Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2017, nr. WAHV 200.163.569
ECLI:NL:GHARL:2017:2855
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
WAHV 200.163.569
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:2855, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑04‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Hoe worden bij trajectcontroles sancties opgelegd? Het hof oordeelt dat de sancties voor snelheidsoverschrijdingen door een bevoegde ambtenaar worden opgelegd door het afsluiten en doorsturen naar het CJIB van de batch met automatisch vastgestelde gedragingen. In trajectcontrolezaken wordt geen ambtsedige verklaring opgemaakt door een verbalisant. De gegevens in het zaakoverzicht hebben niet de status van weergave van de inhoud van een ambtsedige verklaring. Dat hoeft op zichzelf niet te betekenen dat de sanctie niet in stand kan blijven, maar heeft wel gevolgen voor de bewijskracht van de verklaring in het zaakoverzicht. In het algemeen zal het erop neerkomen dat -als de gedraging wordt betwist- er meer moet zijn dan de vermeldingen in het zaakoverzicht. In deze zaak zijn dat foto’s van de gedraging.
Partij(en)
WAHV 200.163.569
4 april 2017
CJIB 173648678
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 27 november 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft de advocaat-generaal verzocht om aanvullende informatie.
Na ontvangst van de aanvullende informatie, is de betrokkene in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De betrokkene heeft een reactie gegeven op de aanvullende informatie.
Beoordeling
1. De betrokkene heeft bij brief van 16 juli 2013 tijdig administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Het beroepschrift bevat geen beroepsgronden. De officier van justitie heeft de betrokkene bij brief van 7 augustus 2013 een termijn gegeven voor het indienen van de gronden. Bij beslissing van 1 oktober 2013 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzuim niet is hersteld. De kantonrechter heeft het beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep stelt de betrokkene dat hij bij brief van 2 september 2013 de gronden in vier beroepsprocedures heeft ingediend. Een kopie van deze brief heeft de betrokkene bijgevoegd. In drie van de vier zaken heeft de officier van justitie inhoudelijk op het beroep beslist, zodat de brief van 2 september 2013 door de officier van justitie moet zijn ontvangen. De betrokkene stelt dan ook dat hij de gronden van het beroep tijdig heeft ingediend, zodat ten onrechte niet tot een inhoudelijke beoordeling is overgegaan.
3. Gelet op hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd en in aanmerking genomen dat dit van de zijde van het openbaar ministerie niet is weersproken, acht het hof aannemelijk dat de betrokkene binnen de gestelde termijn de gronden van het administratief beroep heeft ingediend. De officier van justitie heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie niet in stand mogen laten. Het hof zal de bestreden beslissing vernietigen evenals, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie.
4. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene, als kentekenhouder, een administratieve sanctie van € 138,- is opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op autosnelwegen met 18 km/u (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 4 juli 2013 om 04:27 uur op de A2 (trajectcontrole rechts) te Vinkeveen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
5. De betrokkene merkt op dat aan de opgelegde sanctie niet een deugdelijk proces-verbaal ten grondslag ligt. Het proces-verbaal is niet door de opsporingsambtenaar ondertekend. De betrokkene is van mening dat het proces-verbaal daarmee niet voldoet aan de notitie ‘Eisen aan de processtukken’ van het openbaar ministerie en evenmin aan de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers. Ook is het ontbreken van een handtekening strijdig met artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering. De betrokkene verbindt hieraan de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
6. In het zaakoverzicht van het CJIB is, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer de volgende tekst opgenomen:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid : 122 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid: 118 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met : 18 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met bekeuren op kenteken. De overtreding werd automatisch en langs elektronische weg digitaal geconstateerd en vastgelegd. Het snelheidscontroletraject bevond zich in de gemeente De Ronde Venen. De geconstateerde gemiddelde snelheid was het resultaat van een berekening die plaatsvond op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject.
IJkdatum: 29-01-2013.
Overtreden artikel: 62 jo. bord A1 RVV 1990.”
