Zie rov. 3.1 t/m 3.8 van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1704, S&S 2014/106.
HR, 18-12-2015, nr. 14/04430
ECLI:NL:HR:2015:3624
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2015
- Zaaknummer
14/04430
- Roepnaam
Schenker/Transfennica
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3624, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑12‑2015; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2018:1090
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2421, Gevolgd
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2017:4005
ECLI:NL:PHR:2015:2421, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3624, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑06‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2016/341 met annotatie van K.F. Haak
Douanerechtspraak 2016/225
Uitspraak 18‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Vervoersrecht. CMR. Betekenis HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1333, NJ 1995/114 (Cargofoor). Schade door tekortkoming in gegevensverstrekking die tot schade leidt na einde vervoersovereenkomst. Beoordeling naar nationaal recht.
Partij(en)
18 december 2015
Eerste Kamer
14/04430
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink,
t e g e n
TRANSFENNICA LOGISTICS B.V.B.A.,gevestigd te Kallo (Beveren), België,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Transfennica.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 225427/HA ZA 12-65 van de rechtbank Arnhem van 8 februari 2012 en 26 september 2012 (gecorrigeerd op 23 oktober 2012);
b. het arrest in de zaak 200.120.040 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Transfennica heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Transfennica mede door mr. K.J.O. Jansen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014 en tot verwijzing.
De advocaat van Transfennica heeft bij brief van 9 oktober 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
- -
i) In september 2010 heeft [eiseres] Transfennica opgedragen een aantal zendingen Nokia-artikelen te vervoeren van Roosendaal naar Hamina (Finland).
- -
ii) [eiseres] was als ondervervoerder ingeschakeld door de Finse rechtspersoon [A], die had aangenomen de Nokia artikelen van Roosendaal naar Moskou (Rusland) te vervoeren.
- -
iii) Transfennica heeft [B] N.V. (hierna: [B]) belast met het vervoer over de weg van Roosendaal naar de haven van Antwerpen (België).
- -
iv) Op 11 september 2010 zijn de zendingen in Roosendaal in de containers van [B] geladen.De zendingen hadden laadreferentienummers. Op de CMR vrachtbrieven is per zending aangegeven in welke container zij zijn geladen. De zendingen zijn op 17 september 2010 in Hamina aangekomen.
- -
v) Op 13 september 2010 heeft Transfennica desverzocht de containernummers per e-mail aan [eiseres] doorgegeven. In dat bericht is ten aanzien van drie laadreferentienummers een onjuist containernummer opgenomen doordat twee containernummers waren verwisseld. [eiseres] heeft het e-mailbericht van Transfennica doorgestuurd naar [A]. [A] heeft op basis van het e-mailbericht douanedocumenten opgesteld voor de uitvoer uit de EU (carnet-tirs).
- -
vi) Het vervoer van Hamina naar Rusland is in opdracht van [A] uitgevoerd door Contento OY en JSP Cargo OY. Bij de Russische grens zijn de twee hiervoor onder (v) genoemde containers achtergehouden, omdat de gewichten van de ladingen afweken van de op de carnet-tirs vermelde gegevens. De achtergehouden containers zijn opgeslagen aan de Russische grens en pas na een rechterlijke uitspraak vrijgegeven. [A] heeft de aan haar doorbelaste opslagkosten en de aan Contento OY en JSP Cargo OY door de Russische douane opgelegde boetes voldaan en op haar beurt aan [eiseres] doorbelast.
- -
vii) [eiseres] heeft Transfennica laten weten de transportkosten te verrekenen met de door haar geleden schade bestaande uit de aan haar doorbelaste boetes en opslagkosten als hiervoor onder (vi) bedoeld, de truckdemurrage en de kosten voor het in- en uitslaan van de goederen.
3.2.1
Transfennica vordert in dit geding in conventie betaling van de (volledige) transportkosten. [eiseres] heeft in reconventie vergoeding gevorderd van de hiervoor in 3.1 onder (vi) en (vii) genoemde schade. De rechtbank heeft de vordering van Transfennica afgewezen en die van [eiseres] toegewezen, onder vermindering van de door Transfennica gevorderde transportkosten.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiseres] afgewezen en die van Transfennica toegewezen. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen.
Transfennica was noch op grond van de transportopdracht noch op grond van de op de vervoersovereenkomst toepasselijke CMR verplicht laadreferentie- en containernummers aan [eiseres] te verstrekken. Dat laat evenwel onverlet dat een dergelijke verplichting onderdeel kan uitmaken van de vervoersovereenkomst. [eiseres] heeft zich erop beroepen dat Transfennica naar branchegebruik gehouden was genoemde gegevens aan haar te verstrekken. (rov. 4.4)
3.2.3
Vervolgens heeft het hof overwogen:
“4.5 Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Transfennica inderdaad verplicht was op verzoek van [eiseres] onder de vervoersovereenkomst voormelde gegevens [laadreferentie- en containernummers; toevoeging Hoge Raad aan [eiseres] te verstrekken en in moest staan voor de juistheid daarvan, geldt het volgende. [eiseres], als wederpartij van Transfennica, heeft haar vordering gestoeld op het schenden van een contractuele verplichting. Haar stelling is dat Transfennica de verplichting tot juiste gegevensverstrekking jegens haar niet is nagekomen. Aangenomen dat dit juist is, geldt dat de contractuele verhouding tussen Transfennica en [eiseres] omkaderd en beperkt is door de transportopdracht waarop de CMR van toepassing is. Nu vast staat dat Transfennica de zaken tijdig en in goede staat in Hamina heeft afgeleverd, is de vervoersovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica op dat moment geëindigd. De gestelde fout van Transfennica heeft in de contractuele relatie tussen Transfennica en [eiseres], dus tijdens het vervoer van Roosendaal naar Hamina, niet tot schade – bijvoorbeeld vanwege vertraging in de aflevering – geleid en daarmee niet tot schadeplichtigheid van Transfennica binnen de vervoersovereenkomst.
4.6
De gestelde schade is immers pas ingetreden tijdens het verdere vervoer door Contento OY en JSP Cargo OY, dat in opdracht van [A] is verricht. De vervoerde zaken zijn opgehouden waardoor vertraging is ontstaan in de aflevering en er zijn extra kosten gemaakt voor onder meer opslag. Transfennica was echter geen partij bij deze contractuele relatie – evenmin als [eiseres] – en [eiseres] heeft ook onvoldoende toegelicht op welke wijze Transfennica desalniettemin contractueel op grond van de CMR aansprakelijk is jegens haar voor een in de verhouding tussen [A] en Contento OY/JSP Cargo OY ontstane schade. Het enkele feit dat schade is veroorzaakt door een fout van Transfennica en [A] de kosten heeft doorbelast aan [eiseres] is daartoe onvoldoende. Er is geen reden om een uitzondering te maken op het in de CMR (strikt) gehanteerde uitgangspunt. Ook uit het nationale recht, artikel 8:1103 BW, volgt overigens dat de afzender geen ander recht heeft dan betaling van de limiet in geval van schendingen van artikel 8:1095 en 8:1096 BW. Gevolgschade, zoals hier aan de orde, komt niet voor vergoeding in aanmerking.
