Namens de verdachte is bij schriftuur van 27 juni 2016 het cassatieberoep tegengesproken.
HR, 06-12-2016, nr. 16/00743
ECLI:NL:HR:2016:2761, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2016
- Zaaknummer
16/00743
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑12‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1109, Gevolgd
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2020:245
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:9462, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2016:1109, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2761, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑04‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
AA20170126 met annotatie van J.M. ten Voorde
JIN 2017/17 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2016-0426 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2019/398 met annotatie van H.D. Wolswijk
NbSr 2017/18
JIN 2017/17 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 06‑12‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak poging doodslag op geboren baby’s omdat niet duidelijk is dat zij tijdens de poging leefden. Ondeugdelijke poging? Art. 45.1 Sr. Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een strafbare poging tot (kinder)doodslag van wezenlijk belang is of de baby's tijdens of kort na de geboorte hebben geleefd. Het Hof heeft geoordeeld dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen. Voor de vraag of de tlgd. poging tot (kinder)doodslag kan worden bewezen, is van belang of is gehandeld "ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf" op de grond dat de in de tll. omschreven en mitsdien te bewijzen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf (ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52). De enkele omstandigheid dat onzekerheid bestaat omtrent het antwoord op de vraag of de baby's tijdens of kort na de geboorte leefden, doet niet af aan de mogelijkheid dat de aan verdachte tlgd. gedragingen zijn begaan "ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf". Van die mogelijkheid is echter geen sprake indien de rechter aannemelijk acht dat de baby's dood ter wereld zijn gekomen. De HR casseert en verwijst de zaak naar een ander Hof.
Partij(en)
6 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00743
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 december 2015, nummer 21/005916-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, J.C. Hesen, advocaat te Utrecht, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak
2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1 primair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt /verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
1 meest subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden;
2 primair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meer subsidiair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
2 meest subsidiair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden"
2.2.
Het Hof heeft de verdachte van het haar tenlastegelegde vrijgesproken en daartoe - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, te weten telkens kinderdoodslag.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat onder 1 en 2 telkens wordt tenlastegelegd: primair: poging tot kinderdoodslag, subsidiair: poging tot doodslag, meer subsidiair: kinderdoodslag en meest subsidiair: doodslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde: telkens poging tot kinderdoodslag.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de baby's bij of kort na de geboorte hebben geleefd.
In zijn visie staat deze omstandigheid niet in de weg aan een veroordeling voor de thans onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag. Immers de verschillende handelingen van verdachte - ieder voor zich, maar zeker in onderlinge samenhang bezien - zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op levensberoving en vormen daarvan om die reden een begin van uitvoering, in welk geval geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de advocaat-generaal onder meer naar het Groninger HIV-arrest van 27 maart 2012 verwezen.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat een absoluut ondeugdelijke poging leidt tot niet strafbaarheid.
Voor het antwoord op de vraag of (telkens) sprake is van een strafbare poging tot (kinder) doodslag acht het hof van wezenlijk belang of de baby's tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd. Op grond van het dossier komt het hof evenals de rechtbank tot het oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen.
Het door de advocaat-generaal aangehaalde Groninger HIV-arrest betreft een zaak waarin vast stond dat verdachtes handelingen zonder meer geschikt waren om aan het slachtoffer het verweten delict - de besmetting met HIV - te voltrekken. In dat geval stond de niet uit te sluiten mogelijkheid dat verdachte die besmetting ook daadwerkelijk had veroorzaakt - in welk geval sprake zou zijn van het voltooide delict - niet in de weg aan een veroordeling wegens strafbare poging. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige zaak niet met de HIV-zaak op één lijn te stellen. In deze zaak gaat het (telkens) om levensbeneming. De aan verdachte verweten gedragingen waren daartoe slechts geschikt indien voldoende vaststaat dat ten tijde van het verrichten van die handelingen (telkens) sprake was van een slachtoffer aan wie het leven (nog) kon worden ontnomen. Die vaststelling van leven kan zoals gezegd niet worden gedaan. Daarmee verschilt deze zaak ook van HR 17 maart 1987, NJ 1988, 166, waarin sprake was van een strafbare poging tot levensbeneming van een slachtoffer, dat overleed ná, maar niet ten gevolge van door verdachten gepleegde handelingen die bedoeld en geschikt waren om dat overlijden te bewerkstelligen.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot vrijspraak van de onder 1 en 2 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag en poging tot doodslag, nog daar gelaten de vraag of de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf.
Nu, zoals gezegd, niet vaststaat dat een of beide baby's hebben geleefd tijdens/kort na de bevalling kan ook niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 telkens meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde, zodat verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken."
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraken van de onder 1 en 2 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde poging tot (kinder)doodslag.
3.2.1.
Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat voor het antwoord op de vraag of te dezen sprake is van een strafbare poging tot (kinder)doodslag van wezenlijk belang is of de baby's tijdens of kort na de geboorte hebben geleefd. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen en de verdachte deswege vrijgesproken.
3.2.2.
Art. 45, eerste lid, Sr luidt:
"Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard".
3.2.3.
Voor de vraag of in een geval als het onderhavige de tenlastegelegde poging tot (kinder)doodslag kan worden bewezen, is van belang of is gehandeld "ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf" op de grond dat de in de tenlastelegging omschreven en mitsdien te bewijzen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf (vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52). Anders dan waarvan het Hof kennelijk is uitgegaan, doet de enkele omstandigheid dat onzekerheid bestaat omtrent het antwoord op de vraag of de baby's tijdens of kort na de geboorte leefden, niet af aan de mogelijkheid dat de aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen zijn begaan "ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf" in de hiervoor bedoelde zin. Van die mogelijkheid is echter geen sprake indien de rechter aannemelijk acht dat de baby's dood ter wereld zijn gekomen.
3.3.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2016.
Conclusie 13‑09‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak poging doodslag op geboren baby’s omdat niet duidelijk is dat zij tijdens de poging leefden. Ondeugdelijke poging? Art. 45.1 Sr. Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een strafbare poging tot (kinder)doodslag van wezenlijk belang is of de baby's tijdens of kort na de geboorte hebben geleefd. Het Hof heeft geoordeeld dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen. Voor de vraag of de tlgd. poging tot (kinder)doodslag kan worden bewezen, is van belang of is gehandeld "ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf" op de grond dat de in de tll. omschreven en mitsdien te bewijzen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf (ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52). De enkele omstandigheid dat onzekerheid bestaat omtrent het antwoord op de vraag of de baby's tijdens of kort na de geboorte leefden, doet niet af aan de mogelijkheid dat de aan verdachte tlgd. gedragingen zijn begaan "ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf". Van die mogelijkheid is echter geen sprake indien de rechter aannemelijk acht dat de baby's dood ter wereld zijn gekomen. De HR casseert en verwijst de zaak naar een ander Hof.
Nr. 16/00743 Zitting: 13 september 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 december 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, vrijgesproken van de haar tenlastegelegde feiten. Kort gezegd betroffen die feiten de (poging tot) doodslag op twee pasgeboren baby’s.
Het cassatieberoep is ingesteld door mr. J.W.M. Grimbergen, advocaat-generaal bij het hof. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. M.E. de Meijer, advocaat-generaal bij het ressortsparket ’s-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.1.
3. Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat geen sprake kan zijn van een strafbare poging tot (kinder)doodslag omdat niet vastgesteld kan worden dat de baby’s ten tijde van het handelen van de verdachte nog leefden.
3.1. Na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
“1 primair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt /verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, ten gevolge waarvan voomoemd (pasgeboren) kind is overleden;
1 meest subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of - (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden;
2 primair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek te gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meer subsidiair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte - (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (afgesloten met behulp van plakband dan wel tape, ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
2 meest subsidiair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- (na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- (adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- (volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (afgesloten met behulp van plakband dan wel tape, ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden.”
