Deze zaak hangt samen met de nrs. 12/00649 ([medeverdachte 2]), 11/00924 ([medeverdachte 9]), 11/01074 ([medeverdachte 4]), 11/01106 ([medeverdachte 5]), 11/00920 ([medeverdachte 1]), 11/01297 ([medeverdachte 8]), 11/02617 ([medeverdachte 7]), 12/00643 ([medeverdachte 3]), in welke zaken ik ook vandaag concludeer.
HR, 13-11-2012, nr. 11/01188
ECLI:NL:HR:2012:BX9580
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
11/01188
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX9580
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX9580, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX9580
ECLI:NL:HR:2012:BX9580, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX9580
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/01188
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 24 februari 2011 voor 1: medeplegen van gewoontewitwassen, voor 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, en voor 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
2.
Mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. K.A. Krikke, advocaat te Amersfoort, heeft een schriftuur ingezonden houdende zes middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte de resultaten van twee doorzoekingen voor het bewijs heeft gebezigd, hoewel de vorderingen tot doorzoeking van de officier van justitie niet aanwezig waren. Niet is komen vast te staan dat de vorderingen zijn gedaan. Daarom kan niet worden gecontroleerd wat die vorderingen inhielden en of het zware dwangmiddel van een doorzoeking wel gerechtvaardigd was. Het betreft de doorzoekingen van de woning [b-straat 1] te Amsterdam en van de caravan op de camping [de camping] te Zandvoort.
3.2.
Het arrest van het hof houdt over de doorzoekingen het volgende in:
"Ten aanzien van de doorzoekingen:
Op grond van artikel 110 Wetboek van Strafvordering kan de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken waarbij hij de bevoegdheid heeft elke plaats, waaronder ook woningen, zonder toestemming van de bewoner te betreden. Het verweer van de raadsman is dan ook ongegrond. Indien de raadsman bedoeld heeft te stellen dat ten aanzien van de beide adressen zich geen schriftelijke vorderingen dan wel verslaglegging
van mondelinge vorderingen van de officier van justitie in het dossier bevinden en dat door het ontbreken van deze stukken de verdachte in haar belangen is geschaad, overweegt het hof:
[B-straat 1] te Amsterdam is op 3 juli 2007 doorzocht ter inbeslagneming door mr. I.H.J. Konings, rechter-commissaris belast met behandeling van strafzaken te Amsterdam. Deze doorzoeking werd verricht op bevel van de rechter-commissaris belast met behandeling van strafzaken in de rechtbank Haarlem, mr. Cox. De doorzoeking vond plaats op vordering van de officier van justitie te Haarlem in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [medeverdachte 2].
In het dossier bevindt zich naast een verslag van binnentreden een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt, vastgesteld en ondertekend op 4juli2007 door de rechter-commissaris I.H.J. Konings. Het hof stelt vast dat het proces-verbaal aan de wettelijke eisen voldoet.
In het dossier bevindt zicht evens een machtiging tot binnentreden in de woning afgegeven te Haarlem op 3juli 2007 van de Hulpofficier van justitie E.C. Bakker. Verdachte [medeverdachte 2], woonachtig op het adres [b-straat 1] was die dag aangehouden in verband met mogelijke betrokkenheid bij de handel in vijftien kilo cocaïne.
Ook bevindt zich in het dossier een verslag van binnentreden, een proces-verbaal van doorzoeking en een lijst van inbeslaggenomen goederen (blz. 014758 tot en met 014770).
De camping [de camping] te Zandvoort plaats 78 is ook op 3 juli 2007 doorzocht (blz. 014751 e.v.). In het dossier bevindt zich een verslag van binnentreden krachtens machtiging van hulpofficier E.C. Bakker op grond van artikel 96 Wetboek van Strafvordering. Tevens is aanwezig een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming waarin vermeld wordt dat op 3
juli 2007 mr. Cox, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Haarlem, doorzoeking ter inbeslagname heeft gedaan op het adres Camping [de camping] te Zandvoort plaats 78 op mondeling verzoek van de officier van justitie in het kader van het onderzoek tegen [medeverdachte 2]. Aanwezig zijn ook een proces-verbaal van doorzoeking en een lijst met inbeslaggenomen goederen.