4.7
[eiseres] heeft betoogd dat in het onderhavige geval het arrest Cargofoor toepassing moet vinden, maar dat betoog faalt. In dat arrest ging het om een schadevordering van de gesubrogeerde opdrachtgever op grond van onrechtmatige daad voor schade die de vervoerder bij het lossen aan andere dan de vervoerde goederen had toegebracht. [eiseres] vordert echter op een contractuele grondslag vergoeding van schade die in verband staat met de vervoerde zaken en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de schadelijdende partij is. Uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest naar gevallen als het onderhavige acht het hof voorts niet opportuun, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR. De rechter dient naar het oordeel van het hof dan ook terughoudendheid te betrachten bij het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid.”
3.3
Het middel is gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 weergegeven oordeel van het hof in rov. 4.5-4.7. Onderdeel 2 onder (a) klaagt dat het hof heeft miskend dat degene die in het kader van de vervoersovereenkomst onjuiste gegevens verstrekt voor de ten gevolge daarvan veroorzaakte schade aansprakelijk kan worden gehouden ook indien de schade zich tijdens het vervolgtransport manifesteert. Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft miskend dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van de vervoerder en dat de onderhavige schade in ieder geval niet onder de door de CMR geregelde en gelimiteerde schade valt. Die schade valt evenmin onder de art. 8:1095, 8:1096 en 8:1103 BW. Van schade die een gevolg is van wel door de CMR of laatstgenoemde bepalingen geregelde schade is geen sprake, aldus het onderdeel.
3.4.1
Art. 17 lid 1 CMR bepaalt dat de vervoerder aansprakelijk is voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan is tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering. Art. 23 lid 5 CMR houdt in dat indien de rechthebbende bewijst dat door vertraging schade is ontstaan, de vervoerder gehouden is voor deze schade een vergoeding te betalen, die niet meer kan bedragen dan de vrachtprijs.
3.4.2
De CMR voorziet niet in een uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van de vervoerder. Art. 17 CMR regelt uitsluitend de aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies van of schade aan door hem vervoerde zaken, alsmede voor vertraging in de aflevering. Voor andere schade dan deze kan de vervoerder aansprakelijk zijn op grond van het toepasselijke nationale recht (vgl. met betrekking tot schade aan andere dan de vervoerde zaken HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1333, NJ 1995/114(Cargofoor)).
3.4.3
Het hof heeft in rov. 4.5 terecht overwogen dat de vervoersovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica is geëindigd op het moment dat Transfennica de goederen in Hamina had afgeleverd (vgl. HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8464, NJ 2012/289 (Tele Tegelen/Stainalloy)). Het hof heeft evenwel hieraan ten onrechte de gevolgtrekking verbonden dat de door [eiseres] gestelde tekortkoming van Transfennica in haar verplichting tot juiste gegevensverstrekking niet tot aansprakelijkheid van Transfennica op grond van de vervoersovereenkomst kan leiden. De aansprakelijkheid wegens die tekortkoming ziet niet op verlies van of schade aan de vervoerde zaken of op vertraging in de aflevering als bedoeld in de CMR. De CMR regelt deze aansprakelijkheid niet en staat niet aan het aannemen daarvan in de weg. Die aansprakelijkheid moet worden beoordeeld naar nationaal recht.
Ook de art. 8:1095, 8:1096 en 8:1103 BW, waarnaar het hof aan het slot van rov. 4.6 verwijst, hebben op deze aansprakelijkheid geen betrekking.
3.4.4
Voorts heeft het hof miskend dat het feit dat de schade pas na het einde van de vervoersovereenkomst is ontstaan of aan het licht is gekomen, niet meebrengt dat geen aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van de vervoersovereenkomst kan bestaan. Bepalend is immers of de schade, ook als die pas ontstaat of aan het licht komt nadat de vervoersovereenkomst is geëindigd, is veroorzaakt bij de uitvoering van die overeenkomst.
3.4.5
Uit het vorenstaande volgt dat de hiervoor in 3.3 weergegeven klachten gegrond zijn. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Transfennica in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.716,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 18 december 2015.
Conclusie 25‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Vervoersrecht. CMR. Betekenis HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1333, NJ 1995/114 (Cargofoor). Schade door tekortkoming in gegevensverstrekking die tot schade leidt na einde vervoersovereenkomst. Beoordeling naar nationaal recht.
14/04430
Mr. P. Vlas
Zitting, 25 september 2015
Conclusie inzake:
[eiseres]
(hierna: [eiseres])
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht Transfennica Logistics B.V.B.A.,
gevestigd te Kallo (Beveren), België
(hierna: Transfennica)
Deze zaak heeft betrekking op de vraag of een ondervervoerder aansprakelijk is op grond van het commune recht voor schade die tijdens het (niet door hem verzorgde) vervolgvervoer is ontstaan, doordat tijdens dat vervoer is uitgegaan van de juistheid van door die ondervervoerder verstrekte gegevens met betrekking tot de lading, terwijl in de laadreferenties een fout is gemaakt.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1 [eiseres] heeft in september 2010 aan Transfennica verzocht om een aantal zendingen Nokia artikelen te vervoeren van Roosendaal naar Hamina (Finland). [eiseres] heeft als ondervervoerder gehandeld in opdracht van de Finse rechtspersoon [A], die op haar beurt had aangenomen de Nokia artikelen over het gehele traject van Roosendaal naar Moskou (Rusland) te vervoeren. Voor het vervoer over de weg van Roosendaal naar de haven van Antwerpen heeft Transfennica een derde ([B] N.V.; hierna: [B]) ingeschakeld. Op 11 september 2010 heeft [B] zich met eigen containers gemeld bij DHL in Roosendaal waar de zendingen Nokia artikelen klaar stonden. De zendingen hadden laadreferentienummers (RU-nummers). Bij het laden heeft DHL op de CMR vrachtbrieven per zending aangegeven in welke container de artikelen waren geladen.
1.2 Op 13 september 2010 heeft [eiseres] aan Transfennica een e-mail gestuurd met het verzoek de containernummers door te geven van de vrachten die in Roosendaal zijn geladen. Een medewerker van Transfennica heeft de gegevens bij [B] opgevraagd en ook op 13 september 2010 aan [eiseres] gemaild. In deze e-mail is een fout geslopen in die zin dat ten aanzien van drie laadreferentienummers een onjuist containernummer aan [eiseres] is doorgegeven.
