Nota van toelichting bij het besluit van 25 februari 2002 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar en administratief beroep, Stb. 2002, 113.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-07-2021, nr. Wahv 200.276.724/01
ECLI:NL:GHARL:2021:7004
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-07-2021
- Zaaknummer
Wahv 200.276.724/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:7004, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑07‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Meervoudig arrest. Proceskostenvergoeding telefonisch horen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat telefonisch horen niet als hoorzitting in de zin van het Bpb is aangemerkt. Het hof herhaalt dat bij een telefonische hoorzitting geen sprake is van reistijd en reiskosten en wijst op het afwijkende karakter van het horen in een Wahv-procedure, in die zin dat dit horen een (eenzijdige) toelichting op de beroepsgronden behelst. In aanmerking genomen de door de rechtsbijstandsverlener geleverde inspanning kent het hof met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb een half punt toe voor de deelname aan een telefonische ‘hoorzitting’.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2020, betreffende
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.
Het tussenarrest
De inhoud van het tussenarrest van 9 juli 2021 wordt hier overgenomen.
Zaaknummer | : Wahv 200.276.724/01 |
CJIB-nummer | : 225382774 |
Uitspraak d.d. | : 20 juli 2021 |
Het verdere procesverloop
De meervoudige kamer heeft het onderzoek gesloten.
De beoordeling
1. Artikel 14 van de Wahv bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:
- wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 70,- of
- wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld.
2.Van geen van deze situaties is hier sprake. De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie gematigd tot nihil.
3. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten, nu hij noch de betrokkene is uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter.
4. In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ligt het recht op toegang tot de rechter besloten. Wanneer een beroep wordt gedaan op schending van dit recht en dit beroep wordt gegrond bevonden, kan het wettelijk appelverbod buiten toepassing worden gelaten (vgl. het arrest van het hof van 12 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6402).
5. Artikel 12, eerste lid, van de Wahv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een (…) openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen.”6. In de beslissing van de kantonrechter is vermeld dat het beroep om proceseconomische redenen buiten zitting wordt afgedaan. De Wahv biedt de kantonrechter alleen de mogelijkheid om een beroep buiten zitting af te doen wanneer (verwijtbaar) niet (tijdig) zekerheid is gesteld of wanneer er gelet op artikel 13b van de Wahv nog slechts hoeft te worden beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding. Deze situaties zijn hier niet aan de orde. De kantonrechter had het beroep dan ook niet buiten zitting mogen afdoen. Dat brengt mee dat artikel 12, eerste lid, van de Wahv en daarmee het recht op toegang tot de rechter in zoverre is geschonden. Het appelverbod moet daarom buiten toepassing worden gelaten (vgl. het arrest van het hof van 6 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9162). Het hoger beroep is ontvankelijk.
7.Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, vernietigen.
8. De gemachtigde voert aan dat een proceskostenvergoeding moest worden toegekend. Bij matiging van het bedrag van de sanctie tot nihil bestaat voldoende aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De gemachtigde verwijst hierbij naar het arrest van het hof van
28 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3336. Ter zitting heeft de gemachtigde voorts gronden aangevoerd tegen de door het hof in andere zaken toegepaste matiging van het punt dat voor het telefonisch horen in administratief beroep wordt toegekend. De gemachtigde stelt onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht dat de wetgever niet wil dat de ambtenaar aanwezig is bij de hoorzitting en dat het ook niet gebruikelijk is dat de ambtenaar aanwezig is. De gemachtigde wijst hierbij als voorbeeld op het economisch bestuursrecht en het punitief planschaderecht. Verder neemt de gemachtigde het standpunt in dat de omstandigheid dat voor een telefonische hoorzitting niet hoeft te worden gereisd geen valide argument oplevert voor het toepassen van de matigingsbevoegdheid. Als een gemachtigde langer moet reizen, wordt geen hogere wegingsfactor toegepast. Het is niet wenselijk als alleen in zaken in uithoeken van het land kan worden opgetreden. Als in appel wordt gebruikgemaakt van de matigingsbevoegdheid dan kiest de gemachtigde voor een fysieke hoorzitting. Er zijn kantonrechters die hele punten toekennen. De gemachtigde verzoekt het hof om aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie van overige bestuursrechters.