Het hof heeft uit het door de indertijd in de Nervus zaak betrokken officier van justitie op 11 januari 2011 opgemaakte proces-verbaal alsmede uit het E-mailbericht van 25 januari 2011 van mr. M.R. Cox begrepen dat mr. Cox als de leidende rechter-commissaris heeft gefungeerd. Het hof concludeert uit de betrokkenheid bij de doorzoekingen dat de rechter-commissaris de door de officier van justitie gedane vorderingen tot het doorzoeken van de woning en de caravan heeft toegewezen. Het hof overweegt in verband daarmee dat de rechter-commissaris buiten het gerechtelijk vooronderzoek slechts bevoegd is om tot een doorzoeking over te gaan als daartoe door de officier van justitie een vordering wordt gedaan. Deze vorderingen ontbreken in het dossier, maar gelet op voormeld e-mailbericht in samenhang met de processen-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming mag aangenomen worden dat door de officier van justitie deze vorderingen zijn gedaan. Op de processen-verbaal van doorzoeking (voor de [b-straat 1] gevoegd bij de rechtbankstukken en voor de camping [de camping] blz. 014751) is niet het hokje "in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek" maar het hokje "in het kader van het onderzoek tegen [medeverdachte 2]" aangekruist, hetgeen er eveneens op wijst dat door de officier van justitie vorderingen tot doorzoeking zijn gedaan tegen [medeverdachte 2], tegen wie reeds een opsporingsonderzoek liep.
Het hof overweegt in dit verband dat de wet geen verplichting kent voor de officier van justitie om zijn vorderingen tot doorzoeking te doen in schriftelijke vorm. Wel zou naar het oordeel van het hof een schriftelijke verslaglegging van de gedane vordering vragen naar de krachtens artikel 110 Wetboek van Strafvordering voorgeschreven inhoud daarvan hebben kunnen voorkomen.
Het hof is van oordeel, dat het ontbreken in het dossier van de schriftelijke vorderingen tot doorzoeking dan wel de verslaglegging van de op andere wijze gedane vorderingen een onzorgvuldigheid vormt die geen schade heeft veroorzaakt in enig belang van de verdachte, en met name niet in enig verdedigingsbelang.
Dat brengt mee dat het hof de niet meer herstelbare lacune van de gebrekkige de beslaglegging van de vordering tot doorzoeking constateert, maar geen aanleiding ziet voor verdergaande gevolgen.
Op grond van vorenstaande is dus niet aannemelijk geworden dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking dan wel dat mankementen aan de doorzoeking hebben gekleefd. Dit strookt ook met de in het dossier voorhanden zijnde stukken betreffende de aanwezige machtigingen afluisteren telefoons voor de datum van 3 juli 2007 betreffende de (reeds aanwezige) verdenkingen jegens [medeverdachte 2] (map 41).
Het verweer gevoerd door de raadsman wordt derhalve verworpen."
3.3.
Met de invoering van artikel 359a Sv heeft de wetgever de tot dan toe geldende rechtspraak over onrechtmatige bewijsverkrijging gecodificeerd.2. In de kern genomen doet de steller van het middel thans een beroep op artikel 359a Sv en betoogt hij dat de gepleegde vormverzuimen zouden moeten leiden tot uitsluiting van bewijsmateriaal. Als eerste moet mij van het hart dat ik nauwelijks enig verweer over de ontbrekende vorderingen in de mij ter beschikking staande stukken heb aangetroffen, waardoor ik mij afvraag of de verdediging wel voldoende de lessen die de Hoge Raad in HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376 m.nt. Buruma heeft geleerd, zich ter harte heeft genomen. Niettegenstaande deze tekortkoming zal ik overgaan tot een bespreking van het oordeel van het hof en de daaraan ten grondslag gelegde argumenten.