3.2. Met betrekking tot de vrijspraak van de tenlastegelegde feiten heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
"De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, te weten telkens kinderdoodslag.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat onder 1 en 2 telkens wordt tenlastegelegd: primair: poging tot kinderdoodslag, subsidiair: poging tot doodslag, meer subsidiair: kinderdoodslag en meest subsidiair: doodslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde: telkens poging tot kinderdoodslag.De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de baby’s bij of kort na de geboorte hebben geleefd. In zijn visie staat deze omstandigheid niet in de weg aan een veroordeling voor de thans onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag. Immers de verschillende handelingen van verdachte - ieder voor zich, maar zeker in onderlinge samenhang bezien - zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op levensberoving en vormen daarvan om die reden een begin van uitvoering, in welk geval geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de advocaat-generaal onder meer naar het Groninger HIV-arrest van 27 maart 2012 verwezen.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat een absoluut ondeugdelijke poging leidt tot niet strafbaarheid.
Voor het antwoord op de vraag of (telkens) sprake is van een strafbare poging tot (kinder) doodslag acht het hof van wezenlijk belang of de baby’s tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd. Op grond van het dossier komt het hof evenals de rechtbank tot het oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen.
Het door de advocaat-generaal aangehaalde Groninger HIV-arrest betreft een zaak waarin vast stond dat verdachtes handelingen zonder meer geschikt waren om aan het slachtoffer het verweten delict - de besmetting met HIV - te voltrekken. In dat geval stond de niet uit te sluiten mogelijkheid dat verdachte die besmetting ook daadwerkelijk had veroorzaakt - in welk geval sprake zou zijn van het voltooide delict - niet in de weg aan een veroordeling wegens strafbare poging. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige zaak niet met de HIV-zaak op één lijn te stellen. In deze zaak gaat het (telkens) om levensbeneming. De aan verdachte verweten gedragingen waren daartoe slechts geschikt indien voldoende vaststaat dat ten tijde van het verrichten van die handelingen (telkens) sprake was van een slachtoffer aan wie het leven (nog) kon worden ontnomen. Die vaststelling van leven kan zoals gezegd niet worden gedaan. Daarmee verschilt deze zaak ook van HR 17 maart 1987, NJ 1988, 166, waarin sprake was van een strafbare poging tot levensbeneming van een slachtoffer, dat overleed ná, maar niet ten gevolge van door verdachten gepleegde handelingen die bedoeld en geschikt waren om dat overlijden te bewerkstelligen.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot vrijspraak van de onder 1 en 2 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag en poging tot doodslag, nog daar gelaten de vraag of de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf.
Nu, zoals gezegd, niet vaststaat dat een of beide baby’s hebben geleefd tijdens/kort na de bevalling kan ook niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 telkens meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde, zodat verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.”
3.3. In deze gevoelige zaak kwam het zowel in eerste aanleg, bij de rechtbank, als in hoger beroep bij het gerechtshof tot een volledige vrijspraak. In beide instanties draaide het daarbij om klassieke leerstukken uit het strafrecht. Eerst, bij de rechtbank, stond de vraag naar de causaliteit centraal: was bewezen dat de dood van beide baby’s veroorzaakt was door de gedragingen van de verdachte? De rechtbank vond van niet. Volgens haar was niet vast komen te staan dat de baby’s nog leefden bij de geboorte, en de rechtbank sprak daarom vrij van de tenlastegelegde varianten van het voltooide delict (kinder)doodslag. In hoger beroep werd daarom door het Openbaar Ministerie de pogingsvariant toegevoegd aan de tenlastelegging, zij het op een enigszins afwijkende plaats, namelijk (steeds) als primaire mogelijkheid. De pogingsvariant moest derhalve door het hof als eerste worden beschouwd. Maar ook die inmiddels primaire variant leidde bij het hof tot vrijspraak, aangezien - ook - naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de baby’s ten tijde van het handelen van de verdachte nog leefden. Daarom kon geen strafbare poging worden aangenomen. Van de nog steeds in de tenlastelegging opgenomen varianten van het voltooide delict sprak het hof vervolgens ook vrij – om dezelfde reden als de rechtbank. Tegen de beslissing van het hof op het punt van de poging keert zich het cassatiemiddel.
3.4. Het hof neemt blijkens zijn overwegingen tot uitgangspunt “dat een absoluut ondeugdelijke poging leidt tot niet strafbaarheid.” Aldus redenerend knoopt het hof aan bij een klassiek dogmatisch vraagstuk bij de poging, dat veel aandacht kreeg bij de behandeling van het Wetboek van Strafrecht, stammend uit 1886, en dat tot op heden in alle leerboeken van het strafrecht teruggevonden kan worden. Dat is het vraagstuk van het relatief dan wel absoluut ondeugdelijk middel of object. Dat is een kwestie van dogmatiek, want nergens in de wet, meer bepaald niet in art. 45 Sr, dat de strafbare poging beschrijft, is sprake van het door het hof gehanteerde begrip van de ‘absoluut ondeugdelijke poging’.2.Wel is daarover uitgebreid gesproken bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht. Bij de discussie over de poging in de Tweede Kamer werd, zoals zowat in alle hand- en leerboeken over het strafrecht is aangehaald, door minister Modderman gesteld dat een lijk een absoluut ondeugdelijk object voor doodslag is. Poging tot levensberoving laat zich in dat geval niet denken, omdat de uitvoeringshandelingen nimmer tot het gevolg – de dood - kunnen leiden. Dat levert derhalve geen begin van uitvoering op, dat, tezamen met het voornemen van de dader, de kern van de strafbaarheid van de poging uitmaakt.3.Het lijkt mij aannemelijk dat het hof bij de verdere uitwerking van zijn uitgangspunt, dat een absoluut ondeugdelijk object geen strafbare poging oplevert, het door Modderman genoemde voorbeeld voor ogen heeft gehad. In de meer hedendaagse strafrechtelijke literatuur wordt de absoluut ondeugdelijke poging echter, zoals De Hullu het noemt, “gemarginaliseerd” en (uitsluitend) gereserveerd voor gedragingen, waarvan gezegd kan worden, dat zij elke strafrechtelijke relevantie missen.4.Ik citeer uit het handboek van De Hullu5.– die weer met instemming Van Veen6.aanhaalt -: “van straffeloze, absoluut ondeugdelijke poging wordt pas gesproken als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend, zo ongerijmd is dat zij nimmer tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs onder voor hem zeer gunstige omstandigheden.”
3.5. Nu laten zich wel omstandigheden denken, waaronder de poging tot moord op een lijk valt in de door Van Veen bedoelde categorie en vanuit strafrechtelijk oogpunt irrelevante ‘uitvoerings’handelingen opleveren. Als de dader een doodskist opgraaft op het kerkhof ten einde met een aangepunte houten paal het hart van de begravene te doorboren, omdat hij meent dat deze persoon een slechts schijndode vampier zou zijn, zou het aannemen van een poging tot doodslag een overspanning van het pogingsbegrip zijn. In de dogmatiek van de poging zou dit ook wel als een ‘Wahnverbrechen” aangeduid kunnen worden: de dader meent (waarschijnlijk) als enige dat hij op het punt staat – behalve zich schuldig te maken aan grafschending, art. 149 Sr - een geslaagd levensdelict te begaan.
3.6. Maar niet in alle gevallen is het zo duidelijk dat er geen reële plaats voor het strafrecht is. Zo acht De Hullu, in zijn handboek, het voorbeeld van Modderman – de doodslag op een lijk – (thans) voor relativering vatbaar. In de schriftuur wordt, met verwijzing naar het requisitoir van de advocaat-generaal bij het hof de desbetreffende passage aangehaald: "[Daarom] is het ook maar de vraag of het door Modderman genoemde voorbeeld van een absoluut ondeugdelijk object – een lijk - naar geldend recht steeds als zodanig moet worden aanvaard, met name in gevallen waarin het tijdstip van overlijden moeilijk precies is vast te stellen."7.,8.
