Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2021, nr. Wahv 200.250.651/01
ECLI:NL:GHARL:2021:4781
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-05-2021
- Zaaknummer
Wahv 200.250.651/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:4781, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑05‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Artikel 5 Wahv. Ad 1. Ambtenaar wist aandacht bestuurder voertuig te trekken. Staandehouding niet feitelijk onmogelijk ondanks ontbreken stopbord. Omstandigheid dat ambtenaar onderweg was naar onderzoek op plaats delict onvoldoende om van staandehouding af te zien. Er is ten onrechte op kenteken bekeurd. Volgt vernietiging van de sanctiebeschikking. Ad 2. Proceskostenvergoeding. Het hof motiveert waarom halvering van de vergoeding gerechtvaardigd is wanneer een hoorzitting telefonisch plaatsvindt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2018, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.
Het tussenarrest
De inhoud van het tussenarrest van 13 november 2020 wordt hier als ingelast beschouwd.
Zaaknummer | : Wahv 200.250.651/01 |
CJIB-nummer | : 211550700 |
Uitspraak d.d. | : 18 mei 2021 |
Het verdere procesverloop
De zaak is behandeld op de zitting van 4 mei 2021. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .
De beoordeling
1. Gelet op de inhoud van het tussenarrest zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. De overige tegen die beslissing aangevoerde gronden hoeven nu niet meer te worden besproken.
2. De gemachtigde voert bezwaren aan tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie is opgelegd van € 230,- voor: “rechts inhalen waar dat is verboden.” Deze gedraging zou zijn verricht op 9 oktober 2017 om 19:10 uur op de Prinses Beatrixlaan (ter hoogte van huisnr. 927) in Rijswijk met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
3. De gemachtigde voert onder meer aan dat de sanctie ten onrechte met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder is opgelegd. Er bestond een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder. De ambtenaar had geen haast en wapperde met haar insigne, kennelijk om iets duidelijk te maken, zo is consistent aangevoerd. De betrokkene heeft hem bij de aanmelding van zijn zaak ook gemaild: “ze begonnen te toeteren en te schreeuwen. Bij het volgende stoplicht begonnen ze hun ID te flapperen en begonnen ze te schreeuwen in de auto.” Daaruit valt af te leiden dat ze dicht bij elkaar waren en de ambtenaar zich had moeten inspannen om de betrokkene staande te houden. De verklaring in het zaakoverzicht dat men onderweg was naar een incident, is bij de huidige stand van de jurisprudentie onvoldoende (ECLI:NL:GHARL:2020:7087). Ook het aanvullend proces-verbaal houdt niet genoegzaam in waarom men op weg naar een plaats delict niet een staandehouding kon verrichten. Dat het als zodanig herkenbare politievoertuig niet was uitgerust met een transparant om aan te geven dat men moet stoppen of dat de ambtenaren niet beschikken over een portofoon, is geen beletsel om tot staandehouding over te gaan.
4. De advocaat-generaal heeft ter zitting het standpunt gehandhaafd dat de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene als kentekenhouder kon worden opgelegd. De ambtenaren hadden bij gebreke van stopmiddelen geen feitelijke mogelijkheid om tot staandehouding over te gaan. Dat zij zouden hebben gewapperd met een insigne, zoals wordt aangevoerd, is niet voldoende om te zeggen dat zij contact met de betrokkene hebben gezocht met het doel om hem te laten stoppen. De betrokkene is hen ook gepasseerd.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit bevat onder meer de volgende gegevens:
"Wij reden op de S106 ter hoogte van de Boogaard. Wij reden circa 55 km/uur op de linker rijstrook. Op de rechter rijstrook vlak voor ons zagen wij een voertuig rijden. Ik, (…) zag in de binnenspiegel dat er een grijze Volkswagen transporter achter ons reed. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen van rijstrook wisselde en de rechter rijstrook op reed. Wij zagen dat de Volkswagen ons rechts voorbij kwam rijden. Wij zagen dat de Volkswagen weer van rijstrook wisselde en de linker rijstrook opreed. Om een aanrijding te voorkomen moest ik (…) hard remmen. (…) Reden geen staandehouding: geen mogelijkheid, onderweg naar ander incident."
6. De ambtenaar verklaart in een proces-verbaal van 1 juli 2019 het volgende. Hij en zijn collega reden ten tijde van de constatering van de gedraging in een voertuig van Politie, dat niet was voorzien van striping. Wel waren op beide zijden van het voertuig stickers aanwezig met de opschriften “Politie”, “Forensische Opsporing” en “Waakzaam en dienstbaar”. De auto is niet voorzien van een lichtbak op het dak of een opklappend tekstbord om een bestuurder erop te wijzen dat hij moet volgen of stoppen. Zij hadden op dat moment ook geen geweldsmiddelen of portofoon bij zich. Aangezien de bestuurder hen gepasseerd was en zij onderweg waren voor een onderzoek op een plaats delict, hebben zij ervoor gekozen de sanctie op kenteken op te leggen.
7. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
8. Uit voormelde verklaring volgt dat de ambtenaren hebben waargenomen dat met het voertuig van de betrokkene de onderhavige gedraging is verricht. Onvoldoende blijkt dat staandehouding feitelijk niet mogelijk was. De ambtenaren reden in een als zodanig herkenbaar politievoertuig en in dezelfde richting als het voertuig van de betrokkene. Op grond van de verklaring van de betrokkene acht het hof aannemelijk dat na de constatering van de gedraging de aandacht van de betrokkene is gevraagd door de ambtenaren. De ambtenaren hadden in het verlengde hiervan de betrokkene ook met handgebaren of via een geopend raam kenbaar kunnen maken dat hij hen moest volgen en stoppen.
Als reden om af te zien van staandehouding is vermeld dat de ambtenaren onderweg waren voor een onderzoek op een plaats delict. Dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat geen staandehouding kan worden verricht. Uit de verklaring van de ambtenaren blijkt niet waarom zij voorrang wilden geven aan dat onderzoek. Bij die stand van zaken kan het hof niet vaststellen dat er zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dat brengt mee dat de sanctie niet aan de betrokkene als kentekenhouder had mogen worden opgelegd, zodat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.
9. Het voorgaande brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde geen bespreking meer behoeven en dat er geen reden is om de betreffende ambtenaren als getuige voor een zitting op te roepen. Het verzoek van de gemachtigde daartoe wordt dan ook afgewezen.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde verzoekt ook voor het telefonisch horen door de officier van justitie een volledig punt toe te kennen. Telefonisch horen is de gangbare praktijk bij de CVOM. De gemachtigde beschikt over een brief van de CVOM waarin hem is meegedeeld dat in verband met Corona geen fysieke hoorzittingen worden gehouden. Thans wordt het telefonisch horen dus zelfs eenzijdig en dwingend door de CVOM opgelegd. Dat telefonisch horen een geringere werkbelasting voor de gemachtigde zou betekenen, is, ook gezien de Nota van Toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om af te wijken van de geldende puntentoekenning. Het bevreemdt de gemachtigde dat het hof bij de toekenning van proceskosten wel ten nadele van de burger afwijkt door voor het telefonisch horen door de officier van justitie een matiging toe te passen en niet in het voordeel van de betrokkene voor het verschijnen ter zitting van het hof in verband met de extra (reis)tijd die dat vergt, meer dan een punt toe te kennen.
11. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het telefonisch horen, het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting van het hof dienen in totaal 5 procespunten te worden toegekend.
Anders dan de gemachtigde wenst, zal het hof voor het telefonisch horen door de officier van justitie niet een heel punt maar een half punt toekennen. Het hof ziet voldoende grond om gebruik te maken van de bevoegdheid ex artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bbp) en overweegt daartoe het volgende.
Het punt dat ingevolge de bijlage bij het Bpb wordt toegekend voor het verschijnen ter hoorzitting geldt voor alle hoorzittingen bij een bestuursorgaan. De hoorzitting in administratief beroep in procedures als deze wijkt af van hetgeen in hoorzittingen bij bestuursorganen in het algemeen gebruikelijk is. De officier van justitie stelt ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wahv slechts de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid te worden gehoord. Het horen in procedures als deze heeft daarmee slechts het karakter van het geven van een toelichting op de bezwaren, zo blijkt ook uit het verslag van het horen dat in deze zaak is opgemaakt. Tijdens de hoorzitting is de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd niet aanwezig om zijn beslissing toe te lichten en nader (met stukken) te onderbouwen zodat een gemachtigde daarop ook niet kan en hoeft te reageren. Voorts heeft de regelgever het punt toegekend voor het verschijnen ter hoorzitting, derhalve zijn daarin ook de reiskosten en de reistijd van een gemachtigde verdisconteerd. In onderhavige zaak is daarvan geen sprake. De omstandigheid dat telefonisch horen de gangbare praktijk is bij de CVOM leidt niet tot een ander oordeel. Met het telefonisch horen heeft de gemachtigde in onderhavige zaak ingestemd. Hetgeen de gemachtigde heeft opgemerkt over hoorzittingen in Corona-tijd is in onderhavige zaak niet relevant.
12. De waarde per punt bedraagt € 534,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.201,50 (= 4,5 x € 534,- x 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.201,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.