A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 273 en 278.
HR, 13-06-2017, nr. 15/03268
ECLI:NL:HR:2017:1093
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2017
- Zaaknummer
15/03268
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1093, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:451, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:451, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1093, Gevolgd
- Wetingang
art. 141 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0264 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/240
Uitspraak 13‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging in ziekenhuis, art. 141.1 Sr. Slagende bewijsklacht “in vereniging” plegen van geweld. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AL6209 en ECLI:NL:HR:2015: 713 m.b.t. het “in vereniging” plegen van geweld. T.a.v. de rol van verdachte bij het bewezenverklaarde geweld kan niet meer worden vastgesteld dan dat hij - nadat X door zijn medeverdachte Y met een ploertendoder op een hand was geslagen en nadat X was weggerend, waarbij hij werd achtervolgd door Y - ook achter X is aangerend, op enkele meters afstand van Y. Het behoeft nadere motivering waarom verdachte daarmee “een wezenlijke bijdrage” aan het jegens X gepleegde geweld heeft geleverd. Samenhang met 15/02995.
Partij(en)
13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/03268
MD/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 26 juni 2015, nummer 24/001717-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde. Het voert daartoe aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het "in vereniging" plegen van het bewezenverklaarde geweld.
3.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 3 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 3 februari 2011 te Groningen met een ander op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten het Universitair Medisch Centrum Groningen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 6] , welk geweld bestond uit het dreigend en zichtbaar een mes en ploertendoder pakken en vasthouden en openschuiven, zwaaien met en slaan op de hand van [betrokkene 6] met die ploertendoder, en achtervolgen van bovengenoemde persoon met die ploertendoder en dat mes in de hand tot in de hal."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"24. Een proces-verbaal (algemeen relaas), op ambtsbelofte opgemaakt op 6 mei 2011 door [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie Groningen, opgenomen in de pagina's 1 t/m 90 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven als relaas van de verbalisant:
(...)
(op pagina 34):
In de ochtend van 3 februari 2011 werd een diefstal met geweld gepleegd in de woning [a-straat 1] te Assen. Slachtoffer was [betrokkene 3] . Daaropvolgend werd door een groep personen rondom [betrokkene 3] verhaal gehaald in een woning [b-straat 1] in Groningen.
(op pagina 33):
Op 3 februari 2011 werd [medeverdachte] in de woning (het hof begrijpt: de woning [b-straat 1] in Groningen) aangevallen en raakte hij gewond.
(op pagina 34):
Omstreeks 09.45 uur kwam bij de politie een melding binnen over een vechtpartij op straat ter hoogte van perceel [b-straat 1] in Groningen.
Bij de politie kwam een melding dat in het Universitair Medisch Centrum Groningen te Groningen een persoon liep die met een mes dreigde. Vervolgens kwam hierop een aanvulling dat deze melding in verband stond met de melding aan de [b-straat] waarbij sprake was van vuurwapengebruik en het gebruik van een mes.
25. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 8 juli 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er kwam nog iemand (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) vanaf de richting van de hoofdingang en die stond bedreigend voor [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ). [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) en ik zijn toen achter hem aan gerend om te zorgen dat hij weg ging. [betrokkene 1] liep 2 tot 3 meter voor mij. Die man is alleen maar weggerend.
26. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 10 februari 2011 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina's 25 t/m 31 van het persoonsdossier van de verdachte [betrokkene 6] in de ordner Onderzoeksdossier Verdachten 2 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisanten:
We gaan nu praten over de gebeurtenissen van 3 februari 2011.
als verklaring van [betrokkene 6] :
Ik ben naar Groningen gegaan.
In het ziekenhuis ben ik naar de spoedopvang gelopen. Ik zag dat een jongen mij wilde aanvallen. Ik heb deze jongen een klap gegeven met mijn vuist in zijn gezicht. Ik zag dat de andere jongen (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) een soort stok pakte achter zijn broeksband. Deze stok schoof uit. Ik heb van deze jongen een klap gekregen op mijn handen. De man die op de grond was gevallen, stond vervolgens op en heeft een mes gepakt uit zijn broeksband. Ik ben toen richting hoofdingang gerend.
27. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 16 februari 2011 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina's 58 t/m 68 van het persoonsdossier van de verdachte [betrokkene 4] in de ordner Onderzoeksdossier Verdachten 1 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 4] :
In het ziekenhuis heeft [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) een klap op zijn arm gekregen van [betrokkene 1] met een ploertendoder. Ik zag [betrokkene 4] hard weglopen na die klap van [betrokkene 1] , in de richting van de Fonteinstraat. [betrokkene 1] liep met de ploertendoder in zijn hand achter [betrokkene 4] aan.
28. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt op 4 februari 2011 door [verbalisant 4] voornoemd en [verbalisant 5] voornoemd, opgenomen in de pagina's 19 t/m 34 van het persoonsdossier van de verdachte [betrokkene 1] in de ordner Onderzoeksdossier Verdachten 1 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 1] :
Gisteren ben ik in Groningen met mijn oom, [medeverdachte] , naar het ziekenhuis gegaan. Er kwam een man (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) door de deur de spoedeisende hulp op. Ik heb toen een slaande beweging gemaakt met mijn gummiknuppel. Daarbij heb ik volgens mij zijn vinger geraakt. Toen zag ik hem de deur door lopen de grote hal in. Ik ben achter hem aangelopen. Toen zag ik [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte: [verdachte] ) achter mij aan lopen."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 3 ten laste gelegde.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder 3 aan hem ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De verdediging heeft aangevoerd dat uitsluitend geweld is aangewend door [betrokkene 1] en dat de verdachte daaraan geen significante bijdrage heeft geleverd en geen (voorwaardelijk) opzet op geweldpleging heeft gehad.
Het hof stelt voorop dat in het Universitair Medisch Centrum Groningen twee van elkaar te onderscheiden geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. Eerst vond daar een confrontatie plaats tussen [betrokkene 7] en [medeverdachte] . (...) Bij dat incident kan in de beschikbare bewijsmiddelen geen betrokkenheid van de verdachte worden ontwaard.
Dat is anders waar het betreft het tweede incident, dat plaatsvond tussen [betrokkene 1] en de verdachte enerzijds en [betrokkene 6] anderzijds. [betrokkene 1] gebruikt daarbij geweld tegen [betrokkene 6] , waarop laatstgenoemde wegrent. [betrokkene 6] wordt hierop achterna gerend door [betrokkene 1] en de verdachte. Met die enkele handeling levert de verdachte reeds een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld jegens [betrokkene 6] , aangezien hij daarmee de gewelddadige handelingen van [betrokkene 1] heeft ondersteund op een wijze die uitgaat boven een louter getalsmatige versterking. De handelingen van de verdachte en genoemde medeverdachte kunnen immers niet los worden gezien van de ernstige gewelddadigheden in de voorafgaande nacht tussen de groep [betrokkene 3] en de groep [medeverdachte] . Daarin lag juist de reden voor de voortzetting van het geweld tussen de rivaliserende groepen in het ziekenhuis.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is een wezenlijke bijdrage in het kader van openlijke geweldpleging niet slechts dan aanwezig wanneer een verdachte welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en bovendien vervolgens gedurende enige tijd is meegegaan in een aanvalsgolf.
Dat de verdachte opzet had op openlijke geweldpleging jegens [betrokkene 6] leidt het hof af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte, zeker binnen de normale sfeer van een ziekenhuis, waar in het belang van patiënten en bezoekers volstrekte rust moet heersen. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in het geheel niet heeft waargenomen dat door [betrokkene 1] enig geweld werd uitgeoefend jegens [betrokkene 6] .
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het bewijsverweer van de verdediging."