1.3 De goederen zijn op 17 september 2010 in Hamina aangekomen. De e-mail van 13 september 2010 van Transfennica aan [eiseres] is door [eiseres] doorgestuurd aan [A]. Laatstgenoemde heeft op basis van dit e-mailbericht douanedocumenten opgesteld voor uitvoer uit de EU (carnet-tirs). In opdracht van [A] hebben de ondervervoerders Contento OY en JSP Cargo OY het vervoer van de goederen van Hamina naar Moskou verzorgd. Bij de Russische grens zijn twee containers achtergehouden, omdat de gewichten van de ladingen niet overeenkwamen met de in de carnet-tirs vermelde gegevens. De Russische douane heeft vervolgens een rechterlijke uitspraak afgewacht voordat de containers werden vrijgegeven. De door de Russische autoriteiten aan de ondervervoerders opgelegde boetes heeft [A] op grond van art. 11 CMR2.voor haar rekening genomen.
1.4 Op 21 september 2010 heeft Transfennica voor het vervoer van Roosendaal naar Hamina twee facturen aan [eiseres] verzonden voor een totaalbedrag van € 23.200,00. [eiseres] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
1.5 [eiseres] heeft vervolgens aan Transfennica bericht dat zij de transportkosten zal verrekenen met de door haar geleden schade, te weten de opgelegde boetes, de opslagkosten, de kosten van truckdemurrage en de kosten voor het in- en uitslaan van de goederen.
1.6 Transfennica heeft bij dagvaarding van 8 december 2011 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en betaling gevorderd van de transportkosten. [eiseres] heeft hiertegen verweer gevoerd en in reconventie veroordeling gevorderd van Transfennica tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 82.633,29 dan wel van € 59.433,29 in het geval van verrekening. [eiseres] heeft aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd dat zij op grond van een aan Transfennica toerekenbare fout, die heeft geleid tot een omwisseling van de laadreferentienummers bij bepaalde containers, schade heeft geleden.
1.7 De rechtbank heeft bij vonnis van 26 september 2012 de vorderingen van Transfennica afgewezen en de vorderingen in reconventie van [eiseres] toegewezen. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat Transfennica heeft voldaan aan haar verplichting om de vervoerde zaken zonder vertraging op de overeengekomen plaats van bestemming af te leveren in de staat waarin zij deze zaken heeft ontvangen. Volgens de rechtbank betekent dit echter niet dat geen bijkomende verplichtingen kunnen worden overeengekomen. Transfennica heeft door als extra service in te gaan op het verzoek om informatie aan [eiseres] te verstrekken onder de gegeven omstandigheden de verplichting op zich genomen die informatie te verstrekken en daarmee ook in te staan voor de juistheid van die informatie, nu zij bij het verstrekken van die informatie geen voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de juistheid daarvan. Volgens de rechtbank moet het voor Transfennica redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat [eiseres] deze informatie voor de doorvoer naar Rusland zou gebruiken, omdat het voor de uitvoer uit de Europese Unie evident van groot belang is om te weten welke zendingen zich in welke container bevinden (rov. 4.3). De rechtbank is van oordeel dat Transfennica tekort is geschoten in de nakoming van een contractuele verplichting en op voet van art. 6:74 BW gehouden is tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade (rov. 4.4). De rechtbank heeft het beroep van Transfennica op art. 23 lid 4 CMR, waarin de aansprakelijkheid van de vervoerder voor vervolgschade is uitgesloten, verworpen. Volgens de rechtbank voorziet de CMR niet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder en heeft art. 23 lid 4 CMR uitsluitend betrekking op de aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies of beschadiging van de vervoerde zaken, waarvan in casu geen sprake is (rov. 4.8).
1.8 Transfennica is van het vonnis van 26 september 2012 in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 4 maart 2014 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden het vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende in conventie [eiseres] tot betaling van de transportkosten veroordeeld en in reconventie de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
1.9 [eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. Transfennica heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna door Transfennica nog is gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 4.5 t/m 4.7 van het bestreden arrest en bestaat uit drie onderdelen, waarbij het tweede en het derde onderdeel uiteenvallen in verschillende subonderdelen. De genoemde rechtsoverwegingen luiden als volgt:
‘4.5 Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Transfennica inderdaad verplicht was op verzoek van [eiseres] onder de vervoersovereenkomst voormelde gegevens [te weten de laadreferentienummers en containernummers, A-G] aan [eiseres] te verstrekken en in moest staan voor de juistheid daarvan, geldt het volgende. [eiseres], als wederpartij van Transfennica, heeft haar vordering gestoeld op het schenden van een contractuele verplichting. Haar stelling is dat Transfennica de verplichting tot juiste gegevensverstrekking jegens haar niet is nagekomen. Aangenomen dat dit juist is, geldt dat de contractuele verhouding tussen Transfennica en [eiseres] omkaderd en beperkt is door de transportopdracht waarop de CMR van toepassing is. Nu vast staat dat Transfennica de zaken tijdig en in goede staat in Hamina heeft afgeleverd, is de vervoersovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica op dat moment geëindigd. De gestelde fout van Transfennica heeft in de contractuele relatie tussen Transfennica en [eiseres], dus tijdens het vervoer van Roosendaal naar Hamina, niet tot schade – bijvoorbeeld vanwege vertraging in de aflevering – geleid en daarmee niet tot schadeplichtigheid van Transfennica binnen de vervoersovereenkomst.
4.6
De gestelde schade is immers pas ingetreden tijdens het verdere vervoer door Contento OY en JSP Cargo OY, dat in opdracht van [A] is verricht. De vervoerde zaken zijn opgehouden waardoor vertraging is ontstaan in de aflevering en er zijn extra kosten gemaakt voor onder meer opslag. Transfennica was echter geen partij bij deze contractuele relatie – evenmin als [eiseres] – en [eiseres] heeft ook onvoldoende toegelicht op welke wijze Transfennica desalniettemin contractueel op grond van de CMR aansprakelijk is jegens haar voor een in de verhouding tussen [A] en Contento OY/JSP Cargo OY ontstane schade. Het enkele feit dat schade is veroorzaakt door een fout van Transfennica en [A] de kosten heeft doorbelast aan [eiseres] is daartoe onvoldoende. Er geen reden is [lees: Er is geen reden; A-G] om een uitzondering te maken op het in de CMR (strikt) gehanteerde uitgangspunt. Ook uit het nationale recht, artikel 8:1103 BW, volgt overigens dat de afzender geen ander recht heeft dan betaling van de limiet in geval van schendingen van artikel 8:1095 en 8:1096 BW. Gevolgschade, zoals hier aan de orde, komt niet voor vergoeding in aanmerking.
4.7
[eiseres] heeft betoogd dat in het onderhavige geval het arrest Cargofoor toepassing moet vinden, maar dat betoog faalt. In dat arrest ging het om een schadevordering van de gesubrogeerde opdrachtgever op grond van onrechtmatige daad voor schade die de vervoerder bij het lossen aan een andere dan de vervoerde goederen had toegebracht. [eiseres] vordert echter op een contractuele grondslag vergoeding van schade die in verband staat met de vervoerde zaken en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de schadelijdende partij is. Uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest naar gevallen als het onderhavige acht het hof voorts niet opportuun, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR. De rechter dient naar het oordeel van het hof dan ook terughoudendheid te betrachten bij het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid’.
