Einde inhoudsopgave
Wet op het primair onderwijs
Artikel 144 Discretionaire bevoegdheid minister
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2022
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 157a.
- Bronpublicatie:
23-02-2022, Stb. 2021, 171 jo Stb. 2022, 116 (uitgifte: 21-03-2022, kamerstukken: 35946)
25-02-2021, Stb. 2021, 171 jo Stb. 2022, 116 (uitgifte: 07-04-2021, kamerstukken: 35605)
- Inwerkingtreding
01-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-03-2022, Stb. 2022, 114 (uitgifte: 16-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Primair onderwijs
1.
Het bevoegd gezag van een school die op grond van de gemiddelde schoolgrootte, bedoeld in artikel 143, eerste, tweede of derde lid, in stand wordt gehouden dan wel wordt bekostigd, en die vervolgens op de teldatum 1 oktober minder dan 23 leerlingen telt, kan Onze Minister verzoeken in afwijking van artikel 139, eerste, tweede en derde lid, die bijzondere school te blijven bekostigen of die openbare school in stand te houden voor een door Onze Minister te bepalen termijn. Een besluit tot instandhouding wordt in elk geval niet genomen indien het bevoegd gezag tekortschiet in haar zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, of geen perspectief bestaat op structurele toename van het aantal leerlingen van de school tot het aantal van ten minste 23 op 1 oktober voorafgaand aan de datum waarop de door Onze Minister te bepalen termijn eindigt. Het al dan niet aanwezig zijn van basisscholen in de omgeving van de school kan Onze Minister eveneens betrekken bij zijn besluit.
2.
Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid moet voor 1 februari voorafgaand aan de datum van de beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk de opheffing schriftelijk worden ingediend bij Onze Minister. De aanvraag gaat vergezeld van gegevens ter onderbouwing van het perspectief, bedoeld in het eerste lid, een beredeneerde leerlingprognose en gegevens over de ligging van de school ten opzichte van de dichtstbijzijnde basisscholen.
3.
Onze Minister besluit voor 1 mei, volgend op de aanvraag, dat:
- a.
met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt beëindigd dan wel de openbare school wordt opgeheven, of
- b.
met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt voortgezet of de openbare school in stand wordt gehouden.
4.
Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag van het bevoegd gezag eenmalig verlengen met maximaal de duur van de termijn die op grond van het eerste lid ten aanzien van de school door hem was bepaald. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing voor openbare scholen die als gevolg van een besluit van Onze Minister op grond van artikel II van de Wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen (Stb. 2010, 755) in stand zijn gehouden of voor bijzondere scholen waarvan als gevolg van een besluit van Onze Minister op grond van artikel II van de hiervoor genoemde wet de bekostiging is voortgezet.