3.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 141 Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "in vereniging" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
3.4.
Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015: 713, rov. 3.2.1 en 3.2.2).
3.5.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het "in vereniging" plegen van het bewezenverklaarde geweld. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij dat geweld kan niet meer worden afgeleid dan dat hij - nadat [betrokkene 6] door [medeverdachte] met een ploertendoder op een hand was geslagen en nadat [betrokkene 6] was weggerend, waarbij hij werd achtervolgd door [medeverdachte] - ook achter [betrokkene 6] is aangerend, op enkele meters afstand van [medeverdachte] . Het behoeft nadere motivering waarom de verdachte daarmee "een wezenlijke bijdrage" aan het jegens [betrokkene 6] gepleegde geweld heeft geleverd.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging in ziekenhuis, art. 141.1 Sr. Slagende bewijsklacht “in vereniging” plegen van geweld. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AL6209 en ECLI:NL:HR:2015: 713 m.b.t. het “in vereniging” plegen van geweld. T.a.v. de rol van verdachte bij het bewezenverklaarde geweld kan niet meer worden vastgesteld dan dat hij - nadat X door zijn medeverdachte Y met een ploertendoder op een hand was geslagen en nadat X was weggerend, waarbij hij werd achtervolgd door Y - ook achter X is aangerend, op enkele meters afstand van Y. Het behoeft nadere motivering waarom verdachte daarmee “een wezenlijke bijdrage” aan het jegens X gepleegde geweld heeft geleverd. Samenhang met 15/02995.
Nr. 15/03268 Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 26 juni 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 3. “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” en 4. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/02995. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste dan wel onbegrijpelijke dan wel onvoldoende gemotiveerde wijze is gekomen tot het onder 1 bewezenverklaarde feit, door bewijswaarde toe te kennen aan een getuigenverklaring op grond van uitsluitend indirect steunbewijs, terwijl het hof daarbij niet is ingegaan op de door de verdediging uitvoerig gemotiveerde bewijsverweren die zowel de getuigenverklaring alsmede het door het hof gehanteerde indirecte steunbewijs weerspreken.
4.2.
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 3 februari 2011 te Assen tezamen en in vereniging met anderen in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning [a-straat 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 15.000,- euro en een hoeveelheid verdovende middelen, toebehorende aan [betrokkene 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen
- in het bezit was van op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een ploertendoder en
- zich bij de voordeur van die woning verdekt heeft opgesteld en
- die [betrokkene 3] die woning in heeft geduwd, bij de keel heeft vastgepakt, meegetrokken, naar boven gedwongen, in een donkere kamer op een bank laten zitten, heeft bedreigd door een pistool tegen het hoofd en/of de nek van die [betrokkene 3] te houden en op het been van die [betrokkene 3] te richten, en
- de handen van die [betrokkene 3] heeft vastgebonden met tape, en
- de ogen en mond van die [betrokkene 3] heeft afgeplakt met tape.”
4.3.
Deze bewezenverklaring berust op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest en naar de inhoud waarvan ik hier verwijs. Het bestreden arrest – op de eerste pagina aangeduid als ‘promis-arrest’ bevat voorts de volgende bewijsoverweging:
“Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de onder 1 primair aan hem ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal in vereniging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft omdat hij de gehele avond en nacht van 2 op 3 februari 2011 in de woning van [medeverdachte] is gebleven. Dit alibi wordt volgens de verdediging bevestigd door de verklaringen van [betrokkene 1] en [medeverdachte] .