3.7. Het uitgangspunt van het hof staat dus naar hedendaagse inzichten meer ter discussie dan het hof aannam. Daarnaast lijkt het mij zo te zijn dat het hof zijn uitgangspunt wel erg gemakkelijk heeft toegepast op deze zaak, gelet op de bijzonderheden van het geval. Is gelet op hetgeen zich in onze zaak heeft afgespeeld, ook met inachtneming van het voorbeeld van Modderman over de ‘doodslag op een lijk’ de poging wel zo ‘absoluut ondeugdelijk’? De vraag die het hof - ook blijvend binnen de 19e eeuwse gedachtewereld - tenminste had kunnen stellen is of aangenomen moest worden dat de hele ‘onderneming’ van de verdachte van het begin af aan – hoe dan ook dus - zonder enig effect zou blijven, of dat dit slechts onder omstandigheden het geval zou zijn.9.Dat die (prospectieve) zekerheid van het uitblijven van effect er bepaald niet was ten tijde van het handelen van de verdachte, blijkt echter juist uit de maatstaf die het hof aanlegt. Het hof overweegt immers als volgt: ”In deze zaak gaat het (telkens) om levensbeneming. De aan verdachte verweten gedragingen waren daartoe slechts geschikt indien voldoende vaststaat dat ten tijde van het verrichten van die handelingen (telkens) sprake was van een slachtoffer aan wie het leven (nog) kon worden ontnomen.” Even daarvoor overweegt het hof dat “niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen” dat de baby’s tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd. Dat de baby’s niet leefden is dus evenmin vastgesteld – en dat roept haast vanzelf de vraag op of de woorden van Modderman, dat (poging) tot doodslag op een lijk niet denkbaar is, op déze casus wel van toepassing zijn. Met andere woorden: was er wel sprake van ‘een lijk’?
3.8. Een even verderop volgende zin in de overweging van het hof brengt mij op een volgende vraag, namelijk waar het hof de hele kwestie van de absoluut of relatief ondeugdelijke poging nu plaatst.
3.9. Volgens minister Modderman – daarbij het spoor van de Memorie van Toelichting bij art. 45 Sr volgend – moet men de vraag naar de absoluut dan wel relatief ondeugdelijke poging beantwoorden door steeds de vraag te stellen of de handelingen van de dader als een begin van uitvoering van het delict konden gelden. Het wekt dan ook geen verbazing dat de Hoge Raad het leerstuk van de ondeugdelijke poging op dezelfde manier verwerkt. In de bekende zaak van de Lexan-ruit10.– waarbij Van Veen, in zijn noot onder het arrest, de door De Hullu overgenomen opmerking over de marginalisering van de absoluut ondeugdelijke poging maakte – overwoog de Hoge Raad aldus:
“Beoordeling van het eerste middel
In het algemeen zal voor een dader die het voornemen heeft opgevat om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit de etalage van een juwelierswinkel niet aan hem toebehorende sieraden of goederen van zijn gading weg te nemen en die sieraden of goederen onder zijn bereik te brengen door de etalageruit te vernielen althans daarin een gat te breken, het slaan van een gat in die etalageruit met een schop een begin van uitvoering van dat voornemen opleveren.
Dit is niet anders, wanneer zich achter die etalageruit nog een lexanruit blijkt te bevinden welke een verwezenlijking van genoemd voornemen door het slaan van een gat in die etalageruit onmogelijk maakt.
Het Hof heeft mitsdien terecht geoordeeld dat i.c. sprake was van een strafbare poging, wat er zij van de gronden die het daarvoor heeft aangevoerd.”
3.10. Waar het dus, bij het beoordelen van de schijnbaar kansloze poging tot inbraak bij de juwelier op neer kwam is of de handelingen een begin van uitvoering van het voornemen van de dader opleverden. Maar dat is, zo blijkt, niet hetgeen waaraan het hof in de onderhavige zaak de handelingen van de verdachte heeft getoetst. Immers, het hof overweegt:
“Op grond van het vorenstaande komt het hof tot vrijspraak van de onder 1 en 2 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag en poging tot doodslag, nog daar gelaten de vraag of de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf.”
Hetgeen het hof ‘daarlaat’ is dus de vraag die juist wél beantwoord had moeten worden, te weten of het handelen van de verdachte een ‘begin van uitvoering’ opleverde. Daarvoor geldt, sinds het Cito-arrest11., het criterium van de uiterlijke verschijningsvorm. Dat luidt letterlijk zó als het hof heeft ‘daargelaten,’ dus: of de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf.
3.11. Al met al valt dus te constateren dat het hof niet ‘het juiste paadje’ heeft afgelopen teneinde de juridische knoop te ontwarren. Terwijl er, zo het hof dat (juiste) pad wel had gevolgd, naar mijn mening heel wel uit te komen is. Wat hier - de kwestie wat niet zozeer door een cassatiebril beziend - domineert is in wezen bewijsnood. De daardoor aan de orde zijnde vraag is of, ook in het geval niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer nog leefde ten tijde van het handelen (waaronder begrepen: het nalaten te handelen) van de verdachte, en het omgekeerde evenmin vaststaat, deze gedragingen niettemin zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, omdat zij naar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf. Het gebied waarop deze vraag zich afspeelt zou kunnen worden omschreven als het ‘niemandsland’ tussen poging en voltooid delict. Kan, als niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het delict voltooid is, door intreding van een bepaald vereist gevolg, een poging worden aangenomen, ook als niet valt uit te sluiten dat het gevolg wel is ingetreden? In het Groninger HIV-arrest12.wees de Hoge Raad er – in een ‘obiter dictum’ op dat in zulke gevallen het aannemen van een strafbare poging heel wel mogelijk is. De Hoge Raad overwoog namelijk:
“2.4.5. In dit verband verdient nog opmerking dat onzekerheid over het noodzakelijke oorzakelijke verband tussen de gedraging van de verdachte en het voltooide delict in het algemeen niet in de weg zal staan aan het aannemen van een poging tot het desbetreffende misdrijf. Dat het intreden van het gevolg mogelijkerwijs niet is veroorzaakt door de gedraging van de verdachte komt overeen met het wezen van een strafbare poging. Dat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat het gevolg wel daadwerkelijk is veroorzaakt door de gedraging van de verdachte, behoeft aan een bewezenverklaring van een poging tot dat misdrijf niet in de weg te staan, nu voor strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van een poging geen wettelijk vereiste is dat wordt vastgesteld dat de uitvoering van het misdrijf niet door de verdachte is voltooid.”
3.12. In de onderhavige zaak is het hof, geïnspireerd door hetgeen de advocaat-generaal had aangevoerd, expliciet op de mogelijke toepasbaarheid van deze ‘vingerwijzing’ van de Hoge Raad ingegaan. Ik haal de desbetreffende passage nog eens aan uit de hierboven reeds geciteerde overwegingen van het hof:
“De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de baby’s bij of kort na de geboorte hebben geleefd.
In zijn visie staat deze omstandigheid niet in de weg aan een veroordeling voor de thans onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag. Immers de verschillende handelingen van verdachte - ieder voor zich, maar zeker in onderlinge samenhang bezien - zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op levensberoving en vormen daarvan om die reden een begin van uitvoering, in welk geval geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de advocaat-generaal onder meer naar het Groninger HIV-arrest van 27 maart 2012 verwezen.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat een absoluut ondeugdelijke poging leidt tot niet strafbaarheid.
