”.
22 november 2011
Strafkamer
nr. 11/00461
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 27 januari 2010, nummer 21/002075-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en tot verbetering daarvan door de Hoge Raad, tot vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als "medeplegen van witwassen".
3.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2 tot en met 4.5 is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde als "witwassen";
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze veertien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 november 2011.
Conclusie 06‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1
Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte bij arrest van 27 januari 2010 voor ‘Medeplegen van witwassen’ en ‘Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2
Mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingediend, houdende drie middelen van cassatie.
3.1
Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 onvoldoende met redenen is omkleed. Het hof heeft overwogen dat het niet anders kan dan dat verdachte geld heeft uitgegeven uit een niet legale bron, namelijk uit de hennephandel van haar partner [medeverdachte 3], en dat verdachte dit ook heeft geweten, althans de aanmerkelijke kans daarop willens en wetens voor lief heeft genomen, en doordat het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een constructie om crimineel geld van [medeverdachte 3] wit te wassen, nu verdachte maandelijks geld ontving van [betrokkene 1], die feitelijk geen enkel gebruik heeft gemaakt van een loods die hij zou huren en die verdachte en haar partner in gebruik hadden, terwijl uit de bewijsmiddelen niet zou volgen dat verdachtes partner eerder is veroordeeld voor of zich heeft bezig gehouden met handel in hennep, noch dat verdachte heeft geweten dat de huurder feitelijk geen gebruik maakte van de loods.
3.2
Onder 2 is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat
‘zij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 mei 2007, in Nederland, geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedragen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf’
3.3
Met betrekking tot het bewijs voor dit feit heeft het hof het volgende overwogen:
‘Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende vast komen te staan.
Verdachte woont samen met medeverdachte [medeverdachte 3] en haar drie kinderen. Sinds 1 mei 2003 is verdachte eigenaresse van ijssalon [A] in Enschede. Over 2003 werd € 20.467,- en over 2004 werd € 21.687,- winst verantwoord. Verdachte heeft verklaard maandelijks een inkomen van ongeveer € 2.000,- uit de ijssalon te hebben. Ter terechtzitting van het hof heeft zij verklaard dat dit ook wel eens € 100,- meer was. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij een loods en garageboxen heeft verhuurd aan [betrokkene 1] voor € 2.500,- per maand. [Medeverdachte 3] genoot een WAO-uitkering. Verdachte was € 1.450,- per maand kwijt aan hypotheekkosten en spaarde € 600,- per maand voor haar drie kinderen.
Uit onder meer tapgesprekken en OVC-gesprekken blijkt dat verdachte in de jaren 2005, 2006 en 2007, een aantal grote uitgaven heeft gedaan. Verdachte heeft in die periode aanzienlijke bedragen betaald voor — onder meer — een bed, een keuken, verschillende reizen, dakpannen en een beveiligingssysteem. Voorts reed verdachte in een dure auto en zijn bij haar sieraden en dure kleding aangetroffen.
Verdachte wist dat [medeverdachte 3] meermalen ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Standpunt verdediging
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had van strafbare handelingen gepleegd door haar partner [medeverdachte 3]. Voorts heeft verdachte ontkend dat zij geldbedragen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat deze afkomstig waren van een misdrijf.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat gezien de bovenomschreven omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat een deel van het door verdachte uitgegeven geld geen legale bron had — te weten de hennephandel van haar partner [medeverdachte 3] — en dat verdachte dit ook geweten heeft, althans de aanmerkelijke kans daarop willens en wetens voor lief heeft genomen.
De genoemde uitgaven — mede gezien de hoge woonlasten en de uitgaven voor het huishouden en haar kinderen — konden niet worden bekostigd uit de opbrengst van de ijssalon en de WAO-uitkering van [medeverdachte 3]. Door en namens verdachte zijn deze uitgaven niet op aannemelijke wijze verantwoord.
