ABRvS, 22-05-2014, nr. 201401534/2/A3
ECLI:NL:RVS:2014:4678
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-05-2014
- Zaaknummer
201401534/2/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4678, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑05‑2014; (Vereenvoudigde behandeling)
Uitspraak 22‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college beslist op een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
201401534/2/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Lansingerland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2014 in zaak nr. 13/2222 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college beslist op een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
Bij besluit van 19 september 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dit strekt tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar met de wegingsfactor "licht", het college veroordeeld tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten voor een bedrag van € 472,00, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit van 19 september 2013 en het college veroordeeld in de door [appellant] gemaakte proceskosten in beroep tot een bedrag van in totaal € 243,50, te betalen aan [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Ingevolge de eerste volzin van de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de bijbehorende lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren.
2. Bij besluit van 19 september 2013 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en hem een proceskostenvergoeding toegekend in verband met de behandeling van het bezwaar, met de wegingsfactor "licht" (0,5) ten bedrage van € 236,00.
De rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013 in zaak nr. 201205413/1/A3, dat de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in deze zaak niet gebleken, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft zelf voorziend, in zoverre het college had nagelaten de wegingsfactor "gemiddeld" (1) in plaats van de factor "licht" (0,5) te hanteren bij het berekenen van de omvang van de vergoeding in de proceskosten in bezwaar, de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 472,00.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een puntwaarde van € 472,00. Daartoe voert hij aan dat dat de rechtbank is uitgegaan van de waarde van een punt in het jaar 2013 en niet is uitgegaan van de waarde van een punt in 2014. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van wegingsfactor "zeer licht" (0,25) bij de toekenning van proceskostenvergoeding in verband met de behandeling van zijn beroep.
4. De Afdeling is van oordeel dat, nu de uitspraak van de rechtbank dateert van na 1 januari 2014 en de puntwaarde per die datum is gewijzigd in € 487,00, de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een puntwaarde van € 472,00. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van wegingsfactor "zeer licht" (0,25) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep. Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 13 maart 2013 heeft geoordeeld, behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in de voorliggende zaak niet gebleken. Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat het college aan [appellant] een bedrag van € 472,00 dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit van 19 september 2013 en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat het college aan [appellant] een bedrag van € 234,50 dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepaalt de Afdeling dat het college aan [appellant] een bedrag van € 487,00 dient te vergoeden in verband met de behandeling van het bezwaar en een bedrag van € 974,00 in verband met de behandeling van het beroep. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 19 september 2013.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2014 in zaak nr. 13/2222, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland aan [appellant] € 472,00 dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit van 19 september 2013 en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat het college aan [appellant] € 234,50 dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland aan [appellant] een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro) dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland aan [appellant] een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) dient te vergoeden voor in verband met bij de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit van 19 september 2013;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland aan [appellant] het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2014
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
195.