2.2
Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop. In cassatie is onbestreden dat de onderhavige vervoerovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica wordt beheerst door de CMR en dat Transfennica de vervoerde zaken tijdig en in goede staat heeft afgeleverd op de overeengekomen plaats van bestemming. Art. 17 CMR regelt de aansprakelijkheid van de vervoerder ‘voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering’. Art. 23 CMR bepaalt kort gezegd dat de schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen die ten laste van de vervoerder wordt gebracht, is gelimiteerd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 april 1994 (Cargofoor) het volgende overwogen:
‘3.3 De CMR voorziet niet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder. Art. 17 regelt uitsluitend de aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies van of schade aan door hem vervoerde zaken, alsmede voor vertraging in de aflevering. Aansprakelijkheid van de vervoerder voor andere dan de vervoerde zaken wordt niet door de CMR doch door het toepasselijke nationale recht beheerst.
Waar art. 23 spreekt van geheel of gedeeltelijk verlies van ‘de goederen’, geeft het een regeling voor aansprakelijkheid voor schade door geheel of gedeeltelijk verlies van de vervoerde zaken bedoeld in art. 17. De bepaling in het slot van art. 23 lid 4 (‘verdere schadevergoeding is niet verschuldigd’) geeft een uitwerking van hetgeen overigens in art. 23 is bepaald en betreft dan ook alleen schade door geheel of gedeeltelijk verlies of – door toepassing van art. 25 – beschadiging van vervoerde zaken. Hetzelfde geldt voor art. 28 dat, voor zover hier van belang, een regeling geeft voor het geval waarin ter zake van het verlies of de beschadiging van vervoerde zaken tegen de vervoerder een vordering wordt ingesteld die niet is gegrond op de vervoerovereenkomst maar op de wet. Noch art. 23, noch art. 28 geeft een regeling voor aansprakelijkheid voor beschadiging of verlies van andere dan de vervoerde zaken’.3.
Dit betekent dat de vervoerder buiten het terrein van de door de CMR bestreken aansprakelijkheid naar nationaal recht aansprakelijk kan zijn voor schade, anders dan schade door verlies of beschadiging van de lading, of door vertraging in de aflevering. In zijn conclusie voorafgaand aan het Cargofoor-arrest heeft A-G Strikwerda opgemerkt dat het feit dat de door art. 17 CMR bestreken aansprakelijkheid beperkt is, niet betekent
‘dat de vervoerder buiten het terrein van de door de CMR bestreken aansprakelijkheid, geen aansprakelijkheid te duchten zou hebben. Voor schade, anders dan door verlies of beschadiging van de lading, of door vertraging in de aflevering, kan de vervoerder aansprakelijk zijn krachtens nationaal recht, aangezien deze aansprakelijkheid buiten het materiële toepassingsgebied van de CMR valt en de CMR de aansprakelijkheid niet exclusief regelt’.4.
2.3
In het Cargofoor-arrest ging het om het geval dat een lading azijnzuur bij lossing in de landtanks op de plaats van bestemming gecontamineerd was met restanten van een vorige lading in het vervoermiddel. De vervoerder werd op grond van het gemene recht aangesproken uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad wegens de schade aan de inhoud van de landtanks.
2.4
In de onderhavige zaak heeft [eiseres] Transfennica aangesproken uit hoofde van niet-nakoming van haar contractuele verplichting tot het verschaffen van de juiste laadreferenties, welke verplichting zou voortvloeien uit de tussen [eiseres] en Transfennica gesloten vervoerovereenkomst. De schade is ontstaan door de onjuiste opgave/verwisseling van de laadreferenties van bepaalde containers tijdens het vervolgvervoer van de zaken van Hamina naar de Russische grens, welk vervoer door Contento OY en JSP Cargo OY in opdracht van de Finse vennootschap [A] heeft plaatsgevonden. Het gaat derhalve niet om schade die door de vervoerde zaken aan andere zaken is toegebracht, zoals het geval was in het Cargofoor-arrest, maar om de schending van een contractuele nevenverplichting op grond waarvan schade is geleden nadat de vervoerde zaken conform de overeenkomst zijn afgeleverd op de overeengekomen plaats. Is schade aan andere goederen ontstaan die het gevolg is van beschadiging of verlies van de vervoerde goederen in de zin van art. 17 CMR, dan is sprake van gevolgschade en rijst de vraag of de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van art. 23 CMR van toepassing is op dergelijke gevolgschade.5.Deze situatie doet zich in onderhavige zaak niet voor.
2.5
Onderdeel 3 van het middel raakt naar mijn mening de kern van de zaak en zal daarom als eerste worden besproken. Het onderdeel valt uiteen in negen subonderdelen (genummerd a t/m i) en is gericht tegen rov. 4.6 en 4.7 van het bestreden arrest. Subonderdelen 3a en 3b klagen kort samengevat dat het hof heeft miskend dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder en dat in ieder geval de onderhavige schade niet valt onder de door de CMR geregelde en gelimiteerde schade, zodat die schade beoordeeld moet worden naar het (door partijen gekozen) Nederlandse recht. Volgens de subonderdelen heeft het hof miskend dat [eiseres] van mening is dat de onderhavige schade geen schade is die haar exclusieve regeling vindt in de CMR. Met haar beroep op het reeds aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 april 1994 (Cargofoor) heeft [eiseres] willen illustreren dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder.
2.6
[eiseres] heeft zich op het Cargofoor-arrest beroepen teneinde te betogen dat de aansprakelijkheid van Transfennica voor de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden niet door de CMR wordt beheerst, maar door het nationale recht (art. 6:74 jo 6:76 BW).6.Het hof is in rov. 4.5 veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat Transfennica verplicht was op verzoek van [eiseres] onder de vervoerovereenkomst de laadreferentiegegevens aan [eiseres] te verstrekken en in te staan voor de juistheid daarvan. Eveneens veronderstellenderwijs is het hof daarmee uitgegaan van het bestaan van een contractuele nevenverplichting van Transfennica jegens [eiseres]. De niet-nakoming van die verplichting heeft, aldus het hof, niet tot schade geleid in de verhouding tussen Transfennica en [eiseres], omdat de zaken tijdig en in goede staat zijn afgeleverd op de overeengekomen plaats. Daarmee is volgens het hof de aan de CMR onderworpen overeenkomst tussen [eiseres] en Transfennica geëindigd en is er geen sprake van aansprakelijkheid voor Transfennica binnen de vervoerovereenkomst. In rov. 4.7 van het bestreden arrest heeft het hof overwogen dat, nu [eiseres] op een contractuele grondslag schadevergoeding heeft gevorderd die verband houdt met de vervoerde zaken, de uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest niet opportuun wordt geacht, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR.