Het bedrag van € 2.500,-dat verdachte maandelijks van [betrokkene 1] ontving, is geen legale bron van inkomsten van [verdachte]. Gelet op de inhoud van de verklaring van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris waaruit blijkt dat hij in feite alleen contact met [medeverdachte 3] had over de loods, dat hij op geen enkel moment feitelijk gebruikt heeft gemaakt van de loods, dat hij niet wist hoe de loods er uit zag en wat er in stond, maar desondanks maandelijks een groot bedrag naar de rekening van [verdachte] overmaakte, in combinatie van een aantal tapgesprekken waaruit blijkt dat niet [betrokkene 1], maar [medeverdachte 3] en verdachte de loods in gebruik hadden, is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat dit een constructie betrof om crimineel geld van [medeverdachte 3] wit te wassen. Dit geld heeft verdachte voorhanden gehad.’
3.4
De bewezenverklaring van feit 2 berust op 16 bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de Aanvulling op het verkorte arrest.
- ‘1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (ordner zakendossier 14, pagina 012755) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van verbalisant:
[Medeverdachte 3] woont samen met partner [verdachte] op het adres [a-straat 1] te Enschede. Op het adres staan bovendien ingeschreven: [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1998, een zoon van [verdachte] uit een eerdere relatie, en [betrokkene 3] en [betrokkene 4], beiden geboren op [geboortedatum] 2006, een tweeling van [medeverdachte 3] en [verdachte].
[Verdachte] is sinds I mei 2003 eigenaresse van [A] te Enschede. Uit fiscale informatie blijkt dat [verdachte] over het jaar 2003 € 20.467,- als winst verantwoordde en over het jaar 2004 € 21.687,-. [Medeverdachte 3] en [verdachte] voeren met de genoemde kinderen een gezamenlijke huishouding op het adres [a-straat 1] te Enschede. [Medeverdachte 3] genoot in 2005 en 2007 een maandelijkse uitkering van € 727,33. [Medeverdachte 3] heeft zelf zijn uitkering bij het UWV stopgezet per 1 februari 2007.
Van [medeverdachte 3] zijn bij het UWV geen recente dienstverbanden bekend.
- 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (ordner zakendossier 14, pagina 012759 e.v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van verbalisant:
Bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] op 8 mei 2007 werden vele horloges en sieraden in beslag genomen. Hieronder zat een aantal waardevolle stukken die getaxeerd zijn door een juwelier. De totale waarde van het geheel werd geschat op € 37.560,-. Hieronder zat een aantal dameshorloges en damessieraden. Sommige van deze werden aangetroffen op de slaapkamer van [verdachte]. Vastgesteld kan worden dat de waarde aan dameshorloges en damessieraden naar alle waarschijnlijkheid de waarde van € 10.000,- te boven gaat.
- 3.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 6 november 2009 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ken [medeverdachte 3] een jaar of twintig. [Medeverdachte 3] heeft wel eens in de gevangenis gezeten. Het zou kunnen dat [medeverdachte 3] ook is veroordeeld voor hennepteelt. Ik wist dat [medeverdachte 3] een uitkering had. Ik had een omzet van ongeveer € 2.000,- per maand uit de ijssalon. Dat was wel eens € 100,- meer. Ik spaarde ongeveer € 50,- per kind per week. Voor de huur van de loods en de garageboxen krijg ik elke maand € 2.500,- betaald van [betrokkene 1].
[Betrokkene 1] is nooit in de loods geweest. Het bovenste deel van de loods heb ik wel eens gebruikt. Ik rijd in een Volkswagen Touareg. Ik weet dat het geen goedkope auto is. Ik betaal de verzekering van deze auto.
- 4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 24 e.v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
Ik woon samen met [medeverdachte 3]. Ik heb drie kinderen. De kinderen zijn in de leeftijd van acht jaar en één jaar en we wonen allen aan de [a-straat 1] te Enschede. Ik ben zelfstandig ondernemer. Ik heb een ijssalon [A]. Ik verhuur een loods voor een bedrag van € 2.500,- per maand. Ik heb een hypotheek op mijn huis. Ik betaal voor die hypotheek een maandelijkse woonlast van € 1.450,-. Ik heb zelf een Volkswagen Touareg. Deze is van mij en staat op mijn naam. Ik heb die auto betaald.
- 5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 27 e. v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
Ik ben eigenaar van het perceel [a-straat 1] en [1a] te Enschede.
- 6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 62 e.v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
U vraagt mij naar de omzet. De omzet per week is gelegen tussen de € 0,- en € 7.000,-. U geeft aan dat er totaal zo'n € 20.000,- in mijn woning heeft gelegen.