7. De advocaat-generaal heeft op verzoek van het hof nadere informatie in het geding gebracht over de oplegging van sancties bij trajectcontroles. Twee verbalisanten, onder wie de verbalisant die volgens het zaakoverzicht de onderhavige sanctie heeft opgelegd, hebben een aanvullend proces-verbaal opgemaakt waarin op ambtsbelofte wordt toegelicht hoe trajectcontrole-gedragingen worden gesanctioneerd. Uit dit proces-verbaal blijkt dat het trajectcontrolesysteem geconstateerde overtredingen (het hof begrijpt: overtredingen/gedragingen) aanlevert in een zogenaamde ‘batch’. Deze batch bestaat uit volledig automatisch verwerkte overtredingen/gedragingen en uit overtredingen/gedragingen die nog een handmatige beoordeling vergen. Voor een handmatige beoordeling kan volgens de advocaat-generaal aanleiding zijn wanneer een kenteken slecht leesbaar is door bijvoorbeeld vuil of weersomstandigheden. Na beoordeling van de handmatig te verwerken zaken door de verbalisant, sluit hij de batch af. Deze verbalisant wordt vervolgens automatisch als verbaliserend opsporingsambtenaar gekoppeld aan alle overtredingen/gedragingen in de betreffende batch. De batch wordt dan doorgezonden naar de geautomatiseerde systemen van het CJIB. Van een fysiek opgemaakt proces-verbaal is in trajectcontrolezaken geen sprake.De advocaat-generaal betoogt dat het moment waarop de verbalisant de batch afsluit moet worden geduid als diens beslissing tot het opleggen van een administratieve sanctie.
8. De betrokkene heeft de conclusie van de advocaat-generaal weersproken. Hij stelt zich op het standpunt dat de overtreding elektronisch, zonder tussenkomst van een daartoe bevoegde ambtenaar, is geconstateerd. Dat is wat de betrokkene betreft in strijd met het arrest van het hof van 20 februari 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:1236). Dit brengt mee dat de sanctie niet door een bevoegde ambtenaar is opgelegd, aldus betrokkene.
9. Het hof stelt voorop dat de WAHV niet de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie (in de vervolging) kent. In WAHV-zaken is het niet de (van het openbaar ministerie deel uitmakende) officier van justitie die vervolgt, maar legt de verbalisant de sanctie op. De officier van justitie houdt daar toezicht op (artikel 3, derde lid, WAHV) en behandelt het administratief beroep tegen de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd (artikel 6 en volgende WAHV). Gelet hierop kan hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
10. Met betrekking tot de bevoegdheid van de verbalisant tot oplegging van de sanctie overweegt het hof dat ingevolge artikel 3, tweede lid, van de WAHV de in het eerste lid van dat artikel bedoelde ambtenaren bevoegd zijn tot het opleggen van administratieve sancties voor zowel door henzelf vastgestelde als op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen. In dit geval is de gedraging op geautomatiseerde wijze vastgesteld door het trajectcontrolesysteem. De omstandigheid dat in een aantal gevallen, waaronder mogelijk het onderhavige, met het oog op de beantwoording van de vraag aan wie de sanctie moet worden opgelegd, door middel van een handmatige beoordeling het kenteken van het voertuig is gelezen door de verbalisant, doet hieraan niet af.
11. De verbalisant, opsporingsambtenaar, heeft de batch, waarvan de constatering van de onderhavige gedraging deel uitmaakt, afgesloten. Dit betekent dat de batch, met daarin de gedraging, wordt doorgezonden naar het CJIB. Aldus heeft een in artikel 3, tweede lid, WAHV bedoelde ambtenaar besloten een sanctie op te leggen voor de gedraging. Geen rechtsregel schrijft voor dat de ambtenaar die de sanctie oplegt van de op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging handmatig de juistheid zou moeten toetsen en afzonderlijk en individueel moet beslissen tot sanctieoplegging. Voldoende is, zo heeft het hof bij zijn arrest van 5 juni 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nl, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:4324) geoordeeld, dat de sanctieoplegging aan een ambtenaar kan worden toegerekend. Dat is hier het geval. Het beroep dat de betrokkene doet op het arrest van het hof van 20 februari 2014 berust op een verkeerde lezing van het arrest. In dat arrest is niet meer geoordeeld dan dat op basis van door de advocaat-generaal destijds verstrekte informatie niet kon worden vastgesteld dat de sanctie is opgelegd door een daartoe bevoegde ambtenaar. Zoals hiervoor is overwogen, kan dat hier wel worden vastgesteld. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de sanctie bevoegdelijk is opgelegd.