Voor het antwoord op de vraag of (telkens) sprake is van een strafbare poging tot (kinder) doodslag acht het hof van wezenlijk belang of de baby’s tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd. Op grond van het dossier komt het hof evenals de rechtbank tot het oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen.
Het door de advocaat-generaal aangehaalde Groninger HIV-arrest betreft een zaak waarin vast stond dat verdachtes handelingen zonder meer geschikt waren om aan het slachtoffer het verweten delict - de besmetting met HIV - te voltrekken. In dat geval stond de niet uit te sluiten mogelijkheid dat verdachte die besmetting ook daadwerkelijk had veroorzaakt - in welk geval sprake zou zijn van het voltooide delict - niet in de weg aan een veroordeling wegens strafbare poging. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige zaak niet met de HIV-zaak op één lijn te stellen. In deze zaak gaat het (telkens) om levensbeneming. De aan verdachte verweten gedragingen waren daartoe slechts geschikt indien voldoende vaststaat dat ten tijde van het verrichten van die handelingen (telkens) sprake was van een slachtoffer aan wie het leven (nog) kon worden ontnomen. Die vaststelling van leven kan zoals gezegd niet worden gedaan.”
3.13. Deze passage (her)lezend valt op dat het hof op onvolledige wijze verwijst naar de overweging van de Hoge Raad, door te stellen dat het in dat geval (uitsluitend) ging om de niet uit te sluiten mogelijkheid dat het delict was voltooid, hetgeen niet in de weg stond aan het aannemen van een strafbare poging. Daarmee miskent het hof echter dat de Hoge Raad ook het andere geval behandelt, in de volgende zinsnede: “Dat het intreden van het gevolg mogelijkerwijs niet is veroorzaakt door de gedraging van de verdachte komt overeen met het wezen van een strafbare poging.” Dat maakt ook dat de slotsom van het hof, namelijk dat de aan verdachte verweten gedragingen daartoe (tot levensbeneming) slechts geschikt waren ‘indien voldoende vaststaat dat (…) sprake was van een slachtoffer aan wie het leven (nog) kon worden ontnomen, goed beschouwd onbegrijpelijk is. Immers, als die overweging wordt betrokken op de vraag of van een poging gesproken kan worden, komt dat antwoord er op neer dat in het onderhavige geval slechts een poging zou kunnen bestaan als het delict is voltooid. Die uitkomst lijkt mij ongerijmd.
3.14. Ik meen, en dit is wellicht terzijde, dat het te hanteren schema voor ‘oplossing’ van het in de onderhavige zaak spelende bewijsprobleem beter anders ingericht kan worden. De volgens de strafrechtelijk logica als eerste te stellen vraag lijkt mij die of er een causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en het gevolg, te weten de dood van de beide baby’s. Dat is een kwestie van redelijke toerekening, waarbij, het Groninger HIV-arrest volgend, ook in deze zaak zich iets bijzonders afspeelt, namelijk de vraag of het handelen van de verdachte wel als ‘condicio sine qua non’ – hetgeen de ondergrens van de causaliteit markeert - kan gelden. Maar ook het stellen van die vraag komt uiteindelijk neer op het wegen van de kansen die zijn verbonden aan de verschillende, concurrerende oorzaken. Enerzijds moet bepaald meer worden vastgesteld dan dat niet kan worden uitgesloten dat het gevolg door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt, maar dat anderzijds aan het aannemen van het causaal verband niet in de weg behoeft te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die die geen verband houdt met de gedraging van de verdachte tot het gevolg heeft geleid.13.Samengevat houdt dat in, zo vervolgt de Hoge Raad in datzelfde Groninger HIV-arrest:
“2.4.4. Het bovenstaande komt erop neer dat in gevallen als de onderhavige voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (een gedraging van) de verdachte ten minste is vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg (vgl. HR 20 september 2005, LJN AT8303, NJ 2006/86, rov. 3.5). Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de gedraging van de verdachte gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid.”
3.15. Mocht de als eerste te stellen causaliteitsvraag niet tot het aannemen van het causaal verband, en dus tot vrijspraak van het voltooide delict leiden, dan zal logischerwijze de vraag aan de orde dienen te komen of, ten aanzien van het alsdan resterende ‘grijze gebied’ kan worden gezegd dat de handelingen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm als begin van uitvoering van het delict kunnen worden beschouwd. Zo ja, dan is (in beginsel) sprake van een strafbare poging.
3.16. Door de a-typische wijze waarop – na wijziging in hoger beroep - de tenlastelegging in de onderhavige zaak is ingericht is de ‘natuurlijke’ wijze van stellen van de relevante vragen als het ware omgekeerd. Maar dat behoeft aan het op een ‘correcte’ wijze van beantwoorden van die vragen niet in de weg te staan. Daarbij merk ik, nu geheel terzijde, op dat het aannemen van een strafbare poging niet in de weg hoeft te staan aan het vervolgens bewezen achten van het voltooide delict. Door het wegvallen van het vroeger wel voor de poging geldende vereiste dat het delict, door omstandigheden buiten de wil van de verdachte liggende, het delict niet is voltooid, is een vorm van samenloop tussen beide delictsvarianten niet langer uitgesloten. Dat zou dan wel, zo begrijp ik uit wat De Hullu op dat vlak aanvoert tegen dubbele aansprakelijkheidsstelling, eendaadse samenloop moeten zijn.14.
3.17. Ik kom tot een slotsom. Waar het om gaat is of, als niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de slachtoffers in deze zaak ten tijde van het handelen van de verdachte nog leefden, de handelingen van de verdachte niettemin – naar uiterlijke verschijningsvorm - als een begin van uitvoering in de zin van art. 45 Sr konden worden aangemerkt. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat het antwoord op die vraag - hoe dan ook - ontkennend hoort te luiden. Dat geeft naar mijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Subsidiair geldt dat, mocht het hof wel van een juiste opvatting zou zijn uitgegaan, zijn beslissing tot vrijspraak onvoldoende is gemotiveerd.
3.18. Het middel is gegrond.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2016
De MvT bij het Wetboek van Strafrecht (Smidt I, 2e druk, p. 422) is over dat zwijgen van de wet duidelijk: “Zoo de wet zwijgt over de verschillende graden der poging, dan menge zij zich evenmin in den ouden strijd over de poging met ondeugdelijk object of ondeugdelijke middelen. Ook hier verdient de onthouding van den Code Pénal en van het duitsche rijkswetboek de voorkeur boven de leerstellige bepalingen van vele vroeger in Duitschland geldende wetboeken.”
Smidt I, 2e druk, p. 423.
Vgl. G. Knigge en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, 15e druk, p. 229.
J. De Hullu, Materieel strafrecht, 6e druk, p. 395.
Noot van Th.W. van Veen onder HR 15 januari 1980, NJ 1980/245 (Lexan-ruit).
De Hullu, Materieel strafrecht, 6e druk, p. 396.
In vergelijkende zin versta ik Noyon-Langemeijer/Remmelink, aant. 2.6.1, in het kader van de – enigszins vergelijkbare – discussie over de vraag naar het in leven zijn van de vrucht bij abortus provocatus.
Zie hierboven, voetnoot 6.
HR 24 oktober 1978, NJ 1979/52, zie ook De Hullu, Materieel strafrecht, 6e druk p. 390.
HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012/301, m.nt. N. Keijzer.
Zie rov. 2.4.3. van het Groninger HIV-arrest van 27 maart 2012.
De Hullu, Materieel strafrecht, 6e druk, p. 427-428.
Beroepschrift 12‑04‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
Kenmerk: 21-005916-14
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 14 december 2015 met parketnummer 21-005916-14, waarbij het Gerechtshof het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 1 oktober 2014 met parketnummer 16-661169-14 heeft vernietigd en
[rekwirante]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
Wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
heeft vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten.