Ik stel daarbij voorop dat het antwoord op de vraag of er sprake is geweest van een vordering van de officier kan blijken uit een zich bij de stukken bevindende schriftelijke vordering, maar ook op andere wijze kan worden verankerd. De Hoge Raad heeft zulks met betrekking tot een machtiging tot binnentreden beslist onder vigeur van artikel 120 (oud) Sv3. en dat herhaald voor de Algemene wet op het binnentreden.4. Wat geldt voor een machtiging tot binnentreden lijkt mij ook te gelden voor een vordering tot doorzoeking. Dat de officier de doorzoekingen heeft gevorderd heeft het hof dermate waarschijnlijk geacht dat het daaraan niet heeft getwijfeld. Het hof heeft zich daarbij onder meer verlaten op de e-mail van de rechter-commissaris en de processen-verbaal van de doorzoeking, die erop wijzen dat op basis van een vordering van de officier tot doorzoeking is overgegaan.5. In die stukken ligt ook besloten dat de rechter-commissaris de vordering van de officier, die ook mondeling kan worden gedaan, heeft getoetst aan de voorwaarden die de wet stelt. De suggestie dat een rechter-commissaris die niet via een gerechtelijk vooronderzoek bij een strafrechtelijk onderzoek is betrokken op eigen houtje zou overgaan tot een doorzoeking is zo onwaarschijnlijk dat het hof heeft kunnen aannemen dat deze mogelijkheid, gelet op de contra-indicaties die onder meer zijn verstrekt door de rechter-commissaris mr. Cox, als niet bestaand kon worden verworpen.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het bewijs van feit 1, meer in het bijzonder in de zaken A35 en A36 op ontoereikende gronden is aangenomen. Verdachte heeft aangevoerd, en dat wordt ondersteund door verklaringen van anderen, dat zij niet in de woning kwam in die periode en dat zij het geld in de caravan niet heeft opgemerkt. De afgeluisterde telefoongesprekken waarnaar het hof verwijst zijn door verdachte afdoende verklaard.
4.2.
Het hof heeft als feit 1 bewezen verklaard dat
"zij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 september 2007, te Amsterdam en Zandvoort tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en verdachtes mededaders
- -
van onderstaande voorwerpen, de herkomst verhuld, dan wel verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen is en/of
- -
onderstaande voorwerpen verworven en/of voorhanden gehad,
te weten
[zd A35]
- -
geldbedragen van ongeveer in totaal 287.917,05 EURO en
[zd A36]
- -
geldbedragen van ongeveer in totaal 943.690,- EURO en
[zd D04]
- -
een geldbedrag van ongeveer 8000,- EURO,
terwijl verdachte en verdachtes mededader(s) telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf".
4.3.
Het hof heeft op de bewezenverklaring een 'Nadere bewijsoverweging' doen volgen die de volgende inhoud heeft:
"Op 3 juli 2007 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning [b-straat 1] te Amsterdam en de caravan, geplaatst op plaats 78 van het campingterrein [de camping] te Zandvoort. Het hof heeft vastgesteld dat beide besloten plaatsen als woning dienen voor de verdachte en haar partner, medeverdachte [medeverdachte 2].
In deze woning aan de [b-straat 1] te Amsterdam is op 3 juli 2007 een bedrag van € 290.262,05 en een hoeveelheid van 44,5 gram cocaïne aangetroffen. De cocaïne is in een blikje in een keukenkastje gevonden, terwijl het geld in de woning en de caravan op uiteenlopende plaatsen lag waar het niet direct voor het grijpen was, maar ook niet steeds bijzonder verborgen was, zoals in een deels openstaande kledingkast in de slaapkamer en onder het bed. In afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en haar partner [medeverdachte 2] op 6 en 8 juni 2007 geeft zij er blijk van op de hoogte te zijn van in hun woonverblijf aanwezige geldbedragen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden concludeert het hof dat verdachte geweten heeft van de aanwezigheid van deze aanzienlijke contante geldbedragen en de cocaïne. De verklaring van verdachte dat zij hier van niets wist, omdat zij in die periode nooit in haar huis kwam maar op de camping verbleef doch dat zij van het geld in de caravan ook niet op de hoogte was, omdat zij druk bezig was de camper vakantieklaar te maken, kan niet als geloofwaardig aangemerkt worden. Bij dat oordeel speelt een rol dat de paspoorten van de verdachte, haar partner en de kinderen, nodig voor de naderende vakantiereis, door de politie in de kluis van de woning [b-straat 1] te Amsterdam werden gevonden, terwijl tevens in een klerenkast in de stacaravan een geldtelmachine werd gevonden.
Verdachte kon na de aanhouding van haar partner, de doorzoeking van haar woning en de inbeslagneming van bovengenoemde bedragen nog over ten minste € 8000,- aan contanten beschikken (zaaksdossier D04).
Bovenstaande feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - leiden het hof tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat aangetroffen gelden onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Op grond van de in het dossier bijeengebrachte onderzoeksresultaten in onderling verband en samenhang bezien kan worden vastgesteld dat de partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2], een coördinerende en controlerende functie vervulde in de door haar neef, medeverdachte [medeverdachte 1], aangestuurde criminele organisatie die zich toelegde op de handel in cocaïne en het witwassen van grote contante geldbedragen.
