Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/15.7.1
15.7.1 De ratio legis van de koepelvrijstelling
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364488:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Toelichting bij het voorstel voor een Zesde richtlijn, Voorstel voor een Zesde richtlijn van de raad van 29 juni 1973, COM 73/950, V-N 1973, nr. 18A, blz. 758.
De tekst van de vrijstelling (art. 14 lid 1 onderdeel f van het voorstel) zoals die in het voorstel voor een Zesde richtlijn van 29 juni 1973 was opgenomen luidde: de diensten die zelfstandige beroepsgroeperingen met een medisch of paramedisch karakter aan hun leden verrichten ten behoeve van hun van belasting vrijgestelde werkzaamheden. Vgl. Conclusie van A-G Mischo van 3 oktober 2002, nr. C-8/01 (Taksatorringen), Jur. 2003, blz. I-13711, punt 108.
A.L.C. Simons, noot onder HR 16 december 2000, nr. 35 254, BNB 2001/191 (Samenwerkingsverband universiteiten).
Over de (drastische) uitbreiding van het bereik van de vrijstelling zijn noch in de verdere officiële stukken over de totstandkoming van de Zesde richtlijn, noch in de daarna verschenen rapporten van de Commissie (Eerste rapport van de Commissie van 17 januari 1983, COM 82/885 en Tweede rapport van de Commissie van 20 december 1988, COM 88/799) nadere toelichtingen te vinden.
HvJ EG 11 december 2008, nr. C-407/07 (Stichting Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing), V-N 2008/60.20.
M.E. van Hilten en H.W.M. van Kesteren, Omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 240.
D.B. Bijl, M.E. van Hilten en D.G. van Vliet, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2001, blz. 227.
HvJ EG 20 november 2003, nr. C-307/01 (D'Ambrumenil), V-N 2003/61.19, r.o. 58
Art. 9 lid 1 onderdelen d en f Uitv. Besl. OB.
De koepelvrijstelling was niet opgenomen in de Tweede richtlijn. Over de ratio legis van de vrijstelling is uit de officiële stukken inzake de totstandkoming van de Zesde richtlijn weinig af te leiden. Kennelijk werd de vrijstelling al in een aantal lidstaten toegepast met het oog op de gezondheidszorg.1 In het voorstel voor de Zesde richtlijn was de vrijstelling nog beperkt tot diensten door zelfstandige beroepsgroeperingen met een medisch of paramedisch karakter.2 Dit verklaart de plaats van de vrijstelling in art. 132 lid 1 onderdeel f Btw-richtlijn (ex art. 13A lid 1 onderdeel f Zesde richtlijn), vlak na de vrijstellingen die een medisch en / of zorg karakter hebben (art. 132 lid 1 onderdeel b, c, d en e Btw-richtlijn, ex art. 13A lid 1 onderdeel b, c, d, e Zesde richtlijn).3 Ergens in het proces van de totstandkoming van de Zesde richtlijn heft de vrijstelling een (veel) ruimer bereik gekregen. Het is niet meer na te gaan wat de motieven zijn geweest om de vrijstelling uit te breiden.4
Volgens het HvJ EG is de doelstelling van de vrijstelling:
“(...) een btw-vrijstelling in te voeren om te voorkomen dat de persoon die bepaalde diensten verricht, aan de betaling van die belasting wordt onderworpen wanneer hij genoopt is samen te werken met andere ondernemingen in een gemeenschappelijke structuur die bepaalde met het oog op die dienstverrichtingen noodzakelijke activiteiten voor haar rekening neemt.”5
In de sociaal-culturele sfeer komt het voor dat uit efficiencyoverwegingen organisaties samenwerkingsverbanden aangaan om bepaalde activiteiten centraal te laten verrichten.6 Wanneer het samenwerkingsverband (de koepelorganisatie) als een entiteit is te beschouwen, moeten de handelingen van het samenwerkingsverband geacht worden in het economisch verkeer plaats te vinden (niet in de interne bedrijfssfeer of de eigen kring van het samenwerkingsverband), ook al zou het aantal aangesloten partijen klein en besloten zijn (besloten kring). Zie hetgeen ik hierover in paragraaf 14.5.3.3 heb opgemerkt. Dat betekent dat de prestaties van het samenwerkingsverband aan de participanten aan de heffing van btw zijn onderworpen. Betreft het bijvoorbeeld administratiewerkzaamheden, dan moet het samenwerkingsverband (de koepel) btw in rekening brengen aan de participanten. Wanneer de participanten echter zelf vrijgestelde prestaties verrichten (zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen) of geen belastingplichtigen zijn (zoals kerkgenootschappen en gemeenten), dan kunnen zij deze btw niet (geheel) in aftrek brengen.7 Er bestaat immers slechts recht op aftrek van voorbelasting voor zover goederen en diensten worden gebruikt voor belaste doeleinden van een belastingplichtige (zie hierover paragraaf 16.2). Het zou dan niet aantrekkelijk zijn voor belastingplichtigen in de sociaal-culturele sector om op zichzelf economisch efficiënte samenwerkingsverbanden te vormen. De verstorende werking van de vrijstellingen zonder recht op aftrek in de btw zou dan nog eens extra worden versterkt doordat ook op zichzelf efficiënte samenwerkingsverbanden niet worden gevormd. Door de gecentraliseerde activiteiten onder een vrijstelling te brengen wordt bewerkstelligd dat de heffing van btw geen belemmering meer vormt. Bovendien waarborgt de vrijstelling dat met de andere vrijstellingen beoogde doelen (zoals bijvoorbeeld kostenvermindering van de gezondheidszorg8) kunnen worden verwezenlijkt. Omdat de vrijstelling voor samenwerkingsverbanden op zichzelf echter ook een vrijstelling is die de concurrentieverhoudingen kan verstoren, zijn aan de vrijstelling strikte voorwaarden verbonden. In Nederland zijn, vanwege de concurrentieverstorende werking die inherent is aan de vrijstelling voor samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld administratieve diensten in een aantal gevallen uitgezonderd van de toepassing van de vrijstelling.9 In paragraaf 15.7.3 ga ik nader in op deze voorwaarden.