Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-09-2020, nr. Wahv 200.239.785/01
ECLI:NL:GHARL:2020:7087
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-09-2020
- Zaaknummer
Wahv 200.239.785/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:7087, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑09‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Artikel 5 Wahv. De enkele verklaring van de ambtenaar dat hij onderweg was naar een melding met een hogere prioriteit, is onvoldoende om aan te nemen dat er geen reële mogelijkheid bestond om de bestuurder staande te houden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2018, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is B. de Jong LLB., kantoorhoudende te Gouda.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
Zaaknummer | : Wahv 200.239.785/01 |
CJIB-nummer | : 207958452 |
Uitspraak d.d. | : 8 september 2020 |
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie berust op een ondeugdelijke motivering. De officier van justitie heeft namelijk overwogen dat de Wahv er niet in voorziet om rekening te houden met de financiële omstandigheden van de betrokkene, terwijl de officier van justitie wel degelijk de bevoegdheid heeft om sancties te matigen op grond van de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, waaronder de financiële omstandigheden. Dit gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd. De kantonrechter heeft dit miskend.
2. Onder verwijzing van het arrest van het hof van 26 juni 2019 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:5328), overweegt het hof dat de beslissing van de officier van justitie in het onderhavige geval niet deugdelijk is gemotiveerd en dat in dit geval geen toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. De kantonrechter heeft dit niet onderkend. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en ook die beslissing vernietigen.
3. De overige bezwaren richten zich tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie is opgelegd van € 230,- voor: “op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”. Deze gedraging zou zijn verricht op 2 juni 2017 om 16:10 uur op de Mercuriusweg in ‘s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
4. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene betwist de gedraging te hebben verricht. In de onderhavige zaak is geen sprake van een ambtsedige verklaring. De verklaring die is opgenomen in het zaakoverzicht kan niet als zodanig worden aangemerkt, zodat daaraan geen bijzondere bewijskracht toekomt. Op basis van de beschikbare stukken kan dan ook niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De gemachtigde stelt zich verder op het standpunt dat de inleidende beschikking is opgelegd in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Wahv. De bedoeling van de wetgever is volgens de gemachtigde dat artikel 5 Wahv wordt toegepast in die gevallen waarin ofwel de overtreder dan wel de ambtenaar niet aanwezig is bij de constatering van de overtreding. Heden ten dage is artikel 5 Wahv zover opgerekt dat de bestuurder, ondanks dat die bekend is bij de ambtenaar, niet meer wordt bestraft, hetgeen volgens de gemachtigde strijdt met voormeld uitgangspunt. Uit de verklaring van de ambtenaar in de onderhavige zaak kan worden afgeleid dat er een reële mogelijkheid bestond tot staandehouding. Dat de ambtenaar er voor kiest om naar een melding te gaan met een hogere prioriteit, doet hier niet aan af, aldus de gemachtigde.
5. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
6. Het hof overweegt allereerst dat een ambtsedig proces-verbaal geen voorwaarde is om te kunnen vaststellen dat een gedraging is verricht. De gegevens in het zaakoverzicht houden - voor zover relevant - in dat de ambtenaar heeft waargenomen dat de bestuurder van het voertuig met het onder 3. vermelde kenteken op een voorsorteerstrook met een pijl die naar rechts wees rechtdoor is gereden.
7. Het dossier bevat een op 9 oktober 2017 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen waarin het volgende is opgenomen:“Van het incident welke bekend is onder het CJIB-nummer 207958452 kan ik verklaren dat de reden dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden was omdat ik, verbalisant [B] , op dat moment onderweg was naar een melding met een hogere prioriteit en dat het vertoonde weggedrag dusdanig overlast gevend was dat deze mijns inziens toch bestraft diende te worden.”
8. Uit voormelde verklaring volgt dat de ambtenaar heeft waargenomen dat met het voertuig van de betrokkene de onderhavige gedraging is verricht. Hieruit volgt dat de ambtenaar aanstonds heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder van dat voertuig was ten tijde van het verrichten van de gedraging. In een dergelijk geval dient de administratieve sanctie te worden opgelegd aan de bestuurder van het voertuig en niet aan de kentekenhouder. Niet blijkt dat de ambtenaar niet in staat was een staandehouding uit te voeren. Weliswaar wordt als reden opgegeven dat de ambtenaar onderweg was naar een melding met een hogere prioriteit, maar dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat geen staandehouding kan worden verricht. Uit diens verklaring blijkt bovendien niet waarom hij gehoor wilde geven aan die andere melding en waarom die melding van hogere prioriteit was. Bij die stand van zaken kan het hof niet vaststellen dat er zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan en houdt het hof het ervoor dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dat brengt mee dat de sanctie niet aan de betrokkene als kentekenhouder had mogen worden opgelegd, zodat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.
9. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: het indienen van het administratief beroepschrift, hoorzitting (telefonisch) bij de officier van justitie, het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting van de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend.
10. Ook aan het telefonisch horen dient één punt te worden toegekend. Gelet op de door de gemachtigde geleverde inspanning zal het hof met gebruikmaking van de matigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit het voor het horen door de officier van justitie toegekende hele punt halveren.
11. De waarde per punt bedraagt € 525,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van in totaal € 1.181,25 (= 4,5 x € 525,- x 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.181,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.