2.7
Ik meen dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het hof in rov. 4.7 heeft geoordeeld dat [eiseres] op een contractuele grondslag uit hoofde van de vervoerovereenkomst geen vergoeding van schade anders dan door verlies of beschadiging van de lading of door vertraging in de aflevering kan vorderen, omdat de aansprakelijkheid van de vervoerder exclusief wordt geregeld door de CMR, is dat oordeel onjuist, omdat wordt miskend dat de CMR niet voorziet in een uitputtende aansprakelijkheid van de vervoerder. Voor zover het oordeel van het hof aldus zou moeten worden verstaan dat voor aansprakelijkheid buiten de CMR wegens schending van een contractuele nevenverplichting – aangenomen dat in de vervoerovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica sprake is van een nevenverplichting tot het verstrekken van de laadreferentiegegevens – geen plaats is, is dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk in het licht van het oordeel van het hof dat veronderstellenderwijs moet worden uitgegaan van het bestaan van een dergelijke contractuele verplichting. Het hof heeft bovendien niet aangegeven waarom schending van een dergelijke contractuele nevenverplichting niet zou kunnen leiden tot een buiten de CMR vallende aansprakelijkheid van de vervoerder, anders dan door aan te geven dat een uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest ‘voorts’ niet opportuun wordt geacht, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR. Weliswaar heeft het hof overwogen dat het in het Cargofoor-arrest ging om een schadevordering van de gesubrogeerde opdrachtgever op grond van onrechtmatige daad voor schade die aan andere dan de vervoerde zaken is toegebracht, maar het Cargofoor-arrest brengt naar mijn mening niet mee dat de vervoerder geenszins aansprakelijk kan worden gesteld voor schade uit hoofde van schending van een contractuele nevenverplichting, voor zover die aansprakelijkheid geen betrekking heeft op de schade in de zin van art. 17 CMR (geheel of gedeeltelijk verlies en beschadiging van de vervoerde zaken, alsmede voor schade ontstaan door vertraging in de aflevering).
2.8
De subonderdelen 3a en 3b slagen derhalve. Bij deze stand van zaken kunnen de overige subonderdelen van onderdeel 3 buiten behandeling blijven, omdat zij voortbouwen op de subonderdelen a en b.
2.9
Over de onderdelen 1 en 2 kan ik kort zijn. Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 4.5 van het bestreden arrest en betoogt dat de vraag die het hof zich had moeten stellen niet is of Transfennica verplicht was de laadreferenties en containernummers te verstrekken en in te staan voor de juistheid daarvan, maar de vraag of het geen tekortkoming van Transfennica oplevert om [eiseres] verkeerde (verwisselde) gegevens te verstrekken, met als gevolg dat die verkeerde gegevens in het vervolgtransport moeilijkheden zouden veroorzaken en tot schade zouden leiden. Het onderdeel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat het hof in rov. 4.5 veronderstellenderwijs ervan is uitgegaan dat sprake is van een tekortkoming van Transfennica op grond van het feit dat zij aan [eiseres] verkeerde (verwisselde) gegevens heeft verstrekt.
2.10
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 4.5 en 4.6 van het bestreden arrest en valt na een inleiding uiteen in vier subonderdelen. Het onderdeel verwijt het hof dat het de causaliteit tussen de verstrekking van de verkeerde gegevens door Transfennica en de nadien onstane schade in de verhouding tussen [A] en haar ondervervoerders, Contento OY en JSP Cargo OY, heeft miskend. Het onderdeel faalt in zijn geheel, omdat het uitgaat van een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft de vorderingen van [eiseres] niet afgewezen wegens het ontbreken van de bovengenoemde causaliteit, maar op de grond dat de schending van de contractuele verplichting door Transfennica in verband met het restrictieve stelsel van aansprakelijkheid ingevolge de CMR slechts tot aansprakelijkheid kan leiden in het kader van het gecontracteerde vervoer (in het onderhavige geval van Roosendaal naar Hamina).
2.11
De slotsom is dat onderdeel 3 slaagt en dat het bestreden arrest moet worden vernietigd.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑09‑2015
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, gesloten te Genève op 19 mei 1956, Trb. 1957, 84.
HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1333, NJ 1995/114, S&S 1994/72.
Conclusie A-G Strikwerda vóór HR 15 april 1994, ECLI:NL:PHR:1994:ZC1333, onder 8, met verdere literatuurverwijzingen. Zie ook o.a. J.H.J. Teunissen, De beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder onder de CMR, in: Verbindend recht, opstellen aangeboden aan prof. mr. K.F. Haak, 2012, p. 506 en 509; M.L. Hendrikse en Ph.H.J.G. van Huizen (red.), CMR: Internationaal vervoer van goederen over de weg, 2005, p. 104; P. de Meij, Gevolgschade in het internationale wegvervoer, NTBR 1996/3, p. 70-75.
Zie J.H.J. Teunissen, a.w., p. 505, die erop wijst dat een algemene omschrijving van het begrip gevolgschade niet eenvoudig is te geven en gevolgschade definieert als: ‘schade, anders dan schade aan of verlies van het vervoerde goed zelf, die voortvloeit uit de niet nakoming van de verplichting van de vervoerder het te vervoeren goed af te leveren in de staat waarin hij het heeft ontvangen’; P. de Meij, a.w., p. 70, alsmede diens proefschrift, Samenloop van CMR-Verdrag en EEX-Verordening, Serie Recht en Praktijk, deel 123, diss. RUG 2003, p. 96.
Zie in dit verband punt 10.3 van de memorie van antwoord zijdens [eiseres] in appel.
Beroepschrift 04‑06‑2014
In den jare tweeduizend-veertien […], de vierde juni;
Ten verzoeke van:
de besloten vennootschap SCHENKER B.V., gevestigd te Ede, te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage, aan de Valkenboslaan no 7 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr E. van Staden ten Brink, die mijn requirante bij deze aanwijst teneinde haar als zodanig in na te melden geding in cassatie te vertegenwoordigen;
[heb ik]
[Heb ik, JACOB CORNELIS BOERSTRA, als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van PAULUS CORNELIS VAN ROON, gerechtsdeurwaarder [gevestigd] te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Baden [Powwalweg] 263;]
de vennootschap naar Belgisch recht TRANSFENNICA LOGISTICS B.V.B.A., gevestigd te Kallo (Beveren), België, te dezer zake in vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende te Amsterdam ten kantore van de advocaat Mr R.P. van Campen, aldaar ten kantore van die advocaat aan het adres Koningslaan no 35 te Amsterdam ingevolge art. 63 lid 1 Rv. mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan
[Mevrouw M. Visser, aldaar werkzaam]
I AANGEZEGD:
dat mijn requirante bij deze beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zesde kamer, onder zaaknummer 200.120.040 gewezen en uitgesproken op 4 maart 2014 inzake mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerde als appellante;
(volgens de wet verplichte aanzeggingen):
dat van gerequireerde bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf gerequireerde's verschijning in het geding in cassatie en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorende bij de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken, die onder meer is te vinden op de website www.wetten.overheid.nl/BWBR0028899/;
dat van een persoon, die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de Rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, bedoeld in art. 7, derde lid, onderdeel e van de Wet op de Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens art. 35, tweede lid van die wet;
dat indien gerequireerde in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door die verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad verstek tegen gerequireerde verleent, haar (eventueel) gevoerde verweer in cassatie buiten beschouwing blijft en haar recht om in cassatie verweer te voeren dan wel om in cassatie te komen vervalt;
II GEDAGVAARD:
om op vrijdag de vijfde september tweeduizend-veertien (2014), des voormiddags te tien uur, niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat no 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE:
tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het volgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt,
doordat het Hof heeft overwogen en beslist, gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld, — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —, onder zaaknummer 200.120.040 gewezen en uitgesproken op 4 maart 2014,
ten onrechte om één of meer van de navolgende —zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen— redenen.
