Hof 's-Hertogenbosch, 29-01-2020, nr. 20-003864-16
ECLI:NL:GHSHE:2020:245
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-01-2020
- Zaaknummer
20-003864-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:245, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑01‑2020; (Hoger beroep)
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHARL:2015:9462
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2016:2761
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2014:4603
Uitspraak 29‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof spreekt de verdachte vrij van (poging tot) (kinder)doodslag, nu het voor aannemelijk moet worden gehouden dat de baby's dood ter wereld zijn gekomen.
Parketnummer : 20-003864-16
Uitspraak : 29 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, van 1 oktober 2014, parketnummer 16-661169-14 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] .
Procesverloop
De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van 1 oktober 2014 in de zaak met parketnummer 16-661169-14 vrijgesproken van de onder 1 en 2 telkens primair (kindermoord), subsidiair (kinderdoodslag), meer subsidiair (moord dan wel doodslag) en meest subsidiair (het in hulpeloze toestand brengen/laten, de dood ten gevolge hebbende) ten laste gelegde feiten. Voorts is bij voormeld vonnis de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen gelast en is het bevel tot voorlopig hechtenis opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 14 december 2015 in de zaak met ressortsparketnummer 21-005916-14 na wijziging van de tenlastelegging het vonnis van de rechtbank vernietigd, de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en 2 telkens primair (poging tot kinderdoodslag), subsidiair (poging tot doodslag), meer subsidiair (kinderdoodslag) en meest subsidiair (doodslag) ten laste gelegde feiten en de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen gelast.
Door de advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 6 december 2016 met rolnummer S 16/00743 de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van de (na hernieuwde wijziging van de tenlastelegging) onder 1 en 2 telkens primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, en zal bewezen verklaren de onder 1 en 2 telkens meer subsidiair ten laste gelegde feiten en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen waarvan 134 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest en de verdachte daarnaast tbs met voorwaarden (zoals genoemd op pagina’s 3 en 4 van het reclasseringsadvies d.d. 16 december 2019) zal opleggen en zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een sanctieverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1. primair zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [baby 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten,
ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
1. subsidiair zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [baby 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek gepakt/verpakt/gewikkeld en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten,
ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden;
1. meer subsidiair zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [baby 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet heeft laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg heeft gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp heeft onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp heeft ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een (plastic) bak/doos en/of in een doek heeft gepakt/verpakt/gewikkeld en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking, heeft gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht heeft gedaan en/of (af)gesloten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meest subsidiair zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [baby 1] en/of sectienummer 2014-058), bij of kort na de geboorte, van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet heeft laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg heeft gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp heeft onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp heeft ingeroepen, en/of
- ( volledig) in (plastic) bak/doos en/of in een doek heeft gepakt/verpakt/gewikkeld en/of
- in een beautycase, althans in een koffer of andere verpakking, heeft gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die beautycase, althans koffer of andere verpakking, dicht heeft gedaan en/of (af)gesloten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [baby 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of een doek gepakt/verpakt/gewikkeld en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape,
ten gevolge waarvan voornoemd (pasgeboren) kind is overleden;
2. subsidiair zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, de baby (later bekend onder de naam [baby 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of een doek gepakt/verpakt/gewikkeld en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape,
ten gevolge waarvan voornoemde (pasgeboren) baby is overleden;
2. meer subsidiair zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, opzettelijk haar kind (later bekend onder de naam [baby 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet heeft laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg heeft gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp heeft onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp heeft ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of in een doek heeft gepakt/verpakt/
gewikkeld en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, heeft gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht heeft gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meest subsidiair zij in of omstreeks het jaar 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de baby (later bekend onder de naam [baby 2] en/of sectienummer 2014-057), bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet die (pasgeboren) baby, bij of kort na de geboorte
- ( na op het toilet te zijn bevallen) in het toilet heeft laten liggen en/of
- geen voeding en/of andere zorg heeft gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp heeft onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp heeft ingeroepen, en/of
- ( volledig) in een vuilniszak, althans in plastic, en/of in een doek heeft gepakt/verpakt/ gewikkeld en/of
- in een koektrommel/blik, althans een (metalen) verpakking, heeft gelegd, althans gedaan, en/of (vervolgens) die/dat koektrommel/blik, althans (metalen) verpakking, dicht heeft gedaan en/of (af)gesloten met behulp van plakband dan wel tape,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 1 ( [baby 1] ) primair (kinderdoodslag) en meer subsidiair (poging tot kinderdoodslag)
Op grond van artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht is de verjaringstermijn van het strafbare feit (poging tot) kinderdoodslag twaalf jaren, nu daarop op grond van artikel 290 van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. Ingevolge artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht stuit elke daad van vervolging de verjaring. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.