Door haar bijdrage aan het bewaren en besteden van deze contante bedragen en het bewaren van de cocaïne heeft de verdachte deelgenomen aan de criminele organisatie."
4.4.
Het telefoongesprek van 8 juni 2007 is in het volgende bewijsmiddel (bijlage zaaksdossier A36) neergelegd:
- 3.
Proces-verbaal aanvulling vaststelling samenwonen [medeverdachte 2 en verdachte] (dossierpagina's 002819 e.v., map 7) op ambtsbelofte opgemaakt op 3 oktober 2007, waarin onder meer (op pagina 002820) het volgende is gerelateerd:
TELECOM
8 juni 2007, 12:47:54 uur
[Medeverdachte 2] belt uit met [verdachte].
[Verdachte] zegt dat Die Dikke voor zijn geld kwam maar haar vader had de deur op slot gedraaid. Die Dikke had tegen haar vader gezegd dat hij (Die Dikke) daar geld binnen had liggen. Haar vader had gevraagd of Die Dikke wist waar het ligt. Zal wel in de linnenkast zijn had Die Dikke gezegd.
Haar vader had gezegd dat hij wel wacht tot [verdachte] er is. [Medeverdachte 2] zegt dat hij (derde) niet zomaar spullen bij hun kan pakken. [Medeverdachte 2] zegt dat hij morgen die dingetjes gaat verplaatsen. [Verdachte] vraagt of hij (derde) weet waar [medeverdachte 2] het heeft liggen. Nee zegt [medeverdachte 2].
Uit het telefoongesprek van 6 juni 2007 is af te leiden dat verdachte heeft geweten dat er geld was:
- 4.
Proces-verbaal aanschaf camper Ford Fleetwood Tioga (dossierpagina's 002537 e.v., map 7) op ambtsbelofte opgemaakt op 20 februari 2008, waarin onder meer (op pagina 002542) het volgende is gerelateerd:
TELECOM
6 juni 2007, 14:23:28 uur
[Medeverdachte 2] belt uit met [verdachte].
[Medeverdachte 2] vraagt of zij die Audi al terug hebben. [Verdachte]: nee, die houden ze ook maar weer een hele dag vast. Toevallig dacht ik er net aan. Anders had ik je wel gebeld waar ik geld moest pakken.
De bijlage bij Zaaksdossier A36 en geeft de inhoud weer van een proces-verbaal over het aantreffen van geld in de caravan:
1. Proces-verbaal aantreffen contant geld in de caravan van [medeverdachte 2 en verdachte] (dossierpagina's 002832 e.v., map 7) op ambtseed opgemaakt op 22 februari 2008, waarin onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende is gerelateerd:
In aansluiting op de aanhoudingen op 3 juli 2007 heeft een groot aantal doorzoekingen plaatsgevonden, onder ander in de percelen:
- -
[c-straat 1] te Zandvoort (caravan [verdachte] en [medeverdachte 2])
Tijdens de doorzoeking in de voornoemde caravan werden achter een plint in het keukengedeelte van de caravan, alsmede in de ouderslaapkamer grote sommen contant geld aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft een geldbedrag met een totale waarde van € 943.690,- waaronder 1.570 coupures van € 500,-
Naderhand bleek dat er één 1. valse coupure van € 50,- tussen het geld zat. Derhalve is de werkelijke waarde € 943.640,-.
Zaaksdossier A35 geeft in een bijlage weer dat in het woonadres van verdachte, [b-straat 1] grote sommen gelds zijn aangetroffen:
1. Proces-verbaal met betrekking tot het in de [b-straat 1] aangetroffen geld (dossierpagina 002750 e.v., map 7) op ambtseed opgemaakt op 22 februari 2008, waarin onder meer het volgende is gerelateerd:
Op dinsdag 3 juli 2007 vond een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in perceel [b-straat 1] te Amsterdam, zijnde de woning van [verdachte], de ex-echtgenote van [medeverdachte 2]. Uit onderzoek was gebleken dat [medeverdachte 2], in verband met verbouwing van zijn eigen woning aldaar en niet op zijn eigen adres [b-straat 2], verbleef.
Tijdens de doorzoeking in de [b-straat 1] werden grote sommen contant geld aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft:
1.