Rekwirant kan zich met deze beslissing en de motivering daarvan niet verenigen.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd: artikelen 45, eerste lid, jo. 287, 289, van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 350, 358, tweede lid en 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 415, eerste lid, van dat Wetboek, en/of enig andere wettelijke bepaling en/of enig ander algemeen rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde,
doordat het Hof zijn vrijspraak van het ten laste gelegde heeft gebaseerd op zijn overweging dat — kort samengevat — voor het antwoord op de vraag of (telkens) sprake is van een strafbare poging tot (kinder)doodslag het van wezenlijk belang is of de baby's tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd, en dat — nu dit niet met voldoende mate van zekerheid vaststaat — niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van de strafbare poging, zulks ten onrechte
aangezien dit oordeel en de motivering daarvan blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en het Hof aldus van iets anders heeft vrijgesproken dan is ten laste gelegd, althans het oordeel van het Hof op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden is gebaseerd.
Een en ander zal hieronder worden toegelicht.
Toelichting
1.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer [01]), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer [01]), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer [01]), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
1. meest subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 1] en/of sectienummer [01]), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten, ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) baby is overleden;
2. primair:
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans In het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer [02]), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek te gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of vervolgens die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair:
Zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer [02]), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek te gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair:
Zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer [02]), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek te gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of vervolgens die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
2. meest subsidiair
zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [slachtoffer 2] en/of sectienummer [02]), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- —
(na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen, en/of
- —
geen voeding en/of andere zorg gegeven, en/of
- —
(adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- —
(volledig) in een vuilniszak, althans in plastic en/of in een doek te gepakt/verpakt/gewikkeld, en/of
- —
in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of vervolgens die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape, ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden;
2.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot kinderdoodslag op beide baby's onder meer het volgende aangevoerd1.:
Literatuur en jurisprudentie Hoge Raad
In de literatuur zijn met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van een strafbare poging twee opvattingen ontwikkeld, de subjectieve leer en de objectieve leer. De Hoge Raad heeft in 1978 in het Cito-arrest (24 oktober 1978, NJ 1979/52) gekozen voor de objectieve leer:
‘deze gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, daar zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf’.
In een syllabus, ontwikkeld ten behoeve van een SSR-cursus over onvoltooide delicten (betreffende pagina's gehecht aan dit requisitoir) stelt prof. A.J.M. Machielse, tevens advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat het doorslaggevend is‘de indruk die het handelen maakt op de redelijke rechtsgenoten’, mogelijk aangevuld met feiten en omstandigheden die weliswaar voor een objectieve omstander niet waarneembaar zijn, maar die — ware zij bij die objectieve omstanders wel bekend — het voornemen inkleuren. Anders gezegd, aldus Machielse:‘de HR lijkt hier dus uit te gaan van het voornemen en interpreteert de geconstateerde gedragingen vervolgens vanuit dat voornemen in de richting van de uitvoering.’
Om vast te stellen wat die uiterlijke verschijningsvormen in deze zaak nu waren moeten we ons in hoofdzaak baseren op de verklaringen van verdachte. De raadsman heeft in zijn pleidooi bij de rechtbank aangegeven dat er geen reden is om aan de verklaringen van verdachte bij de politie te twijfelen, en met die conclusie ben ik het eens.
Wat kunnen we nu aan handelingen van verdachte vaststellen, op basis van die verklaringen? Een korte samenvatting:
In de uitgewerkte verklaringen van verdachte lezen we onder meer:
- •
Ik kom hier aangifte geven van de moord op 2 van mijn kinderen… ik heb allebei de kinderen laten versterven door niet zorg te geven
- •
Ik had zo'n ingebouwde kast daar heb ik ze ingestopt en nooit meer naar omgekeken. Vraag politie: levend en wel in de kast gestopt? Antwoord verdachte: Ja…ja
- •
Ik heb ze geen hulp gegeven, daardoor voelt het als moord, ik ben erin zekere mate verantwoordelijk voor maar ik heb het niet gewild, ik heb ze geen pijn gedaan, niet gewurgd of zo, maar ik heb niet gehandeld uit paniek, dat voelt als moord, ik heb geen hulp gevraagd, niet gezegd dat ik zwang er was, de hulpvraag continu uitstellen… Ik heb niet naar ze om gekeken. Vraag politie: Waar zijn ze dan aan overleden? Antwoord verdachte: Gebrek aan hulp
Met betrekking tot de 1e baby (in het onderzoek [slachtoffer 1] genoemd):
- •
Toen ben ik op de wc gaan zitten… en het is in de wc gevallen. En ik heb het opgepakt, in een handdoek gewikkeld en in de beautycase gedaan… ik heb haar in de kast gezet… toen… heb ik de deur dicht gedaan. Ik kon hem niet meer open doen daarna… het ging zo de afvoer in met het hoofdje
- •
ik zie beentjes in de wc…ik heb het gewoon vermoord…Ik heb het toch niet geholpen, ik heb het gewoon laten liggen…Ik heb niet meer gedaan… ik heb het niet verstikt of de schedel ingeslagen maar het is toch moord als je er niks mee doet
- •
ik was niet bezig met de baby zelf
- •
Vraag politie: Hoe was het met het kindje op dat moment? Antwoord verdachte: Dat weet ik niet, ik weet niet eens dat ik het erin heb gelegd. Ik heb mijn kind gewoon laten sterven…Ik weet alleen die beentjes, ik heb hem eruit gehaald en in de beautycase gedaan, ik denk dat ik in slaap ben gevallen ik weet het niet… ik heb er niet naar om gekeken maar ik heb het niks aangedaan, ik heb er niets aan gedaan, niet naar omgekeken, net gedaan of het niet bestond, net als de hele zwangerschap. Vraag politie: Je hebt geen opzettelijke handeling verricht maar je hebt iets nagelaten, dat bedoel je? Antwoord verdachte: Ja, zorg, kijken of het leefde, of het reageerde, naar een dokter moeten gaan, hulp moeten vragen. Ik kon het niet. En waarom weet ik niet maar ik kon het niet. Ik heb het ook niet gedaan en daarom zit ik hier nu, ik heb gedaan wat ik het beste kon, geheim gehouden
- •
Ja want ik heb er niks aan gedaan, ik heb ze niet geholpen… ik ben niet naar een dokter geweest, ik heb geen zorg gehad tijdens de bevalling en daarna, dat komt door mij… ik heb ze niks aangedaan, alleen als een vod van me af gezet. Meer niet, niet meer naar ze om gekeken
• Met betrekking tot de 2e baby (in het onderzoek [slachtoffer 2] genoemd):
- •
…ben ik wakker geworden in een plas bloed, en toen naar de wc gegaan, op dezelfde manier ter wereld gebracht als de andere baby… heel veel bloed had ik… en die heb ik toen in het blik gedaan en die heb ik bij de meterkast gedaan… Daarna heb ik heel veel folders erover heen gegooid om het te verbergen en er niet meer naar te hoeven kijken
- •
Het enige wat ik zie is de baby in de wc pot… De baby lag… met d' r hoofd naar de andere kant…De vorige baby ging met d'r hoofd het afvoer in en deze lag de andere kant op, die lag zo. Vraag politie: dus deze lag met het hoofd op het platte gedeelte en het lijfje in het gat? Antwoord verdachte: Ja
- •
Niks, ik weet alleen dat blik, ik heb hem daarin gedaan of haar maar ik weet niet hoe
Wat nu als een objectieve toeschouwer dit alles zou aanschouwen? Dan is er maar één conclusie mogelijk: de verschillende handelingen van verdachte — ieder voor zich, maar zeker in onderlinge samenhang bezien — zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op levensberoving, en vormen daarvan om die reden een begin van uitvoering.