- 7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 69 e. v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
Vraag: Nota betreffende reis 2005 naar Parijs, 6 personen. Kosten € 2.635,-. Wie heeft deze reis betaald?
Antwoord: Het klopt dat wij daar samen heen zijn geweest. De nota lag bij mij thuis en ik heb de reis geboekt en ik heb de vakantie cash betaald bij reisbureau [B].
Vraag: Nota 24 november 2006. Reis Amerika € 6.922,-. Wie zijn er op vakantie geweest en wie heeft dat betaald?
Antwoord: Ik ben samen met mijn partner [medeverdachte 3] en zoon [betrokkene 2] op vakantie geweest naar Amerika. Ik weet dat [medeverdachte 3] naar het reisbureau is geweest en dat hij dat bedrag volgens mij daar contant heeft betaald.
Vraag: Nota 8 maart 2007 reis Nice-Monaco € 3.120,17. Wie zijn op vakantie geweest en wie heeft de rekening betaald?
Antwoord: Ik en mijn partner zijn van 1 april tot en met 8 april 2007 op vakantie geweest naar Nice en Monaco. Deze reis is contant door mij betaald bij het reisbureau [B] te Enschede.
U toont mij nu de nota van [C] d.d. 18 oktober 2005 en een offerte voor een keuken d.d. 30 september 2005. Ik heb totaal aan de inrichting van de woning ongeveer € 5.000,- besteed. Het klopt inderdaad dat wij een keuken hebben aangeschaft voor een bedrag van rond de € 10.000,-.
We hebben inderdaad een Tempurbed gekocht. Het zou wel kunnen dat het bed € 8.000,- à 9.000,- heeft gekost.
Vraag:
In een eerdere verklaring heb je aangegeven dat je stormschade heb gehad. Uitbetaling verzekering: € 4.300,-. Is het juist dat je ongeveer € 7.000,- heb betaald aan nieuwe pannen voor jullie woning (tapgesprek 31 maart 2007)?
Antwoord:
Bij mijn weten is de schade-uitkering van de verzekering €4.300,- geweest. [Medeverdachte 3] heeft de betaling van de dakpannen geregeld.
Wij hebben een caravan die op een camping in Groenlo staat. In die caravan staan nog meubels van ons. Het kan kloppen dat u de sleutels van die caravan in mijn woning hebt aangetroffen. Daar zat een rood label aan en daar zaten ook drie kluissleutels aan. De kluis waar die sleutels op passen staat in de kast in de schuur.
Horloges:
- —
Doos Cartier leeg.
- —
Justex leeg.
- —
Doos horloges 9 keer Guess.
- —
Ladekast slaapkamer: horloge Square Attanus, tweemaal een horloge merk Dolce en Gabbana en een Cartier en twee ringen en één ketting en één armband.
- —
Kluis slaapkamer: een horloge merk Rolex en een horloge merk Guess.
Dat Cartierdoosje is van mij. Daar heeft een dameshorloge van Cartier ingezeten. Ik heb dat horloge van [medeverdachte 3] gekregen. De negen horloges van het merk Guess heb ik zelf gekocht. De horloges van het merk Dolce en Gabbana heb ik zelf aangeschaft. Ik wist dat er horloges in de kluis lagen. Ik deze kluis lag ook geld. Ik heb van [medeverdachte 3] laarzen gekregen voor mijn verjaardag. Deze kosten volgens mij ongeveer € 400,-.
Ik heb mijn inkomsten uit mijn ijssalon. [Medeverdachte 3] is afgekeurd en heeft een WAO-uitkering. Volgens mij was de uitkering iets van een kleine € 800,- per maand. Het klopt dat [medeverdachte 3] die uitkering heeft stopgezet.
- 8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 90 e.v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
Ik verhuur de loods achter mijn woning aan [betrokkene 1] namens [C] B.V. Hij maakt geen gebruik van de loods. Ik heb die man nog nooit gezien.
- 9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 119 e.v.) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
Ik heb een inbraakalarmsysteem waar tevens rookmelders op zitten. Daarnaast zit er op onze woning ook nog een camerabeveiligingssysteem. Boven de voordeur zit een camera, er bevindt er zich één op het pleintje bij de loods en één waarmee je de straatzijde bij mijn woning kunt zien. [Medeverdachte 3] heeft geregeld dat het huidige camerasysteem er kwam.
