Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/2284 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen
Bijlage III Inhoud van de nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging als bedoeld in de artikelen 6 en 10
Geldend
Geldend vanaf 31-12-2016
- Bronpublicatie:
14-12-2016, PbEU 2016, L 344 (uitgifte: 17-12-2016, regelingnummer: 2016/2284)
- Inwerkingtreding
31-12-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2016, PbEU 2016, L 344 (uitgifte: 17-12-2016, regelingnummer: 2016/2284)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Deel 1. Minimuminhoud van nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging
1
De initiële nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging als bedoeld in de artikelen 6 en 10 bevatten ten minste:
- a)
het nationale beleidskader voor luchtkwaliteit en -verontreiniging in het kader waarvan het programma is ontwikkeld, waaronder:
- i)
de beleidsprioriteiten en hun relatie met de op andere relevante beleidsterreinen vastgestelde prioriteiten, waaronder klimaatverandering en, waar van toepassing, landbouw, industrie en vervoer;
- ii)
de aan de nationale, regionale en lokale autoriteiten toegewezen verantwoordelijkheden;
- iii)
de vooruitgang die is geboekt met de huidige beleidslijnen en maatregelen voor de vermindering van emissies en de verbetering van de luchtkwaliteit, en de mate van nakoming van de nationale verplichtingen en Unieverplichtingen;
- iv)
de geprojecteerde verdere ontwikkeling uitgaande van de veronderstelling dat er geen veranderingen worden aangebracht in de reeds vastgestelde beleidslijnen en maatregelen;
- b)
de overwogen beleidsopties om te voldoen aan de emissiereductieverbintenissen voor de periode tussen 2020 en 2029 en vanaf 2030 en verder en aan de intermediaire emissieniveaus voor 2025, en om bij te dragen aan de verdere verbetering van de luchtkwaliteit en de analyse ervan, met inbegrip van de analysemethode; indien voorhanden, het individuele of gecombineerde effect van het beleid en de maatregelen inzake emissiereducties, luchtkwaliteit en milieu, en de daaraan gerelateerde onzekerheden;
- c)
de voor vaststelling geselecteerde beleidslijnen en maatregelen, met inbegrip van een tijdschema voor de vaststelling, de uitvoering en de herziening ervan en de verantwoordelijke bevoegde autoriteiten;
- d)
in voorkomend geval een toelichting waarom de indicatieve emissieniveaus voor 2025 niet gehaald kunnen worden zonder maatregelen die buitensporige kosten met zich brengen;
- e)
in voorkomend geval, een overzicht van het gebruik van de in artikel 5 bedoelde vormen van flexibiliteit en de eventuele gevolgen van dat gebruik voor het milieu;
- f)
een beoordeling van de wijze waarop de geselecteerde beleidslijnen en maatregelen zorgen voor samenhang met op andere relevante beleidsterreinen opgestelde plannen en programma's.
2
De geactualiseerde versies van het nationale programma ter beheersing van de luchtverontreiniging als bedoeld in de artikelen 6 en 10 bevatten tenminste:
- a)
een beoordeling van de vooruitgang bij de uitvoering van het programma, de emissiereductie en de concentratievermindering;
- b)
alle belangrijke veranderingen in de beleidscontext, de beoordelingen, het programma of het tijdschema voor de uitvoering ervan.
Deel 2. Emissiereductiemaatregelen als bedoeld in artikel 6, lid 2, tweede alinea
De lidstaten houden rekening met het toepasselijke Ammoniak-richtsnoer, en maken gebruik van de best beschikbare technieken overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU.
A. Maatregelen voor de beheersing van ammoniakemissies
- 1.
De lidstaten stellen een nationale gedragscode op voor goede landbouwpraktijken voor de beheersing van ammoniakemissies, rekening houdend met de gedragscode voor goede landbouwpraktijken voor de reductie van ammoniakemissies van de VN/ECE van 2014, waarin ten minste de volgende punten zijn opgenomen:
- a)
stikstofbeheer met inachtneming van de gehele stikstofkringloop;
- b)
veevoederstrategieën;
- c)
technieken voor het emissiearm verspreiden van mest;
- d)
systemen voor het emissiearm opslaan van mest;
- e)
emissiearme dierenverblijfsystemen;
- f)
mogelijkheden voor het beperken van ammoniakemissies bij het gebruik van minerale meststoffen.
2
De lidstaten kunnen een nationaal stikstofbudget opstellen om toezicht te houden op de veranderingen in de totale verliezen van reactief stikstof uit de landbouw, waaronder ammoniak, stikstofoxiden, ammonium, nitraten en nitrieten, op basis van de beginselen die zijn vastgesteld in het document met richtsnoeren voor stikstofbudgetten van de VN/ECE (1).