Feiten:
a.
Het gaat in de onderhavige procedure —voorzover in cassatie (nog) van belang— om het navolgende. Tussen eiseres van cassatie (hierna ook: Schenker) en verweerster in cassatie (Transfennica) is een vervoersovereenkomst gesloten nopens het transport van elektronische apparatuur (‘Nokia-artikelen’) van Roosendaal naar Hamina, Finland. De aan beide partijen kenbare bedoeling was dat de Nokia-artikelen na het aan Transfennica toevertrouwd transport verder zouden worden vervoerd, naar Moskou, Rusland (zie ook hierna § 2.6).
b.
Transfennica heeft aan Schenker (op Schenker's verzoek) gegevens verstrekt betreffende de containers en de daarin geladen zendingen. Daarbij zijn fouten gemaakt, sommige ladingen en de containers zijn verwisseld (zie 's‑Hofs arrest rovv. 3.4 + 3.5). Deze vergissing had grote gevolgen: bij het vervolgtransport (Hamina-Moskou) zijn de betreffende containers door de Russische autoriteiten achtergehouden omdat de gewichten van de ladingen niet overeenkwamen met de gewichten genoemd in de carnet-tirs (exportdocumenten). Er is terzake voor Schenker een schade ontstaan van € 82.633,29 terzake van boetes, opslagkosten, truckdemurrage en in- en uitslagkosten (vgl. 's‑Hofs arrest rovv. 3.7, 3.8 + 4.1).
c.
In de onderhavige procedure heeft Transfennica in conventie de overeengekomen vrachtsom van het transport Roosendaal/Hamina gevorderd. In reconventie heeft Schenker vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd, ten dele door verrekening met de vrachtsom. Heeft de Rechtbank in haar vonnis van 26 september 2012 —grosso modo— Schenker in het gelijk gesteld, het Hof heeft dit vonnis vernietigd, de vordering van Transfennica (praktisch) geheel toegewezen, Schenker's reconventionele vorderingen alsnog integraal afgewezen.
d.
De door het Hof gebezigde gronden vormen de inzet van dit cassatieberoep.
Klachten:
Bestrijding oordeel Hof m.b.t. de contractsverplichting.
1)
Tegen rovv. 4.1 t.m. 4.4 heeft Schenker op zich geen bezwaar. Ook neemt Schenker met waardering kennis van het oordeel van het Hof dat een partij bij een vervoersovereenkomst verplicht kan zijn om zijn contractspartner (juiste) gegevens omtrent de (verwerking van de) lading te verstrekken, van hetzelfde (hypothetisch) uitgangspunt in rov. 4.5, gevolgd door het (eveneens hypothetisch) uitgangspunt, dat Transfennica in moest staan voor de juistheid daarvan (i.e.: voor de juistheid van die verstrekte gegevens). Die waardering mag de ogen er niet voor doen sluiten, dat deze (of dergelijke) discussies niet de kern van de zaak vormen, niet datgene waar het in deze zaak wérkelijk om gaat. Het gaat er immers niet, althans niet in de eerste plaats, om of Transfennica verplicht was Schenker de bedoelde gegevens te verstrekken en/of in had te staan voor de juistheid van de aldus verstrekte gegevens, het gaat er te dezen om dat Transfennica Schenker de verkeerde, d.w.z. de verwisselde gegevens heeft verstrekt. De vraag die het Hof zich in de eerste plaats had moeten stellen en die de verwijzingsrechter zich (na de verhoopte vernietiging van 's‑Hofs arrest) moet stellen, is dus niet, althans niet in de eerste plaats of Transfennica verplicht was de gevraagde gegevens te verstrekken en of zij had in te staan voor de juistheid daarvan, maar of het geen tekortkoming van Transfennica oplevert om Schenker verkeerde, verwisselde, gegevens te verstrekken, met als gevolg, dat die verkeerde /verwisselde gegevens in het vervolgtransport moeilijkheden zouden veroorzaken en tot schade zouden leiden.
Causaliteit.
2)
In rov. 4.5 van zijn arrest heeft het Hof, uitgaande van de verplichting van Transfennica de bedoelde gegevens te verstrekken en in te staan voor de juistheid daarvan, als zijn oordeel gegeven, dat, aangenomen dat dit juist is, geldt dat de contractuele verhouding tussen Transfennica en Schenker ‘omkaderd en beperkt is’ door de transportopdracht waarop de CMR van toepassing is. Het Hof vervolgt dan: ‘Nu vast staat dat Transfennica de zaken tijdig en in goede staat in Hamina heeft afgeleverd, is de vervoersovereenkomst tussen Schenker en Transfennica op dat moment geëindigd. De gestelde fout van Transfennica heeft in de contractuele relatie tussen Transfennica en Schenker, dus tijdens het vervoer van Roosendaal naar Hamina, niet tot schade —bij voorbeeld vanwege vertraging in de aflevering— geleid en daarmee niet tot schadeplichtigheid van Transfennica binnen de vervoersovereenkomst.’ Het Hof werkt dit oordeel nader uit in rov. 4.6, alwaar het Hof (kort samengevat) verduidelijkt, dat de schade pas is ingetreden tijdens het vervolgvervoer, waarbij Transfennica geen partij was (evenmin als Schenker) terwijl Schenker onvoldoende zou hebben toegelicht op welke wijze Transfennica desalniettemin contractueel op grond van de CMR aansprakelijk is jegens haar voor een in de verhouding tussen Schenker OY en Contento OY/JSP Cargo OY ontstane schade: ‘het enkele feit, dat de schade is veroorzaakt door een fout van Transfennica en Schenker OY de kosten heeft doorbelast aan Schenker is daartoe onvoldoende.’, aldus 's‑Hofs arrest in rov. 4.6.