De tenlastelegging van feit 1 betreft in alle varianten de periode van 18 februari 2002 tot en met 31 december 2002. De rechter-commissaris heeft op 18 februari 2014 een bevel tot bewaring verleend tegen de verdachte, hetgeen kan worden aangemerkt als een daad van vervolging, waarna een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen. De ten laste gelegde (poging tot) kinderdoodslag op [baby 1] is derhalve verjaard als het feit zou zijn gepleegd vóór 18 februari 2002.
De verdachte heeft in haar verhoren bij de politie van 13 en 15 februari 2014 verklaard dat de bevalling van [baby 1] plaatsvond in 2002, tussen 8.00 en 12.00 uur, toen haar [dochter] in groep 1 zat. Zij was toen vier jaar oud, aldus de verdachte (dossierpagina’s 32 en 55). [dochter] is geboren op 4 mei 1998 (dossierpagina 207). Voorts heeft de verdachte zowel in haar verhoor bij de politie d.d. 4 maart 2014 als ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 september 2014 verklaard dat de bevalling in de zomer zal zijn geweest. Zij weet nog dat de kastanjebomen in bloei stonden (dossierpagina 147 en pagina 3 van het proces-verbaal van voornoemde terechtzitting). De verklaring van de verdachte dat zij rond de zomer van 2002 van [baby 1] is bevallen, past in de conclusie dat de bevindingen verkregen uit het dateringsonderzoek van de skeletresten van deze baby door het NFI veel waarschijnlijker werden geacht wanneer [baby 1] overleed tussen het 2e kwartaal van 1999 en het 3e kwartaal van 1999 of tussen het 1e kwartaal van 2000 en het 3e kwartaal van 2003 (hypothese A) dan in een niet in hypothese A genoemde periode (hypothese B) (rapport d.d. 7 mei 2014, dossierpagina 352).
Op grond van het bovenstaande concludeert het hof dat de bevalling van [baby 1] heeft plaatsgevonden in 2002 en wel in de periode na 18 februari 2002. Het onder 1 ten laste gelegde feit is derhalve niet verjaard. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de strafvervolging van dat feit.
Veroordeling of vrijspraak?
1. Inleiding en antwoord
De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsuitspraak van 6 december 2016 een beoordelingskader gegeven voor de destijds onder 1 ( [baby 1] ) en 2 ( [baby 2] ) nog telkens primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot (kinder)doodslag. Deze zijn thans meer en meest subsidiair ten laste gelegd. Van een dergelijke strafbare poging kan volgens de Hoge Raad geen sprake zijn indien de rechter aannemelijk acht dat de baby’s [baby 1] en [baby 2] dood ter wereld zijn gekomen.
Dit hof dient zich door de inmiddels gewijzigde tenlastelegging formeel eerst over de vraag te buigen of er sprake is van een (nu primair en subsidiair ten laste gelegde) voltooide (kinder)doodslag en ingeval het dit niet bewezen acht over de vraag of er sprake is van een poging daartoe.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat van een vorenbedoelde aannemelijkheid sprake is. De motivering van deze bevinding volgt hieronder. Dit betekent dat naast de vrijspraak van de thans meer en meest subsidiair verweten poging tot (kinder)doodslag ook de vrijspraak is gegeven van de primair en subsidiair ten laste gelegde voltooide (kinder)doodslag.
2. Motivering
2.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzittingen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
A. Ouderdom van de baby’s bij geboorte en tijdstip van geboorte
De verdachte heeft zich op 13 februari 2014 bij de politie gemeld met de mededeling dat zij aangifte wilde doen, omdat zij twee zwangerschappen had verzwegen en beide kinderen heeft laten versterven door niet de nodige zorg te hebben gegeven. Op haar aanwijzingen zijn in haar woning in een doos in een beautycase en in een koektrommel de stoffelijke overschotten van twee baby’s, later bekend onder de namen [baby 1] respectievelijk [baby 2] , aangetroffen (dossierpagina’s 30 e.v. en 247-251).