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat mogelijk al het voor de verdachte belastende bewijs is gebaseerd op een door [betrokkene 3] verzonnen verhaal over de onder 1 bedoelde overval, welk verhaal die [betrokkene 3] vervolgens heeft verteld aan een groep personen die bijeen was in de familiekamer van het Universitair Medisch Centrum Groningen en/of elders. Daaruit is vervolgens allerlei steunbewijs voor de lezing van de feiten door [betrokkene 3] ontstaan, in de vorm van de auditu-verklaringen uit die groep van personen, aldus de verdediging. De verdediging heeft dit verweer onderbouwd aan de hand van:
- de onbetrouwbaarheid van de (wisselende en/of tegenstrijdige) verklaringen die [betrokkene 3] en de zijnen, onder wie [betrokkene 1] , hebben afgelegd;
- gestelde manipulatie van bewijs door [betrokkene 3] , in de vorm van het wegnemen van een ploertendoder uit de groep van de verdachte en het neerleggen van deze ploertendoder in zijn woning enerzijds en het deponeren van stukken tape - waarmee hij zou zijn vastgebonden en waarmee zijn ogen en mond zouden zijn afgeplakt - op diverse locaties in zijn woning anderzijds;
- gestelde niet-betrokkenheid van de verdachte bij het “losse” navigatiesysteem.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, waarvan de meest relevante hieronder kort zijn weergegeven en zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de andersluidende verklaring van de verdachte en de andersluidende lezing van de verdediging niet aannemelijk geworden.
Evenals de verdediging beoordeelt het hof de beschikbare verklaringen op consistentie, accuraatheid (in de zin van: overeenkomend met objectieve gegevens en plausibel van aard) en volledigheid.
Echter, de enkele omstandigheid dat in verklaringen op onderdelen inconsistenties of tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet volledig onbetrouwbaar. Dit kan immers zijn veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeg gebracht onder invloed van emoties door het delict. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder die verklaringen zijn afgelegd. De voor de verdachte belastende verklaringen van aangever [betrokkene 3] en de zijnen, onder wie de getuige [betrokkene 1] , komen in hoofdlijn met elkaar overeen. De op ondergeschikte onderdelen voorkomende verschillen in die verklaringen maken dit niet anders.
In deze zaak speelt nog een belangrijke rol dat het kennelijk om strafbare handelingen gaat binnen het criminele circuit (enerzijds de groep [medeverdachte] en anderzijds de groep [betrokkene 3] ) en dat de meeste betrokkenen duidelijk niet het achterste van hun tong hebben willen laten zien. Om die reden heeft het hof in het bijzonder bij de keuze uit de beschikbare verklaringen van betrokkenen en bij de waardering daarvan de nodige behoedzaamheid betracht en is gelet op voldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Diverse bewijsmiddelen plaatsen de verdachte als (mede)dader op de plaats van het delict:
De belastende verklaring van [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] heeft tegenover de politie verklaard dat [verdachte] aanwezig was bij de onder 1 bedoelde overval. Wie [betrokkene 1] bedoelt wanneer hij het heeft over [verdachte] wordt duidelijk uit het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] (map Verdachten 1, onderdeel 4, pagina 24): het gaat om de [verdachte] die uit Keulen is gekomen en die bij het beveiligingsbedrijf van de oom van [betrokkene 1] zou gaan werken. Uit hetgeen de verdachte over zichzelf heeft verklaard bij de politie (map Verdachten 1, onderdeel 3, pagina 20 en 21) volgt dat [betrokkene 1] het heeft over de verdachte [verdachte] . Deze voor de verdachte belastende verklaring van [betrokkene 1] staat niet op zichzelf, maar vindt steun in ander bewijs dat mede hieronder is aangeduid.
Het DNA-bewijs.
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat zijn belagers een ploertendoder bij zich hadden. Uit het politieonderzoek naar de overval op [betrokkene 3] is gebleken dat in de woonkamer van de woning van [betrokkene 3] een ploertendoder is aangetroffen, die niet aan [betrokkene 3] toebehoort. Deze ploertendoder is veiliggesteld en voor nader onderzoek overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Onderzoek door het NFI naar één van de biologische sporen op het handvat van deze ploertendoder heeft als resultaat opgeleverd dat het DNA-profiel van dit spoor afkomstig kan zijn van de verdachte.
