Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Artikel 26 Onderzoek van bestaande nationale voorschriften
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
Het Bureau onderzoekt binnen twee maanden na ontvangst de nationale voorschriften die overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Richtlijn (EU) 2016/797 en artikel 8, lid 6, van Richtlijn (EU) 2016/798 zijn aangemeld. Indien vertaling nodig is, of indien het nationaal voorschrift lang of complex is, kan het Bureau deze termijn met maximaal drie extra maanden verlengen, afhankelijk van de instemming van de betrokken lidstaat. Het Bureau en de betrokken lidstaat kunnen in uitzonderlijke omstandigheden evenwel onderling overeenkomen deze termijn nog eens te verlengen.
Binnen die termijn wisselt het Bureau met de betrokken lidstaat relevante informatie uit en stelt het de betrokken lidstaat in kennis van het resultaat van het onderzoek.
2.
Indien het Bureau na het in lid 1 bedoelde onderzoek van oordeel is dat met de nationale voorschriften wordt voldaan aan de essentiële eisen voor spoorweginteroperabiliteit, de geldende GVM's en TSI's worden nageleefd en de GVD's worden gehaald, en dat die voorschriften niet tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de spoorwegvervoersactiviteiten tussen de lidstaten zullen leiden, stelt het de Commissie en de betrokken lidstaat in kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het voorschrift in dat geval bekrachtigen in het in artikel 27 bedoelde IT-verslag. Indien het Bureau de Commissie en de betrokken lidstaat niet binnen twee maanden na ontvangst van het nationale voorschrift of binnen de overeenkomstig lid 1 verlengde termijn, van zijn beoordeling in kennis stelt, blijft het voorschrift geldig.
3.
Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot een negatieve beoordeling leidt, stelt het Bureau de betrokken lidstaat in kennis en informeert het naar het standpunt van die lidstaat met betrekking tot die beoordeling. Indien na dit overleg met de betrokken lidstaat het Bureau bij zijn negatieve beoordeling blijft, doet het binnen een termijn van ten hoogste één maand het volgende:
- a)
het verstrekt een advies aan de betrokken lidstaat, waarin wordt verklaard dat een of meer nationale voorschriften het voorwerp zijn van een negatieve beoordeling, met de redenen waarom het voorschrift c.q. de voorschriften moet(en) worden gewijzigd of ingetrokken, en
- b)
het stelt de Commissie in kennis van zijn negatieve beoordeling waarbij het motiveert waarom het nationale voorschrift c.q. de nationale voorschriften in kwestie moet(en) worden gewijzigd of ingetrokken.
4.
De betrokken lidstaat stelt de Commissie binnen twee maanden in kennis van zijn standpunt inzake het in lid 3 bedoelde advies, dat hij, indien hij het hiermee niet eens is, motiveert. Indien de motivering niet toereikend wordt geacht of de kennisgeving achterwege blijft, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een aan de betrokken lidstaat gericht besluit vaststellen waarin zij deze verzoekt het nationale voorschrift in kwestie te wijzigen of in te trekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
5.
In afwijking van de leden 3 en 4 kan, in geval van dringende preventieve maatregelen, indien de beoordeling als bedoeld in lid 1 tot een negatieve oordeel leidt en de betrokken lidstaat het desbetreffende nationale voorschrift niet heeft gewijzigd of ingetrokken binnen twee maanden na ontvangst van het advies van het Bureau, de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vaststellen waarin de lidstaat wordt verzocht om wijziging of intrekking van dat voorschrift. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
In geval van een positieve beoordeling door het Bureau en indien het nationale voorschrift in kwestie gevolgen heeft voor meer dan één lidstaat, neemt de Commissie, in samenwerking met het Bureau en de lidstaten, de nodige maatregelen, inclusief de herziening van de GVM's en TSI's waar nodig.
6.
De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde procedure is van overeenkomstige toepassing wanneer het Bureau vaststelt dat een al dan niet aangemeld nationaal voorschrift overbodig is, strijdig is met de GVM's, GVD's, TSI's of andere rechtshandeling van de Unie op spoorweggebied, of een ongerechtvaardigde belemmering creëert voor toegang tot de eengemaakte spoorwegmarkt.