Ten aanzien van [baby 1]
Het stoffelijk overschot van [baby 1] werd aangetroffen in een doos in een beautycase. De doos had een hoogte van circa 103 mm, een breedte van circa 171 mm en een lengte van circa 262 mm (buitenmaten). De skeletresten lagen niet meer in een anatomische verhouding (dossierpagina 392). [radioloog] heeft radiologisch onderzoek gedaan naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood en in het rapport d.d. 22 april 2014 geconcludeerd dat de lengte van de femur diafyse (het dijbeen) circa 67 mm bedraagt en dat past bij een zwangerschapsduur van 32 tot 36 weken (dossierpagina’s 393 en 397). Voorts heeft [arts en forensisch patholoog] sectie verricht op de volledig geskeletteerde baby en in het NFI rapport d.d. 22 mei 2014 geconcludeerd dat de radiologische bevindingen wijzen op een skeletleeftijd passend bij circa 34 weken zwangerschapsduur (dossierpagina 390).
Ten slotte zijn de skeletdelen van [baby 1] onderworpen aan een door [forensisch antropologen] verricht forensisch antropologisch onderzoek. Het onderzoeksmateriaal bestond uit 203 menselijke skeletdelen in een vroeg ontwikkelingsstadium, tezamen een nagenoeg compleet menselijk skelet. Alle skeletdelen vertoonden een gelijke mate van postmortale verandering. De lange pijpbeenderen hadden de volgende maximale lengtes: linker en rechter humerus (opperarmbeen): 59 mm, linker en rechter radius (spaakbeen): 47 mm, linker en rechter ulna (ellepijp): 53 mm, linker en rechter femur (dijbeen): 67 mm, linker en rechter tibia (scheenbeen): 58 mm, linker en rechter fibula (kuitbeen): 56 mm. In het NFI rapport van voornoemde forensisch antropologen d.d. 21 mei 2014 wordt geconcludeerd dat de mate van ontwikkeling van alle gemeten lange pijpbeenderen passend is bij een zwangerschapsduur van 36 tot 38 weken (dossierpagina 405). In het aanvullend NFI-rapport d.d. 3 september 2014 (losbladig, ongenummerd) hebben [forensisch antropologen] naar voren gebracht dat voormeld forensisch antropologisch onderzoek het meest nauwkeurige resultaat geeft voor wat betreft de geschatte zwangerschapsduur, omdat:
- -
bij de door hen uitgevoerde leeftijdsschatting het drie dimensionale anatomische substraat (het bot zelf) werd gemeten met een schuifmaat, terwijl de radioloog meet aan een twee dimensionale weergave van deze drie dimensionale structuur en
- -
bij de door hen uitgevoerde leeftijdsschatting meerdere lange pijpbeenderen zijn gemeten. Daarna werd van ieder lang pijpbeen afzonderlijk een leeftijd geschat welke overeenkomstige resultaten van leeftijdsschattingen opleverden die elkaar ondersteunen waarmee de uiteindelijke leeftijdsdiagnose sterker is onderbouwd. Indien de leeftijdsschattingen van de verschillende botelementen niet overeenkomen is het de onderzoeker duidelijk dat er eventueel processen gaande zijn geweest die de groei hebben beïnvloed of dat de botten bijvoorbeeld afkomstig kunnen zijn van meerdere individuen. Bij één stoffelijk overschot en een dergelijke uitkomst is dan aan te geven dat er sprake kan zijn van een pathologisch proces en/of groeiretardatie.
Gelet op het bovenstaande zal het hof bij [baby 1] uitgaan van een zwangerschapsduur van 36 tot 38 weken.
Eerder is reeds overwogen dat en waarom het hof er tevens van uitgaat dat de bevalling van [baby 1] heeft plaatsgevonden in 2002 en wel in de periode na 18 februari 2002.
Ten aanzien van [baby 2]
Op de bodem van een metalen ronde doos (koektrommel/blik) werd het stoffelijk overschot van [baby 2] aangetroffen (dossierpagina 379). Het lichaamsgewicht werd door [arts en forensisch patholoog] geschat op 2360 gram (dossierpagina 369). De koektrommel had een diameter van circa 330 mm en een hoogte van circa 154 mm. De lengte van de diafysis van de linker femur (het dijbeen) was circa 77 mm aan de linkerzijde en circa 75,5 mm aan de rechterzijde. Door [radioloog] is in het rapport van radiologisch onderzoek gedaan naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 22 april 2014 gerapporteerd dat deze lengte van de femur diafyse past bij een zwangerschapsduur van 36 tot 41 weken (dossierpagina 379). In het rapport van het NFI d.d. 22 mei 2014 wordt door [arts en forensisch patholoog] geconcludeerd dat de radiologische bevindingen wijzen op een skeletleeftijd passend bij circa 38-40 weken zwangerschapsduur (voldragen zwangerschap) (dossierpagina 367).