a)
Aldus overwegende en beslissende, geeft 's‑Hofs arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is 's‑Hofs arrest althans en op zijn minst niet naar de eis der wet genoegzaam met redenen omkleed. Wie immers, òòk in het kader van een vervoersovereenkomst, onjuiste (zoals in dit geval: verkeerde, want verwisselde) gegevens verstrekt, zal, indien zulks een hem toe te rekenen tekortkoming oplevert, aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de ten gevolge van dien veroorzaakte schade, ook indien die schade zich eerst later, b.v., zoals in dit geval tijdens het vervolgtransport, manifesteert c.q. wordt geleden. Natuurlijk zal dat anders (kunnen) zijn, indien de vervoersovereenkomst anders bepaalt dan wel meebrengt, maar in het algemeen is er geen reden de aansprakelijkheid van de voor een dergelijke fout verantwoordelijke beperkt te achten tot de gevolgen voor het gecontracteerde transport. Zo het Hof van oordeel was, dat de vervoersovereenkomst in dit geval te dezen anders bepaalt dan wel meebrengt, dan had het Hof zijn oordeel op dit punt nader moeten motiveren.
b)
Voor schadevergoeding in een contractuele situatie is immers in het algemeen vereist, maar ook voldoende, dat de schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis, waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar (in casu Transfennica) berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis, kan worden toegerekend (art. 6:98 BW). Zou het Hof van oordeel zijn, dat in casu niet aan dit vereiste voldaan was, dan had het Hof dat oordeel in ieder geval nader moeten motiveren, voorzoveel nodig mede gezien het feit, dat het geenszins als een buitensporig of onvoorzienbaar gevolg van het bij de uitvoering van een vervoersovereenkomst verstrekken van verkeerde (verwisselde) gegevens kan worden gezien dat zulks in het vervolgtransport tot moeilijkheden leidt van een aard en omvang als in deze zaak aan de orde, terwijl voorts vaststaat dat Transfennica wist, dat er na het door haar verzorgde transport Roosendaal/Hamina een vervolgtransport over het traject Hamina/Moskou zou volgen (vgl. b.v. MvA § 7.2), alsmede dat het Transfennica duidelijk was dat Schenker de koppeling van laadreferenties met containers zou gebruiken voor de uitvoer naar Rusland (vgl. MvA § 6.2).
c)
Het oordeel in rov. 4.6 dat Transfennica geen partij —evenmin als Schenker— was bij de overeenkomst nopens het vervolgtransport en dat Schenker onvoldoende zou hebben toegelicht op welke wijze Transfennica desalniettemin contractueel op grond van de CMR aansprakelijk is jegens haar voor in de verhouding tussen de partijen in het vervolgtransport ontstane schade getuigt hetzij van een onjuiste rechtsopvatting, of zij is onbegrijpelijk. Over de CMR hierna nader bij onderdeel 3, hier als ingelast en herhaald te beschouwen. Maar ook los daarvan: bij het uitgangspunt, dat Transfennica aansprakelijk is voor de schade ontstaan door het verstrekken van verkeerde/ verwisselde gegevens, valt niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, in te zien, dat een dergelijke schade, wil zij voor vergoeding ten laste van Transfennica in aanmerking komen, niet geleden kan zijn ‘in de verhouding tussen Schenker OY en Contento OY/JSP Cargo Oy schade.’
d)
Schenker heeft ampel uiteengezet dat haar Finse zustervennootschap Schenker OY voor het vrijgeven van de containers boetes en opslagkosten heeft voldaan en verdere kosten heeft gemaakt/voldaan. Deze kosten heeft Schenker OY doorbelast aan Schenker (vgl. CvA §§ 1.15 t.m. 1.19, MvA §§ 2.18 t.m. 2.24 en §§ 8.1 t.m. 8.3). De Rechtbank heeft — overeenkomstig de stellingen en het standpunt van Schenker— met juistheid uiteengezet (vgl. rov. 4.5) dat Schenker door de fout van haar hulppersoon Transfennica op haar beurt toerekenbaar tekort is geschoten jegens Schenker OY en op dezelfde voet aansprakelijk is voor de onderhavige schade.Nu zij, Schenker, deze schade heeft vergoed stond daarmede voor de Rechtbank vast dat Schenker deze schade zelf had geleden (rov. 4.5 van het vonnis van de Rechtbank d.d.26 september 2012). Bij die stand van zaken is, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk welke nadere toelichting het Hof van Schenker kon verlangen resp. verlangde om tot het oordeel te (kunnen) geraken dat het oordeel van de Rechtbank dat Schenker zelf de onderhavige schade had geleden juist was.
Cargofoor/CMR.
3)
Het gaat in deze in de eerste plaats om de behandeling van het Cargofoor-argument in rovv. 4.6 + 4.7 van 's‑Hofs arrest. Het Hof signaleert hier enige verschillen tussen de Cargofoor-casus (HR 15.04.1994, NJ 1995, 114) en het voorliggende geval en overweegt dan: ‘Uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest naar gevallen als het onderhavige acht het Hof voorts niet opportuun, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR. De rechter dient naar het oordeel van het Hof dan ook terughoudendheid te betrachten bij het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid’. Uit 's‑Hofs arrest (rovv. 4.6 en —met name— 4.7) blijkt dat het Hof de onderhavige schade benadert, alsof de CMR op het vervolgtransport van toepassing is, dat Schenker's schadevordering moet voldoen aan de eisen, die de CMR stelt en dat zij die eisen niet kan doorstaan. Aldus overwegende en beslissende geeft 's‑Hofs arrest om diverse redenen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is zij innerlijk tegenstrijdig, althans niet naar de eis der wet genoegzaam met redenen omkleed.
a)
In de eerste plaats miskent het Hof dat waar het Schenker met haar beroep op het Cargofoor-arrest om gaat (en zij heeft van haar bedoeling bepaald geen geheim gemaakt; vgl. MvA §§ 10.1 t.m. 10.4; CvA §§ 5.2 + 5.3) is, dat het CMR-verdrag niet voorziet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder en dat in ieder geval de onderhavige schade uit de onderhavige oorzaak niet valt onder de door de CMR geregelde (en gelimiteerde) schade, zodat deze kwestie wordt beheerst door het (tussen partijen gekozen) Nederlandse recht. Er is dus, anders dan het Hof wil en overweegt, geen sprake van dat Schenker ‘de leer van het Cargofoor-arrest zou willen uitbreiden naar gevallen als het onderhavige’; het gaat Schenker er om dat déze schade uit déze oorzaak geen schade is, die haar exclusieve regeling vindt in de CMR, en dus juist niet kan worden neergesabeld omdat zij niet zou voldoen aan de eisen van de CMR, maar dient te worden beoordeeld naar de gewone beginselen van Nederlands recht (i.e. meer in het bijzonder de beginselen van wanprestatie).
b)
Aldus heeft het Hof geen (begrijpelijke) beslissing gegeven op de stellingname van Schenker en de grondslag van haar verweer alsmede de grondslag van haar vorderingen in reconventie miskend. Het Hof heeft dus miskend dat de onderhavige schade uit de onderhavige oorzaak geen schade is, die (exclusief) beheerst wordt door de (schaderegeling van de) CMR. In ieder geval had het Hof zijn oordeel wat dit betreft nader moeten motiveren.