De Duitstalige dader.
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat twee van zijn drie belagers Turks spraken en één van hen in de Duitse taal heeft gesproken. De verdachte is de enige persoon in de groep van verdachten met Duits als moedertaal. De medeverdachten hebben allen Turks als moedertaal.
Het aantreffen van de buit onder de verdachte.
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat zijn belagers een geldbedrag van € 15.000,- hebben weggenomen. Anderen hebben verklaard dat [betrokkene 3] hen heeft verteld dat zijn belagers tevens ongeveer 20 kilo drugs hebben weggenomen.
Ongeveer dat geldbedrag en bijna die hoeveelheid drugs is aangetroffen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] , waarin diens partner [betrokkene 2] en verdachte zijn aangehouden op de ochtend na de overval op [betrokkene 3] .
Het door de verdediging opgevoerde alibi van de verdachte wordt weerlegd door het door het hof gehanteerde bewijs. Het opgevoerde alternatieve scenario, waarbij [betrokkene 3] het geheel zou hebben geënsceneerd en gemanipuleerd, en de onderbouwing van dat scenario ontstijgt niet het niveau van ongefundeerde speculatie.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het bewijsverweer van de verdediging.”
4.4.
Vooropgesteld moet worden dat de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter en, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering behoeft, en dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen (bijzondere omstandigheden daargelaten).1.Mede gelet daarop meen ik dat het hof zijn oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 1] tot het bewijs kunnen worden gebezigd, zorgvuldig en toereikend heeft gemotiveerd. Het middel faalt derhalve. Het volgende merk ik dan ook slechts ten overvloede op.
4.5.
Voor zover het middel klaagt dat het hof aan de verklaringen van [betrokkene 1] “bewijswaarde heeft toegekend op grond van uitsluitend indirect steunbewijs” merk ik op dat voor het toekennen van bewijswaarde aan een (al dan niet betwiste) getuigenverklaring, het daarbij gebruiken van steunbewijs geen expliciet vereiste is.2.De betrouwbaarheid van verklaringen kan en mag de rechter immers ook op (de geloofwaardigheid van) die verklaringen an sich baseren. Of, zoals het hof het in de onderhavige zaak mooi verwoordt; “het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder die verklaringen zijn afgelegd”. Het voorgaande neemt niet weg dat de omstandigheid dat het hof de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] mede heeft gebaseerd op (al dan niet indirect) steunbewijs, zijn oordeel dat die verklaringen betrouwbaar zijn - gelet op de inhoud van dat steunbewijs en in het bijzonder de verklaringen van [betrokkene 3] - inzichtelijker en begrijpelijker maakt. Het middel faalt in zoverre.
4.6.
Ook voor zover het middel klaagt dat het hof bij zijn oordeel dat bewijswaarde kan worden toegekend aan de getuigenverklaring van [betrokkene 1] niet is ingegaan op de door de verdediging “uitvoerig gemotiveerde bewijsverweren die zowel de getuigenverklaring alsmede het door het hof gehanteerde indirecte steunbewijs weerspreken”, faalt het. Daartoe overweeg ik het volgende.
4.7.
Voor de inhoud van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd verwijs ik naar de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2015 gehechte pleitnotities. Ik stel voorop dat de rechter niet op ieder detail van de argumentatie van de verdediging behoeft in te gaan. Het hof heeft geoordeeld dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en dat het de andersluidende verklaring van de verdachte en de andersluidende lezing van de verdediging – kort gezegd inhoudende dat mogelijk al het voor de verdachte belastende bewijs is gebaseerd op een door [betrokkene 3] verzonnen verhaal over de overval – niet aannemelijk is geworden. Dat zijn oordelen die in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden getoetst. Voor zover daarover in cassatie wordt geklaagd, acht ik die oordelen niet onbegrijpelijk. Ik merk dan ook slechts ten overvloede het volgende op. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat en waaruit blijkt dat de verklaringen van [betrokkene 1] tegenstrijdig en daarom niet betrouwbaar zijn, mist het middel feitelijke grondslag, nu het hof hierop wel degelijk heeft gerespondeerd. Voor zover is aangevoerd dat [betrokkene 3] het bewijs zou hebben gemanipuleerd door de ploertendoder “met daarop DNA-materiaal van cliënt” zelf in zijn huis neer te leggen, vindt dat verweer zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen3., uit welke bewijsmiddelen immers blijkt dat het hof dat scenario niet aannemelijk heeft geacht.