Er zijn in mijn woning in totaal drie LCD-schermen. Die van [betrokkene 2] heb ik drie jaar geleden gekocht voor zijn verjaardag. Ik heb die contant betaald. De andere grote schermen heeft [medeverdachte 3] gekocht. Die schermen hebben we al ongeveer anderhalf jaar. Ik weet dat die schermen misschien wel € 1.000,- of € 2.000,- kosten. Ik weet dat [medeverdachte 3] een uitkering heeft of had van € 800,- in de maand. U vraagt waar [medeverdachte 3] dan van kan betalen. Ik weet dat niet.
- 10.
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 23 januari 2008 opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Almelo, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [betrokkene 1]:
U vraagt mij waarom ik een loods aan de [a-straat 2] te Enschede huur. Ik heb de loods voor vijf jaar gehuurd voor een totale huurprijs van € 150.000,-. U vraagt mij hoe de loods is ingericht. Dat zou ik niet weten. Ik huur de loods nu nog steeds. Ik betaal ook nog steeds. Ik was niet op de hoogte van het feit dat er auto's in de loods stonden. De zakelijk contacten onderhield ik met [medeverdachte 3] en niet met [verdachte].
- 11.
Enkele tapgesprekken van verdachte (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 37 e.v.), voor zover inhoudende:
‘T013, 06-10-2006, 260422448
[Medeverdachte 3] (sh) wordt gebeld door [verdachte] (sh).
[Verdachte] zegt dat [betrokkene 5] er is en zij wil weg. [Medeverdachte 3] zegt dat [betrokkene 5] zo weg gaat. [Verdachte] wil de loods dichtdoen. [Medeverdachte 3] zegt dat hij [betrokkene 5] wel even belt.
T013, 06-10-2006, 260422449
[Medeverdachte 3] (sh) belt met [betrokkene 5] (sh).
[Medeverdachte 3] vraagt wat [betrokkene 5] aan het doen is. [Betrokkene 5] wil de uitlaat van de motor eraf halen. [Medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] het kastje van de loods aan [betrokkene 5] geeft en als hij weggaat, moet hij de loods afsluiten. Het kastje moet hij vanmiddag teruggeven aan [medeverdachte 3]. [Medeverdachte 3] wil ook op tijd weg omdat twee Polen bij hem achter het huis aan het bestraten zijn.
T013 11-10-2006260431097
[Verdachte] (sh) belt met [betrokkene 6] van [betrokkene 7].
[Betrokkene 8] (opm. verb.: vader van [verdachte]) is herhaaldelijk door [verdachte] gevraagd of hij bij haar wilde komen eten dan kon hij daarna naar de loods achter, waar de jongens met de motoren bezig zijn.’
- 12.
Enkele tapgesprekken van verdachte (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 50 e.v.), voor zover inhoudende:
‘T013 23 november 2006 260521174
[Medeverdachte 3] (sh) wordt gebeld door [verdachte] (sh).
[Verdachte] zegt dat ze zaterdag weg kunnen. Ze vliegen dan om 10.20 uur en komen in de avond aan om 18.30 uur in Miami. Ze moeten overstappen op de heenweg in Atlanta en op de terugweg in Parijs. Ze kunnen dan varen met de Explorer Overseas. Ze gaan dan met de cruise van Miami naar San Guan, Sint Maarten, de Bahamas en dan naar St. Thomas. De reis is acht dagen.
T0I3 24 november 2006 260521691
[Verdachte] (sh) belt met het reisbureau.
Vertrek 06.50 uur van Schiphol naar vliegveld Charles de Gaulle met Air France. Daar overstappen naar Amerika. Kosten volwassenen: 507,- pp + 207,- pp belasting. Kosten kind: 422,- + 221,- belasting. Vraag van [verdachte] of het wat uitmaakt of [medeverdachte 3] in aanraking is geweest met justitie.
TO012 8 maart 2007 270197643
[Verdachte] (sh) belt met reisbureau [B].
