Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/2284 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen
Artikel 5 Vormen van flexibiliteit
Geldend
Geldend vanaf 31-12-2016
- Bronpublicatie:
14-12-2016, PbEU 2016, L 344 (uitgifte: 17-12-2016, regelingnummer: 2016/2284)
- Inwerkingtreding
31-12-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2016, PbEU 2016, L 344 (uitgifte: 17-12-2016, regelingnummer: 2016/2284)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
1.
De lidstaten kunnen overeenkomstig bijlage IV, deel 4, aangepaste jaarlijkse nationale emissie-inventarissen vaststellen voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijnstof indien de toepassing van verbeterde en overeenkomstig de stand van de wetenschap geactualiseerde methoden voor de emissie-inventarissen zou leiden tot niet-nakoming van hun nationale emissiereductieverbintenissen.
Om te kunnen bepalen of de toepasselijke voorwaarden van bijlage IV, deel 4, zijn vervuld, worden de emissiereductieverbintenissen voor de jaren 2020 tot en met 2029 geacht te zijn vastgesteld op 4 mei 2012.
Vanaf 2025 zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing op aanpassingen in het geval van emissiefactoren of van methoden die zijn gebruikt voor het bepalen van de emissies van specifieke broncategorieën, die aanzienlijk verschillen ten opzichte van degene die werden verwacht als gevolg van de uitvoering van een bepaalde norm of standaard in de brongerelateerde Uniewetgeving ter beheersing van de luchtverontreiniging, overeenkomstig bijlage IV, deel 4, punt 1, onder d), ii) en iii):
- a)
de betrokken lidstaat toont, na rekening te hebben gehouden met de resultaten van nationale inspectie- en handhavingsprogramma's die de doeltreffendheid van de brongerelateerde Uniewetgeving ter beheersing van de luchtverontreiniging monitoren, aan dat de aanzienlijk verschillende emissiefactoren niet voortvloeien uit de binnenlandse uitvoering of handhaving van die wetgeving;
- b)
de betrokken lidstaat heeft de Commissie op de hoogte gebracht van het aanzienlijke verschil in de emissiefactoren, die, op grond van artikel 11, lid 2, nagaat of verdere actie noodzakelijk is.
2.
Indien een lidstaat in een bepaald jaar door een uitzonderlijk koude winter of een uitzonderlijk droge zomer niet kan voldoen aan zijn emissiereductieverbintenissen, kan hij deze verbintenissen nakomen door het gemiddelde te berekenen van zijn nationale jaarlijkse emissies voor het lopende, het voorgaande en het komende jaar, op voorwaarde dat dit gemiddelde het op grond van de reductieverbintenis van de lidstaat vastgestelde nationale jaarlijkse emissieniveau niet overschrijdt.
3.
Indien een lidstaat waarvoor een of meer van de in bijlage II neergelegde reductieverbintenissen zijn vastgesteld op een strenger niveau dan de kosteneffectieve reductie in TSAP 16, in een bepaald jaar niet aan de betrokken emissiereductieverbintenis kan voldoen na alle kosteneffectieve maatregelen te hebben uitgevoerd, wordt hij geacht aan die betrokken emissiereductieverbintenis te voldoen gedurende ten hoogste vijf jaar, mits hij voor elk jaar daarvan die niet-naleving compenseert met een gelijkwaardige emissiereductie van een andere verontreinigende stof als bedoeld in bijlage II.
4.
Een lidstaat wordt geacht te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 4 gedurende ten hoogste drie jaar, indien de niet-naleving van zijn emissiereductieverbintenissen voor de betreffende verontreinigende stoffen het resultaat is van een plotselinge en uitzonderlijke onderbreking of capaciteitsverlies in het stroom- en/of warmtevoorzienings- of productiesysteem die redelijkerwijs niet kon worden voorspeld en mits de volgende voorwaarden zijn vervuld:
- a)
de betrokken lidstaat heeft aangetoond dat alle redelijke inspanningen, met inbegrip van de uitvoering van nieuwe maatregelen en nieuw beleid, zijn geleverd om naleving te verzekeren, en dat die inspanningen zullen worden voortgezet om de periode van niet-naleving zo kort mogelijk te houden; en
- b)
de betrokken lidstaat heeft aangetoond dat de uitvoering van maatregelen en beleid in aanvulling op de maatregelen en het beleid die in punt a) zijn genoemd, zou leiden tot onevenredig hoge kosten, een aanzienlijk risico zou inhouden voor de nationale energiezekerheid of een aanzienlijk deel van de bevolking zou blootstellen aan een substantieel risico van energiearmoede.
5.
Lidstaten die voornemens zijn om lid 1, 2, 3 of 4 toe te passen, stellen de Commissie hiervan uiterlijk op 15 februari van het desbetreffende rapportagejaar op de hoogte. De daartoe verstrekte informatie bevat een overzicht van de verontreinigende stoffen en sectoren in kwestie en, indien beschikbaar, een beschrijving van de mate waarin de nationale emissie-inventarissen hierdoor worden beïnvloed.
6.
De Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, evalueert en beoordeelt of het gebruik van de vormen van flexibiliteit voor een bepaald jaar voldoet aan de toepasselijke voorwaarden neergelegd in lid 1 van dit artikel en in bijlage IV, deel 4, of in lid 2, 3 of 4 van dit artikel, voor zover van toepassing.
Indien de Commissie van oordeel is dat het gebruik van een bepaalde vorm van flexibiliteit niet aan de toepasselijke voorwaarden neergelegd in lid 1 van dit artikel en in bijlage IV, deel 4, of in lid 2, 3 of 4 van dit artikel voldoet, stelt zij binnen negen maanden na de datum van ontvangst van het in artikel 8, lid 4, bedoelde rapport een besluit vast waarin de betrokken lidstaat op de hoogte wordt gebracht van het feit dat het gebruik van die vorm van flexibiliteit niet kan worden aanvaard en waarin de redenen voor die weigering worden gegeven. Indien de Commissie binnen negen maanden na ontvangst van het in artikel 8, lid 4, bedoelde rapport geen bezwaren heeft gemaakt, gaat de betrokken lidstaat ervan uit dat het gebruik van die vorm van flexibiliteit geldig is en is aanvaard voor dat jaar.
7.
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin gedetailleerde regels worden neergelegd voor het gebruik van de vormen van flexibiliteit als bedoeld in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17 beschreven onderzoeksprocedure.
8.
De Commissie houdt bij het uitoefenen van haar bevoegdheden uit hoofde van de leden 6 en 7 rekening met de toepasselijke richtsnoeren die onder het LRTAP-verdrag zijn ontwikkeld.