c)
Het Hof heeft onvoldoende gemotiveerd (zo men wil: toegelicht) dat en waarom de CMR het vervolgtransport beheerste. Zoals het Hof (in rov. 4.6) terecht overweegt: het vervolgtransport is gecontracteerd tussen andere partijen, dan Schenker en Transfennica, maar dan valt ook niet, althans niet zonder nadere redengeving, die ontbreekt, in te zien, dat en op welke gronden, de CMR de relatie tussen partijen beheerst. 's‑Hofs arrest gaat dus mank aan een cirkelredenering: 's‑Hofs arrest beslist dat het vervolgtransport tussen andere partijen is gecontracteerd, maar verliest uit het oog dat er dan ook geen ruimte is voor de beslissing dat de CMR de schadevordering van Schenker in de weg staat, dan wel beperkt.
d)
Het vorenstaande vitieert ook de verwijzing die het Hof (rov. 4.6 in fine) doet naar het nationale recht, meer speciaal naar de artt. 8:1095 en 8:1096 BW en in dat voetspoor naar art. 8:1103 BW. Deze verwijzingen staan —omdat niet blijkt, dat en op welke gronden sprake is van een overeenkomst over het vervolgtransport tussen de procespartijen— naast de onderhavige zaak, zijn dus niet op hun plaats en zijn dus rechtens onjuist, vormen althans geen adequate redengeving.
e)
Dat het Hof op het verkeerde spoor rijdt blijkt ook uit het slot van rov. 4.6: ‘Gevolgschade, zoals hier aan de orde, komt niet voor vergoeding in aanmerking.’ Gevolgschade zou hooguit aan de orde zijn, als het ging om schade ontstaan tijdens het transport Roosendaal/ Hamina die ‘doorwerkte’ in het vervolgtransport Hamina/Moskou, maar daarvan is geen sprake, en —gelijk het Hof in rov. 4.5 met juistheid overweegt— Transfennica heeft de zaken tijdig en in goede staat in Hamina afgeleverd. De in het vervolgtransport geleden schade is dus geen gevolgschade van schade ontstaan tijdens het transport Roosendaal/Hamina, hoezeer ook een gevolg van een voor rekening van Transfennica ten tijde van dat transport gemaakte fout. Het Hof overweegt in rov. 4.5: de fout van Transfennica heeft in de contractuele relatie tussen Transfennica en Schenker niet tot schade geleid en daarmee niet tot schadeplichtigheid van Transfennica binnen de vervoersovereenkomst. De door het Hof daaraan verbonden consequentie dat Transfennica in het geheel niet aansprakelijk is voor de voor haar rekening gemaakte fout klopt niet. Daarmee zet het Hof de zaken op hun kop. Transfennica is uiteraard aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van de door haar (althans voor haar rekening) gemaakte fout, indien en voorzover daaraan toe te rekenen, alleen de CMR en de door het Hof geciteerde Nederlandse wettelijke bepalingen staan daarbuiten.
f)
Nu er, volgens het Hof, voor wat het vervolgtraject geen sprake is van een contractuele vervoersrelatie tussen Schenker en Transfennica wordt de in dat vervolgtraject geleden schade niet beheerst door de CMR en/of de wettelijke bepalingen die specifiek betrekking hebben op een vervoersovereenkomst, maar dat sluit niet uit, dat Transfennica niettemin aansprakelijk is voor de schade die toegerekend (kan en moet) worden aan de door haar gemaakte fout, ook voor een fout die zich in het vervolgtraject heeft gemanifesteerd en daar tot schade heeft geleid.
g)
Het vorenstaande vitieert de overwegingen en beslissingen van 's‑Hofs arrest, ook daar waar zij voorafgaan aan de cruciale rov. 4.7. Dat geldt dus de overweging in rov. 4.5 dat de contractuele verhouding tussen Transfennica en Schenker omkaderd en beperkt is door de transportopdracht waarop de CMR van toepassing is en voor de kennelijke eis van den Hove dat de fout van Transfennica in de contractuele relatie tussen Transfennica en Schenker tot schade zou moeten hebben geleid (wil Transfennica tot vergoeding van die schade kunnen worden gehouden en met als sequeel dat ook de aansprakelijkheidsbeperking van de CMR van toepassing is). Het vitieert ook rov. 4.6, waar het Hof niet begrijpt op welke wijze Transfennica ‘contractueel op grond van de CMR jegens haar aansprakelijk is voor de … schade.’ Het Hof miskent aldus dat Schenker nu juist niet stelde dat Transfennica ‘contractueel op grond van de CMR’ jegens haar aansprakelijk is maar omdat Transfennica als hulppersoon van Schenker een fout heeft gemaakt, waarvoor Schenker in haar verhouding tot derde(n) aansprakelijk is en welke (terechte) aanspraken zij heeft voldaan, waarna zij voor de schade weer verhaal zoekt op haar (voormalige) hulppersoon Transfennica. Rov. 4.7 is ook onbegrijpelijk en —in de onderhavige processuele setting— rechtens onjuist, waar het Hof, zonder verdere toelichting, verwijst naar ‘de opvattingen in de naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR’, want het gaat hier immers niet om een CMR-aansprakelijkheid. Dat oordeel over de opvatting in de buurlanden is in cassatie toetsbaar, want gegeven ter ondersteuning van 's‑Hofs rechtsopvatting omtrent geldend Nederlands recht en overigens in ieder geval onbegrijpelijk, aangezien in België, Duitsland en Engeland de opvatting wordt gehuldigd dat de vervoerder juist wèl buiten de CMR aansprakelijk kan zijn.
h)
Een soortgelijk bezwaar geldt m.m. voor rov. 4.6, waar het Hof ten onrechte aanhaakt bij bepalingen van nationaal recht betreffende de vervoersovereenkomst. 's‑Hofs arrest komt er over all op neer dat het Hof zich veel moeite neemt om aan te tonen dat het hier niet gaat om schade geleden in een tussen Schenker en Transfennica gecontracteerd (CMR-) transport om vervolgens schijnbaar naadloos over te schakelen op het betoog dat de CMR resp. de nationale regels verhaal van een dergelijke schade uitsluit, resp. beperkt. 's‑Hofs arrest is daarom ook innerlijk tegenstrijdig.
i)
Bovendien is rechtens onjuist het oordeel van het Hof dat de CMR resp. de door het Hof bedoelde nationale regels verhaal van schade als hier aan de orde zouden uitsluiten, resp. beperken. Het Hof miskent aldus dat de onderhavige schade niet valt onder de reikwijdte van de aansprakelijkheidsbepalingen van de CMR en boek 8 BW (meer speciaal art. 23 lid 4 CMR en art. 8:1103 BW) zodat deze wordt beheerst door (de beginselen van) boek 6 BW (meer speciaal de artt. 6:74 en 6:76 BW). Het Hof miskent aldus dat de onderhavige schade niet valt onder de CMR en/of art. 8:1103 BW omdat het hier niet gaat om verlies van of schade aan de vervoerde zaken, dan wel om vertraging in de aflevering.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn € [77,52]
DEURWAARDER.
mijn requirante kan de BTW verrekenen.