Het hof zal op basis van voormelde bevindingen bij [baby 2] uitgaan van een zwangerschapsduur van 36 tot 41 weken.
De verdachte heeft over het tijdstip van de geboorte van [baby 2] verklaard dat dit in 2004 is geweest, maar dat zij het niet zeker weet (dossierpagina 174). Volgens het dateringsonderzoek van het NFI van 7 mei 2014 (dossierpagina’s 344-352) zijn de bevindingen veel waarschijnlijker wanneer [baby 2] overleed in het 3e kwartaal van 2005 of tussen het 1e kwartaal van 2006 en het 4e kwartaal van 2009 (hypothese A) dan in een andere periode (hypothese B). Al deze tijdstippen passen in de ten laste gelegde periode.
Onbegeleide zwangerschappen en bevallingen op het toilet
Op basis van de verklaringen van de verdachte en het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel gaat het hof ervan uit dat de zwangerschappen en bevallingen van zowel [baby 1] als [baby 2] onbegeleid waren en dat beide bevallingen op het toilet in de toenmalige woning van de verdachte hebben plaatsgevonden.
De toestand waarin de baby’s ter wereld zijn gekomen
De verdachte heeft zichzelf bij de politie gemeld en vanaf het eerste moment redelijk consistent, voor zover zij zich kon herinneren, verklaard. Voorts heeft zij het bewijsmateriaal dat werd aangetroffen, te weten de doos in de beautycase en de koektrommel met daarin de stoffelijke overschotten van [baby 1] en [baby 2] , zelf aangedragen. Het hof heeft in het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen gevonden om aan de verklaringen van de verdachte te twijfelen en zal van die verklaringen uitgaan.
Daarbij merkt het hof op dat aan de uitlatingen van de verdachte, waaronder “Ik kom hier aangifte geven van de moord op twee van mijn kinderen (..) ik heb allebei de kinderen laten versterven, door niet zorg te geven” (dossierpagina 31) en haar antwoord op de vraag van de verbalisant of zij de baby’s levend en wel in de kast heeft gestopt: “ja……ja (huilend)” (dossierpagina 33), geen bewijswaarde wordt toegekend, omdat deze moeten worden bezien in de context van hetgeen zij na doorvragen daarover heeft verklaard. In dat kader verwijst het hof naar de verklaring van de verdachte tegenover de politie op 10 maart 2014 dat haar uitspraak dat zij de baby’s heeft laten versterven een invulling van haar is geweest. “Ik heb ze geen hulp gegeven, daardoor voelt het als moord, ik ben er in zekere mate verantwoordelijk voor maar ik heb het niet gewild (..) ik heb geen hulp gevraagd, niet gezegd dat ik zwanger was, de hulpvraag continu uitstellen”. Op de daaropvolgende vraag waarom zij dan de termen ‘versterven’ of ‘moord’ gebruikte, antwoordde de verdachte: “ik weet niet hoe ik het anders moet noemen, ik vind het heel erg wat ik heb gedaan, maar ik heb ze geen pijn gedaan”. Dan wordt haar gevraagd wat er naar haar idee dan wel is gebeurd. De verdachte antwoordde: “Ik heb niet naar ze omgekeken”. Op de vraag waaraan de baby’s dan zijn overleden, komt haar antwoord: “gebrek aan hulp. Ik weet niet waaraan ze zijn overleden, het is één zwart gat, de feiten die ik weet heb ik verteld en meer weet ik niet, ik ben geen arts, ik weet het niet” (dossierpagina 164). Eerder op 4 maart 2014 verklaarde de verdachte op de vraag waardoor [baby 1] is gestorven: “Ik weet het niet, ik heb er niet naar omgekeken maar ik heb het niks aangedaan. Ik heb er niets aan gedaan, niet naar omgekeken, net gedaan of het niet bestond, net als de hele zwangerschap”. Op de vraag of zij bedoelde dat zij geen opzettelijke handeling had verricht maar iets had nagelaten, komt het antwoord: “Ja, zorg, kijken of het leefde, of het reageerde, naar een dokter moeten gaan, hulp vragen. Ik kon het niet” (dossierpagina 151). Het hof begrijpt daaruit dat de verdachte met haar uitlatingen dat zij de baby’s heeft laten versterven heeft bedoeld dat zij, nadat zij was bevallen van haar baby’s, niet naar hen heeft omgekeken en dus ook niet heeft gekeken of zij leefden en op geen enkel moment (adequate) medische zorg/hulp heeft ingeroepen.