12. Het hof overweegt voorts dat de WAHV niet de eis stelt dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt. Het bepaalde in artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering, waar door de betrokkene naar wordt verwezen, leidt niet tot een ander oordeel, nu artikel 2, eerste lid, van de WAHV bepaalt dat voorzieningen van strafrechtelijke en strafvorderlijke aard zijn uitgesloten wanneer een administratieve sanctie is opgelegd. Dat geldt ook voor het beroep dat de betrokkene doet op de notitie ‘Eisen aan de processtukken’ uit het Programma Feitgecodeerde Zaken van het openbaar ministerie. Deze notitie heeft niet de status van voor WAHV-zaken geldend algemeen verbindend voorschrift. Het in de (destijds geldende) Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers opgenomen voorschrift dat een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar ten aanzien van de overtreding een proces-verbaal opmaakt en dat ondertekent, betreft evenmin een uit de WAHV voortvloeiende eis.
13. Gelet hierop kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven.
14. Een en ander neemt niet weg dat voor de vaststelling dat de gedraging is verricht de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring wel van belang is. In WAHV-zaken kan de vaststelling dat de gedraging is verricht op een ambtsedige verklaring van de verbalisant worden gebaseerd. Een ambtsedige verklaring kan meebrengen dat op basis van slechts zodanige verklaring – ook wanneer een betrokkene dit betwist – kan worden vastgesteld dat een gedraging is verricht.
15. In de onderhavige zaak ligt aan de oplegging van de sanctie geen ambtsedige verklaring van de verbalisant ten grondslag. De tekst in het zaakoverzicht, die kennelijk door het trajectcontrolesysteem is gegenereerd, kan niet als zodanige verklaring worden aangemerkt, zodat hieraan niet de aan een ambtsedige verklaring toegekende bewijskracht toekomt. Het hof ziet zich daarmee gesteld voor de vraag of in deze zaak kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
16. Het hof stelt vast dat op verzoek van de betrokkene een tweetal foto’s bij de stukken is gevoegd. Op beide foto’s is de achterzijde van het voertuig van de betrokkene te zien. Het kenteken is goed leesbaar.In de databalk van de eerste foto is, onder meer, opgenomen:
‘Datum/tijd: 04-07-2013 04.26.03.630 A2 Hmp 39.8R’
In de databalk van de tweede foto is, onder meer, opgenomen:
‘Datum/tijd: 04-07-2013 04.27.27.653 A2 Hmp 42.7R’
Boven de foto’s is vermeld dat het traject een lengte heeft van 2864 meter, dat de bordsnelheid 100 km/u is en de geconstateerde snelheid 122 km/u.
17. Het is het hof ambtshalve bekend dat bij trajectcontroles de gemiddelde snelheid kan worden vastgesteld met een berekening op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject. Uitgaande van het tijdstip van de eerste en de tweede foto en de trajectafstand is die berekening in dit geval als volgt: 2864 meter / 84,023 sec. = 34,0859 m/s x (3600 seconden per uur/1000 meter per kilometer) = 122,7 km/u, na afronding in het voordeel van de betrokkene 122 km/u. Het hof stelt vast dat die snelheid, na toepassing van een correctie, overeenkomt met de snelheid die in de inleidende beschikking is vermeld en waarop het sanctiebedrag is gebaseerd.
18. De betrokkene stelt dat trajectcontrole een onbetrouwbaar systeem is.Ter onderbouwing overlegt de betrokkene diverse mediaberichten over fouten bij trajectcontroles.
19. Uit hetgeen de betrokkene met betrekking tot de betrouwbaarheid van trajectcontroles aanvoert, volgt naar het oordeel van het hof niet dat aan het functioneren daarvan in de onderhavige zaak behoeft te worden getwijfeld. In de publicaties is immers telkens sprake van incidenten, waar bijvoorbeeld het kenteken werd gelezen van een voertuig dat zich op een takelwagen bevond. In het NOS-artikel van 3 juli 2013 wordt gesproken van een foutpercentage van 0,006 procent van alle geconstateerde overtredingen. Het hof overweegt bovendien dat de betrokkene geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die reden kunnen geven tot twijfel omtrent de vaststelling dat met zijn voertuig de maximumsnelheid is overschreden.