Dan zou nog één aspect aan de bewezenverklaring van de poging in de weg kunnen staan: als sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, dan is sprake van straffeloosheid. Van een absoluut ondeugdelijke poging is sprake als het middel of het object op zichzelf ondeugdelijk is (Smidt I, p.429).
Machielse meent dat uit de tegenwoordig gebruikte overweging van het Cito-arrest volgt dat als de gedraging geacht kan worden naar uiterlijke verschijningsvorm gericht te zijn geweest op voltooiing van het misdrijf er geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Machielse merkt op dat als de uiterlijke verschijningsvorm, in combinatie met het opzet van de verdachte, beslissend is voor het bestaan van een begin van uitvoering, de kans dat verdachte vrijuit gaat omdat er sprake zou zijn van een absoluut ondeugdelijke poging, uitermate gering is. Hij geeft als voorbeeld de casus waarin iemand een ander wil vermoorden in diens slaap en daartoe de ander met kogels doorzeeft. De indruk die dit handelen maakt op een derde staat buiten twijfel. Het feit dat naderhand komt vast te staan dat het slachtoffer al dood in bed lag omdat het tien minuten eerder was bezweken aan een hartaanval doet daaraan niet af. Er zou alleen nog ruimte kunnen zijn voor een absoluut ondeugdelijke poging wanneer het handelen van verdachte volgens de objectieve buitenstaander volstrekt onschuldig was en nooit enig gevaar kon opleveren voor het rechtsgoed dat de verdachte wilde aantasten. Machielse noemt hierbij het willen doodbidden van een ander als voorbeeld.
Ook de Hullu trekt in twijfel of dodingshandelingen, uitgevoerd op een lijk,‘naar geldend recht steeds als zodanig (als een absoluut ondeugdelijke poging, JWG) moet worden aanvaard, met name in gevallen waarin het tijdstip van overlijden moeilijk precies is vast te stellen.’Zoals in onderhavige zaak, voeg ik daaraan toe.
Naar mijn oordeel daarom geen absoluut ondeugdelijke poging. Daarbij herhaal ik nog maar eens dat ook verdachte op geen enkel moment stelt dat zij het veelvoud van handelingen heeft verrichtomdatzij ervan uitging dat de baby's toch al waren overleden. In tegendeel: zij spreekt zelf zelfs over het vermoorden en doen versterven van de twee kinderen.
Tot slot het opzet van de verdachte: wellicht was haarhoofddoelniet om de baby's koste wat het kost van het leven te beroven. Zij kon het niet aan om nog een kind te moeten verzorgen, en ze schaamde zich voor haar omgeving. Daarom moesten de baby's — om in mijn eigen woorden te spreken — uit het zicht verdwijnen. Dat zij daarbij heeft aanvaard dat zij de dood van beide kinderen zou veroorzaken blijkt uit haar eigen bewoordingen: ze heeft de kinderen ‘laten versterven’ of zelfs ‘vermoord’.
Voorts wijs ik op een passage uit het HIV I arrest van de Hoge Raad van 25-03-2003, NJ 2003, 552:
‘Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.’
Uit de verklaringen van verdachte en de door haar gepleegde handelingen — ieder voor zich, maar zeker in onderlinge samenhang bezien — kan het opzet van verdachte op de dood van beide kinderen worden afgeleid. De handelingen die verdachte heeft verricht toen zij beviel van haar twee baby's zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de levensberoving. Zij heeft de baby's immers in het toilet laten vallen toen zij geboren werden, enige tijd in het toilet laten liggen en de baby's niet warm gehouden. Daarna heeft zij de baby's in een beautycase, respectievelijk in een koekblik gestopt.
3.
Het vrijsprekend oordeel van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 14 december 2015 is gebaseerd op de volgende overwegingen2.:
‘Vrijspraak
De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, te weten telkens kinderdoodslag.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat onder 1 en 2 telkens wordt tenlastegelegd: primair: poging tot kinderdoodslag, subsidiair: poging tot doodslag, meer subsidiair: kinderdoodslag en meest subsidiair: doodslag.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat onder 1 en 2 telkens wordt tenlastegelegd: primair: poging tot kinderdoodslag, subsidiair: poging tot doodslag, meer subsidiair: kinderdoodslag en meest subsidiair: doodslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde: telkens poging tot kinderdoodslag.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de baby's bij of kort na de geboorte hebben geleefd. In zijn visie staat deze omstandigheid niet in de weg aan een veroordeling voor de thans onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging tot kinderdoodslag. Immers de verschillende handelingen van verdachte — ieder voor zich, maar zeker in onderlinge samenhang bezien — zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op levensberoving en vormen daarvan om die reden een begin van uitvoering, in welk geval geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de advocaat-generaal onder meer naar het Groninger HIV-arrest van 27 maart 2012 verwezen.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat een absoluut ondeugdelijke poging leidt tot niet strafbaarheid.
Voor het antwoord op de vraag of (telkens) sprake is van een strafbare poging tot (kinder)doodslag acht het hof van wezenlijk belang of de baby's tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd. Op grond van het dossier komt het hof evenals de rechtbank tot het oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen.
Het door de advocaat-generaal aangehaalde Groninger HIV-arrest betreft een zaak waarin vast stond dat verdachtes handelingen zonder meer geschikt waren om aan het slachtoffer het verweten delict — de besmetting met HIV — te voltrekken. In dat geval stond de niet uit te sluiten mogelijkheid dat verdachte die besmetting ook daadwerkelijk had veroorzaakt — in welk geval sprake zou zijn van een voltooide delict — niet in de weg aan een veroordeling wegens strafbare poging. Naar het oordeel van het hof is de onderhavig zaak niet met de HIV-zaak op één lijn te stellen. In deze zaak gaat het (telkens) om levensbeneming. De aan verdachte verweten gedragingen waren daartoe slechts geschikt indien voldoende vaststaat dat ten tijde van het verrichten van die handelingen (telkens) sprake was van een slachtoffer aan wie het leven (nog) kon worden ontnomen. Die vaststelling van leven kan zoals gezegd niet worden gedaan. Daarmee verschilt deze zaak ook van HR 17 maart 1987, NJ 1988, 166, waarin sprake was van een strafbare poging tot levensbeneming van een slachtoffer, dat overleed ná, maar niet ten gevolge van door verdachten gepleegde handelingen die bedoeld en geschikt waren om dat overlijden te bewerkstelligen.’
4.
Artikel 45, eerste lid, Sr luidt:
‘Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.’
5.
De vraag die het Hof in casu voorop heeft gesteld, is, of de baby's afzonderlijk dan wel gezamenlijk dienstig kunnen/konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen had.3. Voor bewezenverklaring van het gronddelict doodslag of moord is logischerwijs een vereiste dat het gaat om een levend object. Het probleem in de onderhavige zaak was nu juist dat dit laatste op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld. Reden waarom de advocaat-generaal in hoger beroep primair de poging aan de ten laste gelegde feiten toevoegde.
6.
In de redenering van het Hof ligt kennelijk besloten dat nu niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de baby's levend ter wereld zijn gekomen er bijgevolg sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging die tot straffeloosheid moet leiden. Door te overwegen dat voor het antwoord op de vraag of (telkens) sprake is van een strafbare poging tot (kinder)doodslag het van wezenlijk belang moet worden geacht dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of de baby's tijdens/kort na de geboorte hebben geleefd, heeft het Hof kennelijk enkel als maatstaf voor de strafbare poging aangelegd of de baby's naar hun aard daadwerkelijk zouden kunnen bijdragen aan het begaan, de voltooiing, van dat misdrijf. Zulks in de visie van rekwirant — mede gelet op de feitelijke context — ten onrechte, aangezien het Hof daarmee een te beperkte maatstaf aanlegt. Daarmee heeft het Hof in de visie van rekwirant aldus blijk gegeven van een onjuiste opvatting van art. 45 Sr.