3
De lidstaten verbieden het gebruik van meststoffen met ammoniumcarbonaat en kunnen de ammoniakemissies uit anorganische meststoffen verminderen aan de hand van de volgende benaderingen:
- a)
het vervangen van meststoffen op basis van ureum door meststoffen op basis van ammoniumnitraat;
- b)
daar waar meststoffen op basis van ureum nog steeds worden gebruikt, het toepassen van methoden waarvan is aangetoond dat zij een ammoniakemissiereductie opleveren van ten minste 30 % in vergelijking met de toepassing van de in het Ammoniak-richtsnoer vermelde referentiemethode;
- c)
het bevorderen van de vervanging van anorganische meststoffen door organische meststoffen en, waar anorganische meststoffen nog steeds worden gebruikt, het verspreiden ervan overeenkomstig de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen of het grasland, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het bestaande nutriëntengehalte in de bodem en de nutriënten uit andere meststoffen.
4
De lidstaten kunnen de ammoniakemissies uit dierlijke mest verminderen aan de hand van de volgende benaderingen:
- a)
het verminderen van emissies uit de toediening van drijfmest en vaste mest aan bouwland of grasland, door het toepassen van methoden die een emissiereductie opleveren van ten minste 30 % in vergelijking met de in het Ammoniak-richtsnoer omschreven referentiemethode en onder de volgende voorwaarden:
- i)
mest en drijfmest worden uitsluitend verspreid volgens de te verwachten stikstof- en fosforbehoeften van het gewas of het grasland, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het bestaande nutriëntengehalte in de bodem en de nutriënten uit andere meststoffen;
- ii)
mest en drijfmest worden niet verspreid op drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt land;
- iii)
op grasland verspreide drijfmest wordt toegediend met behulp van een sleepslang of sleepvoet of door middel van oppervlakkige of diepe injectie;
- iv)
op bouwland verspreide mest en drijfmest worden binnen vier uur na verspreiding in de bodem verwerkt;
- b)
het verminderen van emissies uit de opslag van mest buiten dierenverblijven aan de hand van de volgende benaderingen:
- i)
voor nieuwe, na 1 januari 2022 gebouwde drijfmestopslaginrichtingen, het gebruiken van emissiearme opslagsystemen of -technieken waarvan is aangetoond dat zij een ammoniakemissiereductie opleveren van ten minste 60 % in vergelijking met de in het Ammoniak-richtsnoer omschreven referentiemethode, en voor bestaande drijfmestopslaginrichtingen van ten minste 40 %;
- ii)
het overdekken van opslagplaatsen voor vaste mest;
- iii)
ervoor zorgen dat landbouwbedrijven over voldoende mestopslagcapaciteit beschikken om de mest uitsluitend te verspreiden gedurende voor de gewasgroei geschikte perioden;
- c)
het verminderen van emissies uit dierenverblijven, door het gebruiken van systemen waarvan is aangetoond dat zij een ammoniakemissiereductie opleveren van ten minste 20 % in vergelijking met de in het Ammoniak-richtsnoer omschreven referentiemethode;
- d)
het verminderen van emissies uit mest, door het toepassen van eiwitarme voederstrategieën waarvan is aangetoond dat zij een ammoniakemissiereductie opleveren van ten minste 10 % in vergelijking met de in het Ammoniak-richtsnoer omschreven referentiemethode.
B. Emissiereductiemaatregelen ter beheersing van de emissies van fijnstof en zwarte koolstof
1
Onverminderd bijlage II inzake randvoorwaarden bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) kunnen de lidstaten het in de open lucht verbranden van oogstresten en -afval en bosbouwresten verbieden.
De lidstaten monitoren en handhaven de uitvoering van elk overeenkomstig de eerste alinea uitgevoerd verbod. Uitzonderingen op dit verbod zijn beperkt tot preventieve programma's ter voorkoming van ongecontroleerde branden, ter bestrijding van plagen of ter bescherming van de biodiversiteit.
2
De lidstaten kunnen een nationale gedragscode opstellen met adviezen voor goede landbouwpraktijken voor een goed beheer van oogstafval op basis van de volgende benaderingen:
- a)
het verbeteren van de bodemstructuur door het inbrengen van oogstafval;
- b)
verbeterde technieken voor het inbrengen van oogstafval;
- c)
alternatief gebruik van oogstafval;
- d)
het verbeteren van het nutriëntengehalte en de bodemstructuur door het inbrengen van mest overeenkomstig hetgeen is vereist voor een optimale groei van planten, waardoor het verbranden van mest wordt vermeden (stalmest, ligstro).
C. Preventie van effecten voor kleine landbouwbedrijven
Bij het nemen van de onder A en B beschreven maatregelen zorgen de lidstaten ervoor dat ten volle rekening wordt gehouden met de effecten voor kleine en microlandbouwbedrijven.
Lidstaten kunnen kleine en microlandbouwbedrijven bijvoorbeeld van die maatregelen vrijstellen, waar mogelijk en passend gezien de toepasselijke reductieverbintenissen.
Voetnoten
Besluit 2012/10, ECE/EB.AIR/113/Add 1.
Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).