20. Het hof is van oordeel dat op grond van de foto’s van de gedraging, waarop het kenteken van het voertuig van de betrokkene duidelijk zichtbaar is, in samenhang met de bij die foto’s vermelde tijdstippen, kan worden vastgesteld dat met het voertuig van de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats met een gemiddelde snelheid van – na correctie – 118 km/u is gereden. Gelet hierop staat vast dat de gedraging is verricht
20. Met betrekking tot het bezwaar van de betrokkene dat de weg uitnodigt tot een hogere rijsnelheid, terwijl de betrokkene reed op een nagenoeg lege vijfbaanssnelweg en maar liefst viermaal is geverbaliseerd op een traject dat zich op dat tijdstip ruimschoots leende voor het voeren van een hogere snelheid, overweegt het hof dat het niet aan weggebruikers is om naar eigen inzicht te bepalen met welke snelheid mag worden gereden. Artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) verplicht tot het opvolgen van met verkeerstekens (zoals in dit geval het verkeersbord A1) aangeduide verboden. Niet de inrichting van de weg of de verkeerssituatie is leidend, maar de bebording.
22. De betrokkene stelt verder dat hem in korte tijd vier sancties zijn opgelegd, wat strijdig zou zijn met het uitgangspunt dat bij een trajectcontrole op basis van een gemiddelde rijsnelheid één sanctie wordt opgelegd. Eén sanctie is verder voldoende om de betrokkene ertoe te brengen niet in herhaling te vallen. Trajectcontrole is verworden tot een incasseringsmiddel om financiële tegenvallers van het ministerie van Veiligheid en Justitie te compenseren, aldus de betrokkene.
23. Kennelijk zijn aan de betrokkene, naast de onderhavige sanctie, een drietal sancties opgelegd voor gedragingen die kort vóór of na de onderhavige gedraging plaatsvonden.Het is vaste rechtspraak van het hof (vgl. het arrest van 28 mei 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:4289) dat in geval van opeenvolgende gedragingen in beginsel telkens opnieuw een sanctie kan worden opgelegd. Dat één of meer van de gedragingen middels trajectcontroles zijn vastgesteld, rechtvaardigt geen uitzondering op dit uitgangspunt. De wijze van handhaving is niet bepalend voor de mogelijkheid tot oplegging van meerdere sancties. Kennelijk is sprake van meerdere (deel)trajecten waarop telkens een trajectcontrole plaatsvond. Dat is niet met enige rechtsregel in strijd.
24. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie terecht is opgelegd aan de betrokkene.
25. De betrokkene maakt verder bezwaar tegen de hoogte van de sanctie. Hij stelt dat deze disproportioneel is ten opzichte van straffen voor veel ernstigere verkeersovertredingen.De betrokkene heeft minder dan twintig kilometer per uur te hard gereden op een lege snelweg. De betrokkene vindt de opgelegde sanctie niet in verhouding tot de ernst daarvan.
26. Het hof overweegt dat, op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV, de hoogte van de sanctie voor elke gedraging is vastgesteld in de bij die wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefmatige afdoening brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
27. Naar het oordeel van het hof is er in dit geval niet gebleken van bijzondere omstandigheden. Dat in strafzaken ernstiger verkeersfeiten milder worden bestraft, is, wat daar ook van zij, geen omstandigheid die aanleiding geeft af te wijken van de vastgestelde tarieven. Het enkel verrichten van een gedraging als deze rechtvaardigt reeds de oplegging van een sanctie. De wetgever heeft evenmin beoogd de hoogte van sancties als de onderhavige af te stemmen op de mate van gevaarzetting in het individuele geval. Voor matiging van de sanctie ziet het hof in hetgeen is aangevoerd dan ook geen aanleiding.
28. Nu geen van de verweren slaagt, zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
29. De betrokkene heeft verzocht om vergoeding van proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Ingevolge artikel 1 van het Bpb kan een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking hebben op de daar genoemde posten.
30. Niet gesteld of gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Anjewierden,in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.