Einde inhoudsopgave
Verordening op de advocatuur
Artikel 4.9 Verklaring ten behoeve van de voorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ in burgerlijke zaken
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2020
- Bronpublicatie:
10-12-2019, Stcrt. 2019, 70397 (uitgifte: 31-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2019, Stcrt. 2019, 70397 (uitgifte: 31-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Advocaat
1.
De algemene raad geeft op verzoek van een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat de verklaring, bedoeld in artikel 9j, tweede lid, van de Advocatenwet, af, indien hij:
- a.
in de twaalf maanden voorafgaand aan het verzoek ten minste tien opleidingspunten heeft behaald op terreinen die leiden tot verdieping van zijn kennis van het burgerlijk recht, het burgerlijk procesrecht en de beheersing van de cassatietechniek; en
- b.
met goed gevolg een mondeling examen heeft afgelegd, waardoor blijkt dat hij voldoende kennis heeft van de beginselen, uitgangspunten en regels van het burgerlijk procesrecht, in het bijzonder het appel- en cassatieprocesrecht, alsmede van onderdelen van het privaatrecht op een voor de praktijk van de advocaat relevant rechtsgebied.
2.
De algemene raad kan vrijstelling verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, indien een advocaat voorafgaand aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, niet ingeschreven was als advocaat en aantoont bekwaamheid te hebben verworven die actueel is en evident gelijkwaardig is aan de in het eerste lid, onderdeel a, gestelde eisen.
3.
Artikel 4.4, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op het behalen van de opleidingspunten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
4.
Het examen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt afgenomen nadat een advocaat heeft aangetoond te voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover hij daarvoor geen vrijstelling heeft gekregen, en de voor het examen verschuldigde vergoeding heeft voldaan.
5.
Indien het examen niet met goed gevolg is afgelegd, heeft een advocaat het recht op één herkansing.
6.
De algemene raad stelt nadere regels over de inhoud en de stof van het examen en de wijze waarop het examen en de herkansing wordt aangevraagd en afgenomen.
7.
De algemene raad beslist binnen dertien weken op het verzoek, bedoeld in het eerste lid. Deze termijn kan met ten hoogste vijf weken worden verlengd, indien een advocaat gebruik wil maken van een herkansing.
8.
De algemene raad geeft van de afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 9j, tweede lid, van de Advocatenwet, kennis aan de secretaris van de algemene raad en de raad van de orde. Met de kennisgeving aan de secretaris van de algemene raad wordt de advocaat geacht een verzoek aan de secretaris van de algemene raad te hebben gedaan ter verkrijging van de voorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ in burgerlijke zaken.