- *
Euro: € 91.115,- (waaronder 29 coupures van € 500,-).
2.
- *
Euro : € 23.500,-
- *
Amerikaanse Dollars : USD 5.600,-
- *
Britse Ponden : GBP 69.360,-
- *
Schotse Ponden : GBS 55.140,-
- *
Noord-Ierse Ponden : GBI 10,-
- *
Verenigde Arabische Emiraten Dollars : VAED 90,-
De onder 2 genoemde valuta hebben een gezamenlijke waarde van € 198.308,39.
3.
- *
Britse Ponden : GBP 620,-
De onder 3 genoemde valuta hebben een tegenwaarde ad. € 838,66.
Totale waarde van de aangetroffen valuta betreft, na aftrek van wisselkosten van het Grenswisselkantoor, netto:
1. : € 91.115,-
2. : € 198.308,39
3. : € 838,66
- -
----------------- +
€ 290.262,05
==========
4.5.
Het hof heeft in aanmerking genomen het feit dat verdachte blijkens de afgeluisterde telefoongesprekken op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van geld, dat misschien wel van [medeverdachte 8] was, maar dat zich wel bevond in de caravan of haar woning, en dat naar vaststelling van het hof het geld niet vakkundig was verborgen, en het heeft uit deze telefoongesprekken deze wetenschap van verdachte kunnen afleiden.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1 voor zover dat de € 8000 betreft. Verdachte heeft altijd ontkend dat bedrag aan [betrokkene 13] te hebben gegeven. De verklaringen van [betrokkene 13] mochten niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze leugenachtig zijn. Dat is uitvoerig betoogd in de pleitnota van 14 januari 2011.
5.2.
In het verkorte arrest heeft het hof feit 1 voor zover betrekking hebbend op zaaksdossier D04 bewezen. De verklaring van [betrokkene 13], afgelegd bij de politie op 19 september 2007 en bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2010 acht het hof betrouwbaar. Daarnaast is er volgens het hof nog voldoende ondersteunend ander bewijs aanwezig in zaaksdossier D04.
Het beroep op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 13] is voldoende onderbouwd om het aan te merken als een onderbouwd standpunt in de zin van het tweede lid van artikel 359 Sv.
5.3.
In zaaksdossier D04, door het hof voor het bewijs gebezigd, is te lezen dat de verdachte na de aanhouding van [medeverdachte 2] met [betrokkene 13] bij [medeverdachte 2] op bezoek gaat in het huis van bewaring. Op 12 september 2007 wisselt [betrokkene 13] op Schiphol acht biljetten van € 500 en vijf biljetten van € 200 in coupures van € 50. In de kluis van [betrokkene 13] wordt op 18 september 2007 bij een doorzoeking een bedrag van € 7250 aangetroffen. [Betrokkene 13] heeft verklaard dat hij dit geld van [verdachte] heeft geleend. [Betrokkene 13] is ook nog door de raadsheer-commissaris gehoord.
Het hof heeft uit het zaaksdossier kunnen afleiden dat [betrokkene 13] contact had met [medeverdachte 2] en [verdachte], daar wel op bezoek kwam, een aanmerkelijk geldbedrag in coupures van € 500 en € 200 heeft gewisseld bij de grenswisselkantoren op Schiphol, in zijn kluis thuis beschikte over een groot geldbedrag en daarover heeft verklaard dat hij dat uit handen van [verdachte] heeft ontvangen. Verdachte heeft ontkend dit bedrag aan [betrokkene 13] ter beschikking te hebben gesteld.
Het oordeel van het hof is erg summier gemotiveerd, maar in het perspectief van de andere bekende gegevens niet onbegrijpelijk. In de caravan van verdachte is een enorm geldbedrag aangetroffen, grotendeels bestaande uit bankbiljetten van € 500. Dat is de kern van het verhaal. [betrokkene 13] heeft verschillende verklaringen afgelegd die in detail inderdaad van elkaar verschillen, maar in de kern genomen steeds hetzelfde blijven en erop neerkomen dat hij het bedrag dat in zijn kluis aangetroffen heeft geleend van [verdachte]. Omdat het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de € 8000 onderdeel uitmaakt van het verwijt van gewoontewitwassen, kon het hof dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen verklaren op basis van de verklaringen van [betrokkene 13].
Het middel faalt.
6.1.
