Hof Den Haag, 07-04-2017, nr. BK-16/00399
ECLI:NL:GHDHA:2017:1389
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-04-2017
- Zaaknummer
BK-16/00399
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1389, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑04‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2846
- Vindplaatsen
Belastingblad 2017/480 met annotatie van L.J. Boone
NLF 2017/1258 met annotatie van
Uitspraak 07‑04‑2017
Inhoudsindicatie
De Inspecteur, die geheel tegemoetkomt aan het bezwaar, mag voorbijgaan aan het verzoek te worden gehoord. Wel dienen proceskosten voor bezwaar te worden vergoed.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00399
Uitspraak d.d. 7 april 2017
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2016, nummer ROT 15/7846.
Procesverloop
1.1.
Aan belanghebbende is 29 april 2015 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag laten vervallen.
1.3.
Tegelijk met de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij afzonderlijk besluit bepaald dat geen proceskosten worden vergoed.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen het afzonderlijke besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 45 is geheven.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 185,50 en bepaald dat de Heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.6.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 124 is geheven.
1.7.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Van de zijde van belanghebbende is 4 februari 2017 een faxbericht van 18 pagina’s ter griffie van het Hof ingekomen. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is 17 februari 2017 een pleitnota met drie bijlagen ter griffie van het Hof ingekomen. Afschriften van de stukken zijn naar de wederpartij gezonden. Ter zitting hebben zij de ontvangst van de stukken bevestigd.
1.9.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 maart 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
Het bezwaarschrift is 8 juni 2015 door de gemachtigde van belanghebbende bij de Heffingsambtenaar ingediend. In het bezwaarschrift is verzocht de naheffingsaanslag te herroepen, zulks met vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) en artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens is de wens geuit telefonisch op het bezwaar te worden gehoord.
2.2.
Uit een bijlage bij het bezwaarschrift is de Heffingsambtenaar gebleken dat de parkeerbelasting ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was betaald. Om die reden heeft de Heffingsambtenaar geoordeeld dat de naheffingsaanslag dient te vervallen en heeft hij belanghebbende of zijn gemachtigde niet op het bezwaar gehoord.
2.3.
De uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 december 2015, luidt dat het bezwaar gegrond is en bij afzonderlijk besluit heeft de Heffingsambtenaar geweigerd proceskosten te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
2. [ De Heffingsambtenaar] heeft in bezwaar de aanslag vernietigd. In geschil is slechts de vergoeding voor de proceskosten.
3. De beroepsgrond dat geen onrechte geen proceskosten zijn toegekend, slaagt. [De Heffingsambtenaar] heeft aangegeven proceskosten te zullen toekennen nu [belanghebbende] in bezwaar gehoord had moeten worden. De hoogte van de proceskostenvergoeding moet in overeenstemming zijn met de complexiteit en de bewerkelijkheid hebben van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Deze aspecten komen tot uitdrukking in de voor de zaak te bepalen wegingsfactor. Het Besluit proceskosten bestuursrecht onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak 5 categorieën met een bijbehorende factor namelijk, zeer licht, licht, gemiddeld, zwaar en zeer zwaar. De rechtbank is van oordeel dat de zaak voor wat betreft complexiteit en bewerkelijkheid als een 'zeer licht' moet worden getypeerd, zodat kan worden volstaan met een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor 0,25 zoals [de Heffingsambtenaar] voorstaat. De proceskosten worden aldus becijferd op € 185,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246,00 en een wegingsfactor van 0,25, alsmede 1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 496,00 met een wegingsfactor 0,25).
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat [de Heffingsambtenaar] aan [belanghebbende] het door hem betaalde griffierecht vergoedt."
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
Voor de rechtbank was in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van proceskosten in bezwaar volgens het Bpb en de daarbij behorende bijlage. In hoger beroep is in geschil of de wegingsfactor van 0,25 die de rechtbank heeft toegepast te laag is, wat belanghebbende betoogt en de Heffingsambtenaar betwist.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.3.
Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de slotalinea in zijn verweerschrift in hoger beroep niet moet worden opgevat als een incidenteel hoger beroep.
Conclusies van partijen
5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten in bezwaar en in beroep, vast te stellen met toepassing van (primair) 1 als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak dan wel (subsidiair) een goed gemotiveerde lagere wegingsfactor dan wel (meer subsidiair) in elk geval 0,5 voor de kosten in beroep. Voorts verzoekt belanghebbende veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van het hoger beroep.
5.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1.
Indien in bezwaar wordt verzocht om een proceskostenvergoeding, dient de indiener eigener beweging alle gegevens te verstrekken die voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van belang kunnen zijn. In dit geval is voldoende dat is vermeld dat het gaat om kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vervolgens is het de bevoegdheid van de Heffingsambtenaar met inachtneming van het Bpb en de bijlage de hoogte van de toe te kennen vergoeding vast te stellen.
6.2.
De Heffingsambtenaar had te dezen bij het afzonderlijke besluit een proceskostenvergoeding behoren toe te kennen, nu bij de behandeling van het bezwaar de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag gegeven was.
6.3.
De rechtbank heeft de fout van de Heffingsambtenaar hersteld, waarbij zij is uitgegaan van wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak in bezwaar en in beroep. Het Hof acht dit gelet op de inhoud van de gedingstukken begrijpelijk, ook in aanmerking nemend, zoals is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nummer 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, dat de beoordelende instantie zelfstandig - op grond van een eigen waardering - dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2014, nummer 201401534/2/A3 (ECLI:NL:RVS:2014:4678) en van 24 december 2014, nummer 201403182/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2014:4665), waarnaar belanghebbende ter zitting heeft verwezen, dwingen te dezen niet tot een ander oordeel.
6.4.
Het argument van belanghebbende, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2016, nummer ROT 15/6048, dat de thans aangevallen uitspraak in strijd is met het verbod van willekeur (gelijkheidsbeginsel), brengt geen verandering in het hiervoor gegeven oordeel van het Hof.
6.5.
De in zijn algemeenheid geponeerde opvatting van belanghebbende dat in bezwaar de hoorplicht is geschonden, omdat het horen niet alleen ziet op de naheffingsaanslag maar ook zou kunnen zien op de proceskosten, wringt met wat in 6.1 is overwogen en is daarom in zijn algemeenheid, en dus ook in deze zaak, onjuist. In dit verband overigens is ook het betoog van belanghebbende dat de rechtbank de uitspraak van de Heffingsambtenaar, voor zover betrekking hebbende op de proceskosten, had moeten vernietigen, onjuist omdat het afzonderlijke besluit geen deel uit maakt van de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag ook al is het vervat in hetzelfde geschrift.
6.6.
Reeds omdat de Heffingsambtenaar bij zijn uitspraak volledig aan het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is tegemoetgekomen, kon hij afzien van het horen van belanghebbende (zie artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, Awb). Dan is de hoorplicht in bezwaar niet geschonden. Het afzien van horen was ook niet van invloed op de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak, zo min als op de, bij de bepaling van de proceskosten in aanmerking te nemen, wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.
6.7.
Voorts heeft belanghebbende onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd welke financiële schade hij heeft geleden doordat hij niet is gehoord (dat wil zeggen: anders dan dat hij een vergoeding wegens het horen misloopt). Het oorzakelijk verband met de (vernietigde) naheffingsaanslag ontbreekt hier ook geheel.
6.8.
De stelling van belanghebbende dat het verweerschrift in eerste aanleg onbevoegdelijk is ingediend, houdt tegenover de gedocumenteerde betwisting en bekrachtiging door de Heffingsambtenaar geen stand.
6.9.
Het hoger beroep faalt in al zijn onderdelen. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
Proceskosten
Voor veroordeling van een partij in de proceskosten in hoger beroep is geen reden.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 7 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.