7.
Over de vraag of er bij verdachte sprake was van een misdadig doel of handelingen van verdachte die op zichzelf genomen tot de dood van de baby's zouden kunnen leiden — gesteld dat de baby's levend ter wereld zouden zijn gekomen — heeft het Hof zich verder in het geheel niet uitgelaten. Het Hof heeft zich aldus niet uitgelaten over de vraag of al dan niet is komen vast te staan dat de handelingen van verdachte waren gericht op het bereiken van de dood van de baby's. Het Hof heeft op dat punt geen inzicht gegeven in diens gedachtegang en heeft dat kennelijk ook niet nodig geacht. Het Hof is daarmee strikt uitgegaan van de zogenaamde objectieve leer. Bij de zogenaamde objectieve leer gaat men uit van het gevaar van de handeling. Het begin van uitvoering omvat in die leer de mogelijkheid van voltooiing. Als die mogelijkheid van voltooiing er niet is en het gewenste resultaat zal nooit kunnen worden bereikt omdat het middel of het object ondeugdelijk is, dan is er volgens die leer geen sprake van ‘gevaar van de handeling’, en bijgevolg geen sprake van een strafbare poging.
8.
Echter, nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of de baby's hebben geleefd, kan ook niet worden aangenomen — zoals besloten ligt in de overwegingen van het Hof — dat de mogelijkheid van voltooiing er niet is. De stappen die het Hof met deze redenering neemt zijn dan ook stappen die niet logisch in elkaar overgaan. Immers, als de mogelijkheid bestaat dat de baby's levend ter wereld zijn gekomen, — waarbij het er op zichzelf niet toe doet of zij hebben geademd4. — welke mogelijkheid niet is uitgesloten door het Hof, dan zou vervolgens nog moeten worden vastgesteld of de handeling van verdachte enig gevaar in het leven heeft geroepen, wil gekomen kunnen worden tot een beantwoording van de vraag of er sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Van een absoluut ondeugdelijke poging is sprake als hetzij het middel, hetzij het object op zichzelf ondeugdelijk is.5. In casu kan niet worden aangenomen dat de mogelijkheid van voltooiing er niet is, om dezelfde reden als waarom zou kunnen worden gezegd dat die er wél is: er is immers geen zekerheid omtrent leven noch omtrent het moment waarop de dood intrad. Het gevaar dat het handelen de dood van de baby's zou kunnen bewerkstelligen was aldus in de redenering van het Hof ook nog steeds aanwezig. Nu het Hof niet met voldoende mate heeft kunnen vaststellen of de baby's al dan niet leefden, en aldus daarmee tevens niet is vastgesteld dat in casu sprake is van het zogenaamde ‘Mangel am Tatbestand’, kan óók niet — althans niet zonder nadere motivering, welke ontbreekt — worden geconcludeerd tot een absoluut ondeugdelijke poging. Ten overvloede zij hier bovendien (nogmaals) opgemerkt dat het Hof niet is ingegaan op de vraag of het middel op zichzelf al dan niet ondeugdelijk is.
9.
Rekwirant meent dat óók als niet met voldoende mate kan worden vastgesteld dat de baby's levend ter wereld zijn gekomen, desondanks gekomen kan worden tot de strafbare poging. Rekwirant verwijst voor onderbouwing van deze stelling in de eerste plaats naar hetgeen in het requisitoir door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, en zoals hierboven onder 2 is weergegeven. Voorts voert rekwirant het hierna volgende daartoe aan.
10.
Ofschoon de strafbare poging in literatuur voldoende aandacht heeft gekregen, is jurisprudentie over dit leerstuk waarbij sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging op grond van een ondeugdelijk object schaars.6. De vraag of en wanneer een poging strafbaar is heeft in recente rechtspraak wel aandacht gekregen in het kader van de voorbereidingshandeling ex art. 46 Sr. In ECLI:NL:PHR:2014:427 ging het om de vraag of er sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen jegens een fictief meisje van 10 jaar oud. In deze conclusie gaat AG Vegter onder meer in op de vraag of het leerstuk van de ondeugdelijke poging in aanmerking komt voor analoge toepassing bij voorbereidingshandelingen. Hij schrijft7.:
- ‘10.
In 1983 wierp Keijzer de vraag op of het leerstuk van de ondeugdelijke poging, volgens hetwelk absoluut ondeugdelijke pogingshandelingen niet strafbaar zijn, in aanmerking komt voor analoge toepassing bij voorbereidingshandelingen. Hij geeft een gedifferentieerd antwoord en daarmee erkent hij dus de mogelijkheid van toepassing van het leerstuk bij voorbereiding. De wetgever heeft tot uitgangspunt gekozen dat ‘de bij poging gangbare onderscheiding tussen absoluut en relatief ondeugdelijk middel en object direct, op dezelfde wijze, bruikbaar is bij de voorbereiding.’ Dat staat er stelliger dan het in werkelijkheid is, omdat het niet anders kan dan dat de conext van poging of voorbereiding een rol speelt. Machielse formuleert dat aldus: ‘De bij poging gangbare onderscheiding tussen absoluut en relatief ondeugdelijk middel is ook hier bruikbaar zij het in relatie tot de context van strafbare voorbereiding.’
11.
Rekwirant meent dat het omgekeerde ook het geval is, namelijk dat hetgeen (in de conclusie) wordt gesteld ten aanzien van de strafbare voorbereidingshandeling tevens relevant kan zijn voor de strafbare poging. Zo schrijft Vegter voorts:
‘Die ‘contextuele’ benadering komt naar voren in HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 ([naam 1]). Mijn ambtgenoot Machielse gaat in zijn (hierna nog nader te citeren) conclusie voor dat arrest uitvoerig en met verwijzing naar relevante literatuur in op de problematiek in het bijzonder voor zover het betreft de voorwerpen bestemd voor een misdrijf als het dat mogelijk in de voorstelling van de dader is, maar het naar objectieve maatstaven achteraf een ondeugdelijk middel betreft? De volgende overweging van de Hoge Raad geeft op die vraag geen rechtstreeks antwoord, maar heeft er wel betekenis voor. De Hoge Raad formuleerde namelijk: ‘Daarmee heeft het Hof kennelijk als maatstaf aangelegd of die voorwerpen naar hun aard of hun concreet dan wel acuut gevaarzettend karakter daadwerkelijk zouden kunnen bijdragen aan het begaan van dat misdrijf. Aldus heeft het Hof blijk gegeven van een te bperkte en dus onjuiste opvatting omrent art. 46, eerste lid, (oud) Sr. Het Hof heeft immers nagelaten te beoordelen of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.’
In de onderhavige zaak gaat het niet om de vraag naar de deugdelijkheid van het middel, maar om de vraag naar de deugdelijkheid van het object. Dat maakt wel enig verschil, maar de lijnen die in het kader van de vraag naar de deugdelijkheid van het middel zijn geschetst vormen ook hier het kader.’
En voorts:
‘Absoluut ondeugdelijke middelen (‘doodbidden’) en objecten (‘schieten op een lijk’) laten zich veelal denken als er in de voorstelling van de verdachte iets grondig mis is. Zelfs de meest orthodoxe gelovige zal niet spoedig menen dat hij een ander kan doodbidden. Degene die op een lijk schiet om te doden dwaalt.’
Het laatste zou in casu evenzeer gesteld kunnen worden. Zouden in casu de baby's in werkelijkheid plastic poppen zijn geweest die door de verdachte voor baby's waren aangezien, zou duidelijk gesproken kunnen worden van absoluut ondeugdelijke objecten, zou er in de voorstelling van de verdachte grondig iets mis zijn en zou verdachte hebben gedwaald.