Het vierde middel klaagt over de veroordeling voor feit 2. Het opzet op de aanwezigheid van cocaïne in een blikje in een keukenkastje kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid.
6.2.
Het hof heeft als feit 2 bewezen verklaard dat
"zij op 3 juli 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 44,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I".
6.3.
Het hof heeft het bewijs van feit 2 doen steunen op de inhoud van zaaksdossier B08:
"1.
Proces-verbaal van doorzoeking perceel [b-straat 1] te Amsterdam met bijlagen (dossierpagina 014762/3, map 37), op ambtsbelofte opgemaakt op 4 juli 2007, waarin onder meer het volgende is gerelateerd:
Op 3 juli 2007 werd in de woning aan de [b-straat 1] te Amsterdam binnengetreden, waarbij goederen, voorwerpen en/of bescheiden in de woning [b-straat 1] te Amsterdam] werden aangetroffen en in beslaggenomen, zoals vermeld op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen goederen, letter K.
2.
Lijst van in beslag genomen goederen en bescheiden die tijdens de huiszoeking op het adres als vermeld in het proces-verbaal waarvan deze bijlage deel uitmaakt, in beslag zijn genomen (dossierpagina 014767).
Locatie: [b-straat 1] te Amsterdam
- -
Beslagnummer IB/07-079319, nrs. 35 tot en met 38: in keuken rechts in blik, respectievelijk 4 zakjes met wit poeder.
- -
Beslagnummer IB/07-079319, nr. 39: in keuken rechts in blik, lijst behorende bij nrs. 35 tot en met 38 met diverse aantekeningen.
3.
Proces-verbaal verdovende middelen naar gerechtelijk laboratorium (dossierpagina's 004981/2, map 12), op ambtseed opgemaakt op 24 september 2007, waarin onder meer het volgende is gerelateerd:
Op maandag 9 juli 2007 zijn in het onderzoek Nervus van de afdeling zware criminaliteit van de regiopolitie
Kennemerland 4 verpakkingen overgedragen met in elke verpakking een kleine hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen. De verpakkingen bestaande uit A4 tjes waren voorzien van de volgende spoornummers;
- K.
2.5.80.39 wit A4 tje inhoud crème kleurig poeder.
- K.
2.5.80.40 blauw A4 tje inhoud crème kleurig poeder.
- K.
2.5.80.41 wit A4 tje inhoud crème kleurig poeder.
K.2.5.80.42 wit A4 tje met bruin tape inhoud crème kleurig poeder.
Door mij, tweede verbalisant, is per verpakking het crèmekleurig poeder gewogen en indicatief getest. De indicatie drugstest op het poeder was bij de inhoud van de 4 verpakkingen positief op cocaïne.
De volgende hoeveelheid werd na weging vastgesteld;
- K.
2.5.80.39 12,7 gram
- K.
2.5.80.40 8,8 gram
K.2.5.80.41 12,4 gram
- K.
2.5.80.42 10,6 gram
Totaal gewicht wit poeder over 4 verpakkingen bedraagt 44,5 gram vermoedelijke cocaine.
De genomen monsters uit K 2.5.80.39 t/m K 2.5.80.42 zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut gezonden.
3a. Een deskundigenverslag, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, d.d. 13 augustus 2007 opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige dr. J.D.J. van den Berg (dossierpagina 004983 e.v., map 12), onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende inhoudende:
De monsters K 2.5.80.39 t/m K 2.5.80.42 bevatten cocaïne.
Cocaïne is vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
4.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] op 6 juli 2007, omstreeks 13.00 uur (dossierpagina 004850 e.v., map 12), op ambtsbelofte opgemaakt, waarin onder meer (op pagina 004851) het volgende is gerelateerd:
V: Sinds wanneer wordt de [b-straat 2] verbouwd.
A: Sinds half januari 2007.
V: Waar is [medeverdachte 2] daarna ingetrokken.
A: [Medeverdachte 2] is sinds dat moment bij mij ingetrokken op het adres [b-straat 1] te Amsterdam
5.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] op 13 februari 2008, omstreeks 11.15 uur (dossierpagina 007422 e.v., map 18), op ambtsbelofte opgemaakt, waarin onder meer het volgende is gerelateerd:
V: [Medeverdachte 2], op 3 juli 2007 werd tijdens de doorzoeking in de [b-straat 1] te Amsterdam in totaal 44 gram cocaine aangetroffen in een blik in een keukenkastje van de keuken. Wat kan jij daarover vertellen?