9. Gelet op hetgeen het hof in voormeld arrest van 28 april 2020 heeft overwogen, bestaat in dit geval - nu de kantonrechter de inleidende beschikking heeft gewijzigd wat betreft het sanctiebedrag - aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het indienen van het administratief beroepschrift, het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het deelnemen aan de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen, te weten alsnog een proceskostenvergoeding toekennen.
10. Aan het indienen van het administratief beroepschrift en het beroepschrift bij de kantonrechter dient elk één punt te worden toegekend.
11. In het kader van de Wahv is het uitgangspunt dat de officier van justitie in de fase van het administratief beroep een fysieke hoorzitting houdt. Wanneer de proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, dient, gelet op artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verbinding met onderdeel A5, onder 2, van de bijlage bij dat besluit, voor het verschijnen op een fysieke hoorzitting bij de officier van justitie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wahv, één punt te worden toegekend. Volgens vaste jurisprudentie van andere hoogste bestuursrechters (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6407) wordt, indien een proceskostenvergoeding wordt toegekend, eveneens een heel punt gehonoreerd voor het deelnemen aan een telefonische hoorzitting. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan evenwel worden afgeleid dat de regelgever voor ogen heeft gehad dat slechts voor het verschijnen op een fysieke hoorzitting een proceskostenvergoeding wordt toegekend. De regelgever beschouwt een telefonische hoorzitting niet als een hoorzitting in de zin van voornoemd besluit, zo blijkt uit de nota van toelichting1.:
“Het komt regelmatig voor dat bestuursorganen overeenstemming bereiken met de belanghebbende over een andere wijze van horen, waarbij dan veelal wordt afgesproken om het horen telefonisch te laten plaatsvinden. In dergelijke gevallen zal de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener beduidend lager zijn. De term hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4 (het hof leest thans: A5) van de bijlage ziet dan ook niet op situaties waarin het horen in de bezwaarfase of de fase van het administratief beroep op een andere wijze plaatsvindt dan door middel van een hoorzitting.”
12. Aan artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan de bevoegdheid worden ontleend om een van dit besluit afwijkende proceskostenvergoeding vast te stellen. Het hof zal met het oog op een redelijke wetstoepassing en in aanmerking genomen de door de gemachtigde geleverde inspanning een half punt toekennen voor het deelnemen aan een telefonische hoorzitting in administratief beroep. Onder verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in rechtsoverweging 11 van zijn arrest van 18 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4781 ligt aan dit oordeel ten grondslag dat bij een telefonische hoorzitting geen sprake is van reistijd en reiskosten alsmede dat een op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wahv gehouden hoorzitting (fysiek dan wel telefonisch) slechts inhoudt het (indien gewenst) geven van een mondelinge toelichting op de beroepsgronden. De door de gemachtigde naar voren gebrachte argumenten leiden niet tot een ander oordeel.
13. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 534,- en voor het beroep
€ 748,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 774,50 (= 1,5 x € 534,- x 0,5 + 1 x € 748,- x 0,5).
14. In het arrest van het hof van 1 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1786 heefthet hof bepaald dat het onder omstandigheden redelijk kan zijn dat een betrokkene die geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld de proceskosten, die gemoeid zijn met het verkrijgen van een (juiste) proceskostenvergoeding daarvoor, ook worden vergoed.
15. Naar het oordeel van het hof bestaat in het onderhavige geval aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting bij het hof. De gemachtigde van de betrokkene heeft het rechtsmiddel van hoger beroep moeten aanwenden om alsnog een (juiste) proceskostenvergoeding vastgesteld te krijgen. Het is dan ook redelijk om voor het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting bij het hof een proceskostenvergoeding toe te kennen.
16.Aan het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting bij het hof dienen twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 748,-. Nu in hoger beroep het geschil slechts betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt voor de vaststelling van de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus bedraagt de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten € 374,- (= 2 x € 748,- x 0,25).
17. De onderhavige zaak en de zaken met de zaaknummers Wahv 200.276.751 en Wahv 200.277.090, waarin het hof bij arresten van heden eveneens beslist, zijn naar het oordeel van het hof - niettegenstaande het standpunt van de gemachtigde - samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, nu het gaat om drie nagenoeg gelijktijdig door dezelfde gemachtigde namens betrokkenen ingestelde beroepen tegen nagenoeg identieke besluiten op vrijwel identieke gronden. De factor 1 voor samenhangende zaken wordt derhalve toegepast.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.148,50.
Dit arrest is gewezen door mrs. Anjewierden, Van Schuijlenburg en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Koldenhof-ten Kate als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑07‑2021