4.8.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde feit voor zover inhoudende dat de verdachte aan het bewezenverklaarde “in vereniging” gepleegde geweld een wezenlijke bijdrage heeft geleverd en opzet op geweldpleging heeft gehad, ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.
Onder 3 (primair) is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het Universitair Medisch Centrum Groningen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 7] , [betrokkene 9] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en/of anderen, welk geweld bestond uit het dreigend en/of zichtbaar en/of hoorbaar- tegen die [betrokkene 7] zeggen: "Je kan niet meer rustig thuis slapen.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of- een mes en/of ploertendoder pakken en/of vasthouden, en/of- openschuiven, zwaaien met en/of slaan op verdachtes hand met die ploertendoder, en/of- achtervolgen van één of meer bovengenoemde personen met die ploertendoder en/of dat mes in de hand tot in de hal,;
5.3.
Van dat tenlastegelegde heeft het hof onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 3 februari 2011 te Groningen met een ander op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten het Universitair Medisch Centrum Groningen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 6] , welk geweld bestond uit het dreigend en zichtbaar een mes en ploertendoder pakken en vasthouden en openschuiven, zwaaien met en slaan op de hand van [betrokkene 6] met die ploertendoder, en achtervolgen van bovengenoemde persoon met die ploertendoder en dat mes in de hand tot in de hal.”
5.4.
Deze bewezenverklaring berust op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Deze bewijsmiddelen houden, voor zover van belang, het volgende in:
“25. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 8 juli 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er kwam nog iemand (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) vanaf de richting van de hoofdingang en die stond bedreigend voor [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ). [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en ik zijn toen achter hem aan gerend om te zorgen dat hij weg ging. [betrokkene 1] liep 2 tot 3 meter voor mij. Die man is alleen maar weggerend.
26. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 10 februari 2011 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina’s 25 t/m 31 van het persoonsdossier van de verdachte [betrokkene 6] in de ordner Onderzoeksdossier Verdachten 2 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisanten:
We gaan nu praten over de gebeurtenissen van 3 februari 2011.
als verklaring van [betrokkene 6] :
Ik ben naar Groningen gegaan.
In het ziekenhuis ben ik naar de spoedopvang gelopen. Ik zag dat een jongen mij wilde aanvallen. Ik heb deze jongen een klap gegeven met mijn vuist in zijn gezicht. Ik zag dat de andere jongen (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) een soort stok pakte achter zijn broeksband. Deze stok schoof uit. Ik heb van deze jongen een klap gekregen op mijn handen. De man die op de grond was gevallen, stond vervolgens op en heeft een mes gepakt uit zijn broeksband. Ik ben toen richting hoofdingang gerend.
27. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 16 februari 2011 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina’s 58 t/m 68 van het persoonsdossier van de verdachte [betrokkene 4] in de ordner Onderzoeksdossier Verdachten 1 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 4]:
In het ziekenhuis heeft [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) een klap op zijn arm gekregen van [betrokkene 1] met een ploertendoder. Ik zag [betrokkene 6] hard weglopen na die klap van [betrokkene 1] , in de richting van de Fonteinstraat. [betrokkene 1] liep met de ploertendoder in zijn hand achter [betrokkene 6] aan.
28. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt op 4 februari 2011 door [verbalisant 4] voornoemd en [verbalisant 5] voornoemd, opgenomen in de pagina’s 19 t/m 34 van het persoonsdossier van de verdachte [betrokkene 1] in de ordner Onderzoeksdossier Verdachten 1 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 1] :
Gisteren ben ik in Groningen met mijn oom, [medeverdachte] , naar het ziekenhuis gegaan. Er kwam een man (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) door de deur de spoedeisende hulp op. Ik heb toen een slaande beweging gemaakt met mijn gummiknuppel. Daarbij heb ik volgens mij zijn vinger geraakt. Toen zag ik hem de deur door lopen de grote hal in. Ik ben achter hem aangelopen. Toen zag ik [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte: [verdachte] ) achter mij aan lopen.”
5.5.
Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverweging:
“Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 3 ten laste gelegde.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder 3 aan hem ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De verdediging heeft aangevoerd dat uitsluitend geweld is aangewend door [betrokkene 1] en dat de verdachte daaraan geen significante bijdrage heeft geleverd en geen (voorwaardelijk) opzet op geweldpleging heeft gehad.
Het hof stelt voorop dat in het Universitair Medisch Centrum Groningen twee van elkaar te onderscheiden geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. Eerst vond daar een confrontatie plaats tussen [betrokkene 7] en [medeverdachte] . Op deze eerste confrontatie is kennelijk gedoeld bij de feitelijke omschrijving achter het eerste gedachtestreepje. Bij dat incident kan in de beschikbare bewijsmiddelen geen betrokkenheid van de verdachte worden ontwaard.
Dat is anders waar het betreft het tweede incident, dat plaatsvond tussen [betrokkene 1] en de verdachte enerzijds en [betrokkene 6] anderzijds. [betrokkene 1] gebruikt daarbij geweld tegen [betrokkene 6] , waarop laatstgenoemde wegrent. [betrokkene 6] wordt hierop achterna gerend door [betrokkene 1] en de verdachte. Met die enkele handeling levert de verdachte reeds een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld jegens [betrokkene 6] , aangezien hij daarmee de gewelddadige handelingen van [betrokkene 1] heeft ondersteund op een wijze die uitgaat boven een louter getalsmatige versterking. De handelingen van de verdachte en genoemde medeverdachte kunnen immers niet los worden gezien van de ernstige gewelddadigheden in de voorafgaande nacht tussen de groep [betrokkene 3] en de groep [medeverdachte] . Daarin lag juist de reden voor de voortzetting van het geweld tussen de rivaliserende groepen in het ziekenhuis.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is een wezenlijke bijdrage in het kader van openlijke geweldpleging niet slechts dan aanwezig wanneer een verdachte welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en bovendien vervolgens gedurende enige tijd is meegegaan in een aanvalsgolf.
Dat de verdachte opzet had op openlijke geweldpleging jegens [betrokkene 6] leidt het hof af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte, zeker binnen de normale sfeer van een ziekenhuis, waar in het belang van patiënten en bezoekers volstrekte rust moet heersen. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in het geheel niet heeft waargenomen dat door [betrokkene 1] enig geweld werd uitgeoefend jegens [betrokkene 6] .
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het bewijsverweer van de verdediging.”
5.6.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 141 Sr. Daarom moeten de in de bewezenverklaring voorkomende woorden "in vereniging" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.4.Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen - een en ander in de zin van art. 141 Sr - kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar de strafbaarstelling van art. 141 Sr is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben.5.
5.7.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat [betrokkene 6] in het UMC Groningen “een jongen” die hem wilde aanvallen, met zijn vuist in zijn gezicht heeft geslagen, dat [betrokkene 1] vervolgens met een ploertendoder [betrokkene 6] op zijn handen sloeg, dat de man die op de grond was gevallen – kennelijk de hiervoor bedoelde jongen, AEH – opstond en een mes uit zijn broeksband pakte, dat [betrokkene 6] hard wegliep, dat [betrokkene 1] met de ploertendoder in zijn hand achter hem aanliep en dat de verdachte achter [betrokkene 1] is aangerend “om te zorgen dat [betrokkene 6] weg ging” en dat [betrokkene 1] zag dat de verdachte achter hem aanliep.