A: Dat is van [medeverdachte 8].
V: Hoe is het daar gekomen?
A: Ik heb dat toen een keer mee naar boven genomen toen wij samen in een auto hadden gezeten. Hij had dat in de auto laten liggen. Ik heb het in een potje gedaan en ben het daarna helemaal vergeten."
6.4.
De bewezenverklaring van feit 2, voor zover behelzen de dat verdachte "tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad" kan niet zonder meer uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. De enkele vaststelling dat verdachte samen met [medeverdachte 2] woonachtig was op het adres waar de cocaïne is gevonden en dat de cocaïne door [medeverdachte 2] daar is neergezet is daarvoor onvoldoende.
Het middel slaagt.
7.1.
Het vijfde middel klaagt over de veroordeling voor feit 3. Het bewijs van het feit zou niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid.
7.2.
Als feit 3 is bewezen verklaard dat
"zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 juli 2007 te Zandvoort en Amsterdam, heeft deelgenomen aan organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en witwassen."
7.3.
Het hof heeft voor het bewijs van feit 3 gewezen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn gebezigd voor het bewijs van feit 1 en feit 2 en op de bewijsmiddelen uit bijlage C01. Op grond daarvan heeft het hof aangenomen dat er sprake is van een organisatie die tot oogmerk had plegen van misdrijven. Het hof heeft daartoe gebleven op de inbeslagneming van 15 kilo cocaïne onder [medeverdachte 8] en op het bestaan van een geldwisseltraject. Verdachte heeft die organisatie volgens het hof ondersteund, onder meer als bewaker van het geld. Zij stelde daartoe haar woning en caravan ter beschikking.
Ik breng in herinnering dat in de woning en de caravan van verdachte in totaal meer dan € 1.000.000 is aangetroffen. Voorts blijkt dat verdachte ervan op de hoogte is dat haar partner [medeverdachte 2] al naargelang de persoon met wie hij wil communiceren, verschillende telefoons gebruikt (zaaksdossier C01, p.136). Zij is erbij als getelefoneerd wordt in versluierd taalgebruik en als over personen enkel met bijnamen wordt gesproken (p. 137). Verdachte heeft een dure motorfiets van [medeverdachte 1] op haar naam (p. 104), evenals een dure BMW 645 (p. 59) en heeft samen met [medeverdachte 2] een dure camper aangeschaft (p. 143) met geld waarvan de herkomst onduidelijk is. Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaande oogmerk.6.
Het middel faalt.
8.1.
Het zesde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn omdat op het moment van het indienen van de cassatieschriftuur sinds de uitspraak van het hof al bijna 14 maanden zijn verstreken.
8.2.
Het middel faalt, omdat het cassatieberoep eerst op 9 maart 2011, dus thans nog minder dan twee jaar geleden, is ingesteld.
9.
Het vierde middel lijkt mij is gegrond. De overige middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging, tot verwerping van het beroep voor het overige, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2012
Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, zevende druk, p. 727.
HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442 m.nt. Corstens
HR 16 juni 2009, LJN BH9929.
Het proces-verbaal van doorzoeking door de rechter-commissaris van de stacaravan op 3 juli 2007 bevindt zich op p. 014751 en vermeldt dat de doorzoeking geschiedt in het kader van het onderzoek tegen [medeverdachte 2], waarbij de aantekening 'op mondeling verzoek' tussen haakjes is bijgeplaatst.
Deze zaak hangt samen met de nrs. 12/00649 ([medeverdachte 2]), 11/00924 ([medeverdachte 9]), 11/01074 ([medeverdachte 4]), 11/01106 ([medeverdachte 5]), 11/00920 ([medeverdachte 1]), 11/01297 ([medeverdachte 8]), 11/02617 ([medeverdachte 7]), 12/00643 ([medeverdachte 3]), in welke zaken ik ook vandaag concludeer.
HR 3 juli 2012, LJN BW5178.
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht (opzettelijk aanwezig hebben cocaïne).
Partij(en)
13 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/01188
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2011, nummer 23/002548-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld namens de verdachte. Namens deze heeft mr. K.A. Krikke, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde feit, in het bijzonder over het bewezenverklaarde opzet op het aanwezig hebben van cocaïne.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij op 3 juli 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 44,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.3 zijn weergegeven.
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat de verdachte als medepleger de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.