Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2019, nr. 200.239.584 ev
ECLI:NL:GHARL:2019:5328
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-06-2019
- Zaaknummer
200.239.584 ev
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5328, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑06‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Officiersappel alsmede hoger beroep van de betrokkene. Vraag bij het officiersappel is of het motiveringsgebrek in de beslissing van de officier van justitie met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd. In dit geval is de betrokkene benadeeld door de (gebrekkige) motivering, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 6:22 Awb. De kantonrechter heeft terecht artikel 6:22 Awb niet toegepast. Als snorfietser bij ontbreken (verpl.) (brom)fietspad niet de rijbaan gebruiken. De omstandigheid dat de regelgever in bijlage L bij de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar 2016 een aantal uitgangspunten heeft geformuleerd voor het digitaal handhaven op categorie C-borden, rechtvaardigt niet de conclusie van de gemachtigde dat deze uitgangspunten ook gelden voor de handhaving van categorie G-borden.
Partij(en)
WAHV 200.239.584 en 200.238.340
26 juni 2019
CJIB 205082716
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op de hoger beroepen tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 15 maart 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 250,50.
Het procesverloop
WAHV 200.239.584
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
WAHV 200.238.340
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
WAHV 200.239.584
1. Het hoger beroep van de officier van justitie is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter waarbij het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is verklaard en deze is vernietigd.
2. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd omdat de beslissing leidt aan een motiveringsgebrek, nu deze een onjuiste rechtsopvatting bevat. Naar het oordeel van de kantonrechter is de betrokkene benadeeld door de gebrekkige motivering van de officier van justitie. Het motiveringsgebrek kan dan ook niet worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3. De officier van justitie is het hier niet mee eens en voert (samengevat) aan dat het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd, nu de betrokkene - anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld - niet door het motiveringsgebrek is benadeeld. De beslissing van de kantonrechter dient dan ook te worden vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie dient - met toepassing van artikel 6:22 van de Awb - ongegrond te worden verklaard.
4. De beslissing van de officier van justitie d.d. 19 september 2017 is - voor zover hier van belang - als volgt gemotiveerd:
''Tevens verzoekt u om rekening te houden met uw financiële omstandigheden. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften voorziet er niet in om hiermee rekening te houden. Uw verzoek wordt afgewezen.''
5. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
6. Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) luidt als volgt:
''Het beroep kan worden ingesteld ter zake dat de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen.''
7. De wetgever heeft de omstandigheden die kunnen leiden tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid tot matiging van de sanctie willen beperken tot uitzonderlijke omstandigheden die in de persoonlijke sfeer van de betrokkene liggen, en die, indien aannemelijk geworden, de verwijtbaarheid van de gedraging weliswaar niet opheffen, doch wel in zekere mate kunnen verminderen. Verder is in de jurisprudentie aanvaard dat de financiële omstandigheden waarin de betrokkene verkeert onder omstandigheden kunnen meebrengen dat het sanctiebedrag moet worden verlaagd.
8. Gelet op het voorgaande is het hof - met de kantonrechter en overigens ook de officier van justitie - van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie in het onderhavige geval niet deugdelijk is gemotiveerd, nu deze een onjuiste rechtsopvatting bevat. Daarmee is artikel 7:26, eerste lid, van de Awb geschonden. Vervolgens is, gelet op het standpunt van de officier van justitie, de vraag aan de orde of het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd.
9. Artikel 6:22 van de Awb luidt:
''Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.''
10. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 14) is niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld.
11. Het hof is van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene door het aan de beslissing van 19 september 2017 klevende motiveringsgebrek niet is benadeeld. Immers, het openbaar ministerie beschikt over een eigenstandige bevoegdheid om het bedrag van een sanctie lager vast te stellen wanneer de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht dat rechtvaardigen. Nu in de administratieve fase door de gemachtigde is verzocht om rekening te houden met de financiële omstandigheden van de betrokkene en deze grond als zodanig niet bij de beoordeling is betrokken, is het hof van oordeel dat de betrokkene is benadeeld door de (gedeeltelijke) gebrekkige motivering en dat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.