5.8.
Ik merk op dat niet geklaagd wordt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, het openlijk in vereniging gepleegde geweld (mede) bestond uit het dreigend en zichtbaar een mes pakken en vasthouden en achtervolgen van [betrokkene 6] “met een mes in de hand”.
5.9.
De volgende drie arresten van de Hoge Raad zijn van belang voor de beantwoording van de vraag waar de grens ligt tussen het slechts ‘getalsmatig versterken’ van een groep die geweld pleegt en het in vereniging geweld plegen zoals bedoeld in art. 141 Sr. Uit HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6495 (art. 81 RO) en de bijbehorende conclusie van mijn ambtgenoot Knigge blijkt dat het deel uitmaken van een groep die het slachtoffer niet alleen achtervolgt, maar ook insluit en vanuit welke groep vervolgens geweld wordt gepleegd tegen het slachtoffer, voldoende is om te kunnen spreken van het leveren van een voldoende significante bijdrage aan dat geweld. Uit HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819, NJ 2011/159 blijkt dat het oordeel van het hof dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld door zich opnieuw te voegen bij de personen die geweld tegen het slachtoffer pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij, nadat hij aanwezig was geweest bij de eerdere vechtpartij, blijk geeft van een onjuiste uitleg van de uitdrukking "in vereniging” zoals bedoeld in art. 141 Sr. Ten slotte HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9823, waarin de Hoge Raad de veroordeling voor openlijke geweldpleging in stand liet. Het hof had bij dat oordeel behalve de omstandigheid dat de verdachte in de groep aanwezig was en aldus de groep getalsmatig versterkte tevens in aanmerking genomen dat de verdachte “welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en bovendien vervolgens gedurende enige tijd is meegegaan in een aanvalsgolf van de Engelse supportersgroep”.
5.10.
Mede gelet op de voorgaande arresten acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld jegens [betrokkene 6] niet zonder meer begrijpelijk. Gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld, zoals hiervoor onder 5.6 is weergegeven, heeft de verdachte, door [betrokkene 6] achterna te rennen, zich in zekere zin gevoegd bij de eveneens achter die persoon aanrennende [betrokkene 1] , maar die gedraging blijkt toch nauwelijks meer te hebben opgeleverd dan slechts het getalsmatig versterken van de gewelddadige handelingen van [betrokkene 1] .6.Dat, zoals het hof overweegt, “de handelingen van de verdachte en de medeverdachte niet los kunnen worden gezien van de ernstige gewelddadigheden in de voorafgaande nacht tussen de groep [betrokkene 3] en de groep [medeverdachte] ” maakt dat mijns inziens niet anders, waarbij ik wijs op het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad van 1 november 2011. Uit die gewelddadigheden kan immers weliswaar – wellicht – worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het gebruik van (aanzienlijk) geweld tegen [betrokkene 6] , maar daarmee heeft het hof zijn oordeel dat de verdachte “de gewelddadige handelingen van [betrokkene 1] heeft ondersteund op een wijze die uitgaat boven een louter getalsmatige versterking” nog niet begrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
5.11.
Het middel is terecht voorgesteld.
6. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van het arrest naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
Ik merk op dat dit anders is als de verdediging een (onderdeel van een) verklaring van een getuige heeft betwist en heeft verzocht om de getuige daaromtrent te horen maar daartoe geen gelegenheid heeft gehad; vgl. onder meer HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:124, rov. 3.6.2. Dat is uiteraard ook anders wanneer de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige zoals bedoeld in art. 342 lid 2 Sv.
Naar de inhoud waarvan ik hier verwijs.
Vgl. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2.1 en 3.2.2.
Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320.
Vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029.