Gesprek over een vliegreis naar Nice in Frankrijk voor twee personen. Verder worden er hotels besproken. Monaco voor twee nachten in een zessterrenhotel, Hotel de Paris, voor de prijs van 580,- euro. Nice in viersterren Hotel Splended voor de prijs van 264,- euro. Cannes voor drie nachten in viersterren Hotel Warrick voor de prijs van 1.074,- euro. De vlucht kost ca. 200,- per persoon. De vakantie is in de periode van 1 april 2007 tot 8 april 2007. Ook moet zij een cabriolet merk BMW of zo voor de gehele periode.
[Verdachte] komt langs om te betalen.
T013 26 januari 2007270050826
Onderwerp: Verbouwing dak kost € 17.000,-.
[Medeverdachte 3] (sh) belt met [verdachte] (sh).
[Medeverdachte 3] zegt dat hij die jongen heeft gebeld. Het kost in totaal 17.000,- euro.’
- 13.
Het tapgesprek van verdachte (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 82), voor zover inhoudende:
‘T012 31 maart 2007270256277
[Medeverdachte 3] (sh) belt met [verdachte] (sh).
[Medeverdachte 3] heeft door dat de dakpannen zeven rooien kost. [Verdachte] wil ze eerst zien.’
- 14.
Het tapgesprek (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 87), voorzover inhoudende:
‘[Medeverdachte 3] (sh) belt [betrokkene 2].
Verder tussen [betrokkene 8] en [verdachte] (sh).
[Verdachte] zegt dat ze in Juan les Pins. Ze hebben veel dure kleding gekocht. [Medeverdachte 3] heeft dure truien gekocht.’
- 15.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht aansprakelijkheden natuurlijke persoon van het RDW (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 47), voor zover inhoudende:
‘Naam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1972
Huisadres: [a-straat 1] te Enschede
Aansprakelijkheidsgegevens Begin
Einde
Merkcode
27-03-07
Actueel VOLK
06-07-06
26-03-07
BMWP
03-02-06
29-06-06
MRCE
11-08-05
03-02-06
MRCE
26-02-05
13-08-05
MRCE
17-08-04
17-02-05
AUDI’
- 16.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht aansprakelijkheden natuurlijke persoon van het RDW (ordner persoonsdossier [verdachte], pagina 48), voor zover inhoudende:
‘Naam: [medeverdachte 3]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1970
Huisadres: [a-straat 1] te Enschede
Aansprakelijkheidsgegevens Begin
Einde
Merkcode
26-03-07
Actueel MRCE
05-10-06
Actueel CHEV
24-04-92
Actueel TALV
23-01-92
Actueel MIBP
17-01-92
Actueel HONP
17-01-92
Actueel MEBP
09-01-92
Actueel FIAT
05-10-91
Actueel VOLV
09-02-07
27-03-07
VOLK
21-06-06
24-02-07
DODG
03-07-06
06-07-06
BMWP
26-08-05
29-06-06
JEEP
05-07-04
29-08-05
MRCE’’
3.5
Volgens de steller van het middel is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed, nu
- (i)
uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat [medeverdachte 3] eerder is veroordeeld ter zake van hennephandel, althans het hof niet het wettige bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het deze redengevende omstandigheid heeft ontleend, en
- (ii)
uit de voor het bewijs gebezigde tapgesprekken niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte de loods, die aan [betrokkene 1] zou zijn verhuurd, in gebruik heeft gehad.
3.6
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte wist dat [medeverdachte 3] meermalen ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Dit heeft het hof onder meer kunnen afleiden uit de verklaring van verdachte dat [medeverdachte 3] meermalen in de gevangenis heeft gezeten en dat het zou kunnen dat hij ook voor hennephandel is veroordeeld (bewijsmiddel 3) en uit het tapgesprek waarin verdachte aan een medewerker van een reisbureau vraagt of het iets uitmaakt dat [medeverdachte 3] in aanraking is geweest met justitie (bewijsmiddel 12).
Bewijsmiddel 3 houdt ook in dat verdachte wel eens gebruik heeft gemaakt het bovenste deel van de loods, die aan [betrokkene 1] zou zijn verhuurd. Dat de loods tot haar beschikking stond kan tevens worden afgeleid uit de in bewijsmiddel 11 opgenomen tapgesprekken, voor zover verdachte daarin heeft gezegd dat zij de loods wil afsluiten en dat ‘de jongens met motoren bezig zijn’ in de loods.2.