12.
Voor de voorbereidingshandeling geldt evenwel, aldus de conclusie, meer dan voor de strafbare poging, dat bij de voorbereiding meer gewicht toekomt aan subjectieve factoren:
‘Naarmate er meer afstand is tot de voltooiing van het feit (hoe verder in de voorfase) is er meer ruimte voor de voorstelling die verdachte zich maakte en de indruk die de gedraging maakte in de samenleving. Met die voorstelling zelf is in de onderhavige weinig mis: verdachte gaat er ten tijde van het handelen van uit dat hij van doen zal krijgen met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaar.’
Vervolgens geeft de conclusie aan dat dit niet anders is bij de dief die ervan uitgaat dat in de kluis die hij kraakt toch wel iets van waarde zal zitten, terwijl hij vervolgens niets aantreft. De strafbare poging dus. Aldus is hetgeen in de conclusie is verwoord ook zeker toepasbaar op de onderhavige casus.
13.
Vegter vervolgt dan:
‘De voorstelling van verdachte is gebaseerd op de omstandigheden zoals deze ten tijde van het handelen aan hem bekend zijn. Dat is de context van de voorbereiding en daarmee het beperkte perspectief. De omstandigheden zoals deze achteraf zijn gebleken zijn dus zeker niet alles bepalend. Dat relativeert sterk dat er sprake was van een niet bestaand meisje.’
In de visie van rekwirant geldt dit laatste evenzeer voor de onderhavige casus: dat de mogelijkheid bestond dat de baby's niet levend waren geboren dient sterk te worden gerelativeerd. Zulks temeer in het licht van de feiten. Rekwirant wijst wederom op de conclusie van Vegter waar hij schrijft (conclusie, onder 14):
‘De omstandigheid dat in allerlaatste fase bleek dat het een fictief kind betrof, verliest aan betekenis nu er sprake is van zo'n vaste herhaalde intentie, sterk op veruiterlijking van die intentie wijzende middelen en daadwerkelijk verschijnen na een afspraak ter uitvoering van het gronddelict.’
14.
In de conclusie bij HR 20 februari 2007 schrijft AG Machielse8.
‘8.3.2.
De literatuur biedt grofweg hetzelfde beeld. Verschillende schrijvers laten zich uit over de invloed van de ‘Eindruckstheorie’ op de grens tussen de absoluut en relatief ondeugdelijke poging. De Hullu schrijft bijvoorbeeld dat de waarde van het leerstuk van de absoluut ondeugdelijke poging, welke geen begin van uitvoering oplevert, is gemarginaliseerd. De formulering die de Hoge Raad aan het begin van uitvoering geeft — naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het misdrijf — draagt daaraan bij. Het schieten op een lijk, vroeger als het klassieke voorbeeld van een absoluut ondeugdelijke poging gezien, kan volgens de Eindruckstheorie zeer wel een begin van uitvoering zijn.
Remmelink schrijft dat voor het leerstuk van de ondeugdelijke poging alleen de objecten en middelen interessant zijn. Bij de relatief ondeugdelijke, strafrechtelijk relevante, poging zijn toevallige omstandigheden verantwoordelijk voor het uitblijven van voltooiing van het misdrijf. Remmelink vervolgt dat de Hoge Raad nog hecht aan de objectieve leer en dat de rechtspraak van de Raad de neiging vertoont om voor de beoordeling van de deugdelijkheid van de poging ook te kijken naar ‘de gehele door de verdachte opgezette criminele onderneming’. Dan kan ook met een absoluut ondeugdelijk middel ter vergiftiging als poedersuiker een pogingsdaad worden verricht die zelf niet als ondeugdelijk is te kwalificeren. Zoiets is volgens Remmelink ook gevaarzettend, en ook de rechtsgemeenschap zal door het aan het licht komen van een dergelijk crimineel gebeuren geschokt zijn.
Ook Kelk acht de indruk die het handelen maakt van belang voor het beantwoorden van de vraag of er van een absoluut ondeugdelijke poging sprake is of niet. Het onderscheid tussen de absoluut en de relatief ondeugdelijk poging noemt hij ‘soms nogal willekeurig’. Daarom zal volgens deze auteur het rechtsgevoel, de indruk van de rechtsorde omtrent het gevaar dat van de gedraging valt te verwachten nogal eens bepalend zijn. Hij haalt Van Hattum aan die ten aanzien van de poging tot diefstal van geld uit een lade die leeg blijkt te zijn opmerkt dat de aantasting van het rechtsgoed nu wel kan zijn mislukt, maar gemakkelijk opnieuw kan worden ondernomen. Ik proef hier een zekere neiging om bij de waardering van het handelen van de verdachte toch subjectieve elementen te betrekken, zoals de vastbeslotenheid het voornemen uit te voeren. In ieder geval blijkt dat belangrijke actuele schrijvers afstand nemen van de opvatting dat enkel het actuele gevaar van de afzonderlijke daad van voorbereiding beslissend is voor de kwalificatie tot begin van uitvoering.’
15.
In de visie van rekwirant dient — zoals ook is aangevoerd door de advocaat-generaal in zijn requisitoir — voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een strafbare poging het volledige traject, inclusief het handelen van verdachte, in aanmerking genomen te worden. Om in de woorden van de conclusie van Vegter te blijven: ‘Op die wijze kunnen (…) de delictsfactoren werken als ‘communicerende vaten’.9.
16.
Kortom: Nu het Hof in casu heeft geoordeeld dat er sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging op grond van de overweging dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de baby's nog leefden, en bovendien het Hof heeft nagelaten het handelen van verdachte in diens oordeel te betrekken, is het uitgegaan van een onjuiste maatstaf, althans heeft het Hof van iets anders vrijgesproken dan is ten laste gelegd, en is diens oordeel zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
Indien het cassatiemiddel doel treft zal het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 12 april 2016
M.E. de Meijer,
advocaat-generaal bij het Ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑04‑2016
Hier weergegeven zonder voetnoten.
Hier weergegeven zonder voetnoten.
ECLI:NL:HR:2007:AZ0213.
Met betrekking tot de vraag of kinderdoodslag kan worden begaan tegen een doodgeborene vermeldt NLR (commentaar Machielse) nog het volgende: ‘Gesteld wordt voorts (en dit zou ik ook voor ons strafrecht willen aannemen), dat niet beslissend is of het kind vóór de doodslag al of niet geademd heeft.’ Zie voorts commentaar Machielse bij art. 45 Sr, aant. 5.
Smidt I, p. 429
Gevallen waarin de relatief ondeugdelijke poging heeft geleid tot geslaagde vervolgingen zijn er wel. Zie: Pelser, T&C Strafrecht, art. 45, aant. 3, Vgl. hierover voorts de AG in ECLI:NL:PHR:2014:427, met verwijzing naar De Hullu, 2012, p. 382: ‘Overigens teken ik om misverstanden te voorkomen bij voorbaat al aan dat voor het leerstuk van de ondeugdelijke poging geldt dat dit leerstuk in de praktijk slechts een uiterst beperkt belang heeft. Omdat het kennelijk nogal tot de verbeelding spreekt (en daarom dankbaar onderwerp is voor het academisch onderwijs) wordt er in de literatuur desondanks relatief veel aandacht aan besteed.’
Hier weergegeven met weglating van voetnoten.
ECLI:NL:PHR:2007:AZ0213. Zie ook onder 10 bij de hiervoor genoemde conclusie van Vegter. Hier weergegeven zonder voetnoten.
Weliswaar schrijft hij dit met het oog op en met verwijzing naar de voorbereidingshandelingen, maar in de visie van rekwirant geldt dit evenzo voor het delict van de strafbare poging.