Einde inhoudsopgave
Regeling op de advocatuur
Artikel 20 Aanvragen examen of proeve van bekwaamheid
Geldend
Geldend vanaf 04-02-2022
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging en de datum van inwerkingtreding is de datum van de Staatscourant. Oorspronkelijke datum van afkondiging: 01-12-2014. Oorspronkelijke datum van inwerkingtreding: 01-01-2015.
- Bronpublicatie:
04-02-2022, Stcrt. 2022, 744 (uitgifte: 04-02-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-02-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-02-2022, Stcrt. 2022, 744 (uitgifte: 04-02-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Advocaat
1.
De advocaat kan verzoeken om het examen, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van de Verordening, af te leggen. Binnen twaalf weken na het verzoek wordt de advocaat daartoe in de gelegenheid gesteld. De algemene raad deelt de advocaat binnen vier weken mee wanneer het examen of de proeve wordt afgenomen.
2.
Voor het afleggen van het examen dan wel de proeve dient de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad:
- a.
zich uiterlijk twaalf weken voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan te melden bij de commissie cassatie;
- b.
uiterlijk zes weken voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan de commissie cassatie de gegevens te verstrekken ten behoeve van de vaststelling dat de advocaat heeft voldaan aan het vereiste van artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening respectievelijk de vereisten van de artikelen 4.13, eerste lid, en 4.14, van de Verordening;
- c.
uiterlijk zes weken voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid het door de algemene raad vastgestelde bedrag te hebben voldaan, bedoeld in de artikelen 10 en 11 van deze regeling voor het afleggen van het examen onderscheidenlijk de proeve.
3.
De voorzitter van de commissie cassatie is in voorkomend geval bevoegd om af te wijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel a.
4.
Bij aanmelding voor het examen geeft de advocaat een uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze op als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel b, tweede subonderdeel.
5.
Op verzoek legitimeert de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad zich met een geldig legitimatiebewijs, bijvoorbeeld zijn advocatenpas.
6.
Op de herkansing van het examen en van de proeve van bekwaamheid zijn het tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.