3.7
Ook de overige gegevens die het hof blijkens zijn nadere bewijsmotivering redengevend heeft geacht — de discrepantie tussen de inkomsten van verdachte en haar partner enerzijds en hun uitgavenpatroon anderzijds, waarvoor de verdediging geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, en dat [betrokkene 1] de door hem ‘gehuurde’ loods op geen enkel moment feitelijk heeft gebruikt — heeft het hof kunnen afleiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. Met deze bewijsconstructie heeft het hof zijn oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte geld heeft uitgegeven dat afkomstig was uit een criminele bron — te weten de drugshandel van [medeverdachte 3] — en dat zij dit heeft geweten, althans de aanmerkelijke kans daarop voor lief heeft genomen, toereikend gemotiveerd.3. Ik merk daarbij op dat de overweging van het hof aldus dient te worden verstaan dat verdachte ook moet hebben geweten dat de uitgaven niet werden gedekt door legale inkomsten, maar uit criminele bezigheden werden betaald, en dat het aan het hof uiteindelijk is gebleken dat het inkomsten uit de hennephandel betrof waarvoor [medeverdachte 3] in eerste aanleg op 18 april 2008 tot vier jaar en zes maanden en door hetzelfde hof op 27 oktober 2010 tot vijf jaar gevangenisstraf is veroordeeld, Het hof heeft dus niet vastgesteld dat verdachte weet had van de illegale hennephandel, maar wel dat zij de aanmerkelijke kans heeft beseft en aanvaard dat [medeverdachte 3] inkomsten had uit illegale praktijken. En dat is voldoende.4.
Derhalve faalt het middel.
4.1
Het tweede middel klaagt dat het hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als medeplegen van witwassen, althans de kwalificatiebeslissing en de strafoplegging onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4.2
Onder 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat
‘zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 8 mei 2007, in de gemeente Enschede, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (van) een voorwerp, te weten een (grote) geldbedrag(en):
- ‘*
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was of dat geldbedrag voorhanden had, en/of
- *
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij (telkens) wist dat bovenomschreven geldbedrag(en) — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren uit enig misdrijf;’
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 8 mei 2007, in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geld betrof;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat zij in of omstreeks de periode van I januari 2003 tot en met 8 mei 2007 in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;’
4.3
De onder 2 primair, eerste gedachtesterretje, tenlastegelegde handelingen om de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van de geldbedragen te verbergen of te verhullen zijn naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate komen vast te staan uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep. Zoals onder 3.2 al aangegeven is wel bewezenverklaard is dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
‘zij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 mei 2007, in Nederland, geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedragen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf’
Het hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘Medeplegen van witwassen’.
4.4
De strafoplegging heeft het hof als volgt gemotiveerd:
‘De rechtbank Almelo heeft de verdachte veroordeeld wegens het onder 1 primair, 2 primair5. en 3 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft dezelfde straf gevorderd als door de rechtbank is opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan — kort gezegd — het witwassen van grote bedragen crimineel geld en aan het plegen van valsheid in geschrift. Zij heeft op schaamteloze wijze geprofiteerd van de opbrengsten die haar partner [medeverdachte 3], die een uitkering kreeg, zich wist te verwerven met de handel en export in softdrugs. Verdachte hield er met [medeverdachte 3], zoals hierboven is overwogen, een dure levensstijl op na. Zij heeft ook onder valse voorwendsels een hypothecaire lening gekregen voor een dure woning. De financiële instelling die haar deze lening verschafte, verkeerde in de veronderstelling dat verdachte een bepaald bedrag aan inkomsten uit arbeid in loondienst had, terwijl daar in het geheel geen sprake van was.
Verdachte heeft slechts haar eigen financiële belangen voor ogen gehad. Zij heeft daarbij ook misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in haar werd gesteld door die financiële instelling, welk vertrouwen onontbeerlijk is in onze maatschappij voor het blijven bestaan van het systeem van financiële zekerheidsstelling.
Verdachte heeft ter zitting ook geen blijk gegeven in te zien dat haar handelen volstrekt onjuist was.