12. De kantonrechter heeft op dit punt een juiste beslissing gegeven.
WAHV 200.238.340
13. Het hoger beroep van de gemachtigde is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard.
14. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 95,- opgelegd ter zake van “als (snor)fietser bij ontbreken (verpl.) (brom)fietspad niet de rijbaan gebruiken (bijv. rijden op trottoir, voetpad)”, welke gedraging zou zijn verricht op 31 januari 2017 om 12:43 uur op de Museumstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [YYY-00-Y] B.
15. De gemachtigde betoogt (kort samengevat) dat de regelgeving, die betrekking heeft op negatie van C-borden, door moet worden getrokken naar de negatie van G-borden, nu niet zou zijn gebleken dat er een rechtvaardiging bestaat omtrent het verschillend toepassen van digitale handhaving ter zake van C-borden en G-borden. Nu op de foto's van de gedraging niet zichtbaar is dat het G-bord is gepasseerd, voldoen de foto's niet aan de daaraan te stellen eisen. De inleidende beschikking kan dan ook geen stand houden.
16. Het hof kan het betoog van de gemachtigde niet volgen. Ten tijde van het opleggen van de sanctie golden de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar 2016 (hierna: BBO). Zoals de advocaat-generaal ook terecht opmerkt in het verweerschrift, kan uit het feit dat de regelgever in Bijlage L bij het BBO een aantal uitgangspunten heeft geformuleerd voor het digitaal handhaven op categorie C-borden niet de conclusie worden getrokken dat deze uitgangspunten ook gelden voor de handhaving van categorie G-borden. Het ontbreken van het G-bord op de foto kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking.
17. Daarnaast voert hij aan dat de verklaring zoals deze is vervat in het zaakoverzicht niet kan worden aangemerkt als een ambtsedige verklaring. De verklaring van de betrokkene, feitelijk een ontkenning van de verweten gedraging, staat daarom qua bewijswaarde op één lijn met de verklaring zoals deze is vervat in het zaakoverzicht. De bewijslast ligt te dier zake bij het bestuursorgaan. Om deze reden is niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
18. In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
19. Zoals het hof heeft overwogen in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855, stelt de Wahv niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. Het enkele ontbreken van een ambtsedig proces-verbaal heeft dan ook niet per definitie tot gevolg dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd.
19. In het dossier bevindt zich een afdruk van de door de aangewezen ambtenaar opgemaakte 'aankondiging van beschikking.' Dit stuk houdt als zijn verklaring onder meer het volgende in:
"Ik, …, zag/hoorde dat op genoemde datum tijdstip en plaats met het omschreven voertuig de volgende gedraging/overtreding werd verricht. (…)
Toelichting: aan weerszijden van de doorgang onder het Rijksmuseum te Amsterdam is er een camera installatie geplaatst boven de weg ten behoeve van de handhaving van een voetgangersgebied, aangeduid door de borden volgens model G7, Bijlage 1 RVV 1990 voorzien van de tekst: "Zone" met onderborden waarop respectievelijk is vermeld "fietsen toegestaan op de rijloper" en "snorfietsers verboden."
Bij de aankondiging van beschikking zijn twee foto's gevoegd van de gedraging.
21. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde namens de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar. Al hetgeen hij stelt is in feite slechts een enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet dat de verklaring van de ambtenaar in twijfel moet worden getrokken.
22. Ook op dit punt heeft de kantonrechter een juiste beslissing gegeven.
Slotsom
23. Gelet op het voorgaande komt de beslissing van de kantonrechter voor bevestiging in aanmerking. Nu de inleidende beschikking in stand blijft, zal het verzoek om vergoeding van proceskosten worden afgewezen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek van de betrokkene om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.