Einde inhoudsopgave
Wet op het primair onderwijs
Artikel 146 Beëindiging bekostiging of opheffing nevenvestiging
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2022
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 158.
- Bronpublicatie:
25-02-2021, Stb. 2021, 171 (uitgifte: 07-04-2021, kamerstukken: 35605)
- Inwerkingtreding
01-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-03-2022, Stb. 2022, 114 (uitgifte: 16-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Primair onderwijs
1.
De bekostiging van een bijzondere nevenvestiging wordt beëindigd of een openbare nevenvestiging wordt opgeheven indien de nevenvestiging gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren op de teldatum 1 oktober niet heeft voldaan of geacht wordt niet te hebben voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
- a.
het aantal leerlingen van de nevenvestiging bedraagt ten minste 23 en binnen een straal van 2 km bevindt zich geen school,
- b.
het aantal leerlingen van de nevenvestiging bedraagt ten minste 50 en binnen een straal van 3 km bevindt zich geen school waar onderwijs wordt gegeven van dezelfde richting onderscheidenlijk waar openbaar onderwijs wordt gegeven,
- c.
het aantal leerlingen van de nevenvestiging bedraagt ten minste 23 en binnen een straal van 5 km bevindt zich geen school waar onderwijs wordt gegeven van dezelfde richting onderscheidenlijk waar openbaar onderwijs wordt gegeven,
- d.
binnen 10 km van de openbare nevenvestiging over de weg gemeten, is geen andere school aanwezig waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven, of
- e.
bij het gelijkstellen van de nevenvestiging met een zelfstandige school zou deze met toepassing van artikel 143 en onder vervanging van het getal 290 in dat artikel door 260, voor bekostiging in aanmerking komen.
2.
De beëindiging van de bekostiging van een bijzondere nevenvestiging of de opheffing van een openbare nevenvestiging geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op de 3 achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat op de teldatum 1 oktober wordt voldaan aan een van de voorwaarden genoemd in het eerste lid en het de nevenvestiging in het op die datum volgende schooljaar wil handhaven, deelt het dit voor 1 februari voorafgaand aan dat schooljaar onder de gemotiveerde vermelding van de voorwaarde die het betreft schriftelijk mede aan Onze Minister. Indien deze mededeling niet tijdig wordt gedaan, wordt de nevenvestiging geacht gedurende het desbetreffende schooljaar niet aan een van de voorwaarden genoemd in het eerste lid te voldoen, tenzij het eerste lid, onder d, van toepassing is.
3a.
Indien de nevenvestiging meer dan een richting heeft of indien binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop de bekostiging zou worden beëindigd, een melding is gedaan als bedoeld in artikel 164, derde lid, wordt die nevenvestiging geacht gedurende het desbetreffende schooljaar niet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, onderdeel b of c te voldoen.
4.
Onze Minister maakt voor 1 mei, volgend op de mededeling, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag van de desbetreffende school bekend dat
- a.
de nevenvestiging naar zijn oordeel gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren op de teldatum 1 oktober niet heeft voldaan of geacht wordt niet te hebben voldaan aan een van de voorwaarden genoemd in het eerste lid zodat de bekostiging van de bijzondere nevenvestiging wordt beëindigd of de openbare nevenvestiging dient te worden opgeheven,
- b.
de nevenvestiging naar zijn oordeel niet voldoet aan een van de voorwaarden genoemd in het eerste lid maar, gelet op het eerste lid, de bekostiging van de bijzondere nevenvestiging wordt voortgezet of de openbare nevenvestiging in stand kan worden gehouden, of
- c.
de nevenvestiging naar zijn oordeel voldoet aan een van de voorwaarden genoemd in het eerste lid, zodat de bekostiging van de bijzondere nevenvestiging wordt voortgezet of de openbare nevenvestiging in stand kan, dan wel dient te worden gehouden.