Dat brengt het hof er toe, ondanks het feit dat zij voor een gedeelte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken waarvoor de advocaat-generaal veroordeling heeft gevraagd, verdachte een hogere dan gevorderde straf op te leggen, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld en de zorg voor drie kinderen heeft. Het hof legt deze straf op in de wetenschap dat het betekent dat verdachte mogelijk nog een korte periode terug zal moeten in de gevangenis en ook al heeft de behandeling in hoger beroep lang op zich laten wachten.’
4.5
Volgens de steller van het middel is de bewezenverklaring van feit 2 in strijd met de kwalificatie daarvan, omdat de bewezenverklaring niet inhoudt dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Deze klacht is terecht voorgesteld, nu het bewezenverklaarde witwassen en niet het medeplegen van witwassen oplevert.
4.6
Het voorgaande behoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu moet worden aangenomen dat verdachte, gelet op de opgelegde straf en de daarvoor gegeven motivering en in aanmerking genomen dat de strafbedreiging voor medeplegen dezelfde is als voor het niet tezamen en in vereniging plegen van een delict, door de onjuiste kwalificatie niet in haar belangen is geschaad.6. De Hoge Raad kan de kwalificatie zelf verbeteren.7.
5.1
Het derde middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn, nu het verkorte arrest niet binnen de wettelijke termijn is aangevuld met de bewijsmiddelen en (daardoor) de stukken niet binnen acht maanden na het instellen van het cassatieberoep naar de Hoge Raad zijn gezonden.
5.2
Het hof heeft op 27 januari 2010 een verkort arrest gewezen. Namens verdachte is op 5 februari 2010 beroep in cassatie tegen het arrest ingesteld. De aanvulling als bedoeld in art. 365a jo 415 Sv, houdende door het hof gebezigde bewijsmiddelen, is op 6 januari 2011 ondertekend door de voorzitter en de griffier. De stukken van het geding zijn eerst op 21 januari 2011 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
5.3
Ingevolge art. 365a lid 3 jo 415 Sv had het hof het verkorte arrest moeten aanvullen binnen vier maanden na de datum waarop namens verdachte8. het cassatieberoep is ingesteld, dus uiterlijk op 5 juni 2010. Dat het hof deze termijn niet in acht heeft genomen leidt echter niet tot nietigheid.9.
In casu is voorts de inzendtermijn van acht maanden, met ruim drie maanden, overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM moet leiden tot strafvermindering.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
6
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Middel twee slaagt, hetgeen niet tot vernietiging behoeft te leiden omdat de Hoge Raad de kwalificatie zelf kan verbeteren. Het derde middel is gegrond, hetgeen tot een vermindering van de opgelegde straf behoort te leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot cassatie aanleiding behoort te geven.
7
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het arrest zal vernietigen voor wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging, het onder 2 bewezenverklaarde zal kwalificeren als ‘witwassen’ en de hoogte van de opgelegde straf zal verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2011
Onder 1 is aan verdachte verweten betrokkenheid bij een criminele organisatie die tot oogmerk had onder meer de export van hennep. Het hof heeft verdachte hiervan vrijgesproken, overwegende dat het bestaan van de criminele organisatie wettig en overtuigend kan worden bewezen maar verdachtes wetenschap van de organisatie en haar oorgmerk tot het plegen van de tenlastegelegde misdrijven onvoldoende zijn komen vast te staan. Ook [medeverdachte 3] zou tot deze organisatie hebben behoord. In de samenhangende zaak van deze medeverdachte is onder meer bewezenverklaard dat hij als leider aan de organisatie heeft deelgenomen.
Vgl. HR 27 september 2005, LJN AT4094.
HR 9 december 2008, LJN BG1654.
AM: De Rechtbank kwalificeerde het onder 2 primair bewezenverklaarde als ‘witwassen’.
Vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF1938. In die zaak verbeterde de Hoge Raad de kwalificatie ambtshalve.
HR 24 mei 2011, LJN BP6439; HR 6 juli 2010, LJN BL6761. Zie ook Van Dorst, A.J.A. (2009), Cassatie in strafzaken, p. 256.
Die zich op dat moment niet ter zake van de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis bevond.
HR 24 mei 2011, LJN BQ0767; HR 21 september 1999, NJ 1999, 786.