Genotsmiddelen en medische toestand
Over haar gebruik van genotsmiddelen ten tijde van de zwangerschappen van [baby 1] en [baby 2] heeft de verdachte verklaard dat zij altijd een recreatieve gebruiker van drugs is geweest. Zij is verslaafd geweest aan wiet en nam met tussenpozen ook harddrugs (dossierpagina 37). Zij heeft verklaard dat zij in de periode rond de zwangerschappen één keer in de twee weken helemaal los ging. [dochter] was dan bij haar ouders en zij ging dan drinken, snuiven en slikken en aan het eind van de avond seks. Zij gebruikte vooral xtc in de weekenden en gebruikte voorts cocaïne (dossierpagina’s 46-47, 50 en 52). Ook blowde zij, ongeveer vier joints per week, en dronk zij overmatig alcohol. Voorts heeft de verdachte vanaf haar adolescentie stevig gerookt (dossierpagina’s 50 en 52 en zoals zij heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 januari 2020). Tot slot heeft de verdachte over haar medische toestand ten tijde van de zwangerschappen verklaard dat zij leed aan een darmziekte (o.a. dossierpagina 51). Uit de verklaring van [huisarts] d.d. 14 maart 2014 blijkt dat de verdachte leed aan de darmziekte colitis ulcerosa (dossierpagina 179).
Ten aanzien van [baby 1]
Ten aanzien van de bevalling van [baby 1] heeft de verdachte verklaard dat zij al sinds ’s avonds weeën had en zij haar persweeën heeft ingehouden tot haar [dochter] de volgende dag om 08.00 uur naar school ging. Zodra [dochter] weg was, is de verdachte gaan persen. Het hoofdje was al ingedaald toen de verdachte op de wc ging zitten. Zij kon het kruintje al voelen en toen kwam het hoofdje eruit. Zij heeft toen geperst tot het kind eruit was. De bevalling heeft ongeveer een half uur tot een uur geduurd. De baby ging zo de afvoer in met het hoofdje, zij zag alleen de beentjes. Het was heel klein. De verdachte heeft de baby niet horen huilen of zien of voelen bewegen. Zij heeft ook geen beweging gevoeld in het geboortekanaal. Zij heeft de baby wel ooit voelen bewegen. Dat was ongeveer twee weken voor de bevalling, toen de verdachte al wist dat zij zwanger was. Zij kan zich niet herinneren dat zij daarna nog beweging heeft gevoeld. Na de nageboorte is zij van het toilet opgestaan, heeft zij in de slaapkamer een handdoek gepakt, daarna de baby uit het toilet gepakt, in een handdoek gewikkeld en in een beautycase gedaan (dossierpagina’s 55-60 en 148-152).
Ten aanzien van [baby 2]
De verdachte heeft verklaard dat zij bij haar bevalling van [baby 2] ’s ochtends omstreeks 05.00 of 06.00 uur wakker werd in een plas bloed. De verdachte lag van haar navel tot aan haar knieën in een plas bloed. Het bloed ging helemaal door het matras heen. De verdachte schrok en voelde weeën. Zij heeft haar [dochter] naar school geholpen, terwijl zij weeën had. Daarna beviel zij van de baby. De baby lag met het hoofd op het platte gedeelte en het lijfje in het gat van het toilet. De baby lag in een foetushouding met het gezicht recht naar beneden en de beentjes richting de pot (dossierpagina’s 160-162). Er was heel veel bloed. Er was weer geen geluid en de verdachte kan zich geen beweging van de baby herinneren. Vervolgens heeft zij de baby in een blik gedaan en in de meterkast gestopt (dossierpagina 148).
2.2
Oordeel van de deskundigen op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het antwoord op de vraag in welke toestand [baby 1] en [baby 2] ter wereld zijn gekomen, heeft het hof zich gebaseerd op het oordeel dat de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] hebben gegeven op basis van voormelde feiten en omstandigheden.
[deskundige 1] is voormalig geregistreerd gynaecoloog en hoogleraar foetale geneeskunde met een subspecialisatie binnen het vak verloskunde en gynaecologie. Verder heeft [deskundige 1] een extra opleiding perinatologie, de wetenschap rond de bevalling, voor en vlak na de bevalling, gevolgd. Hij heeft 36 jaar in het vak gezeten en is inmiddels met emeritaat. [deskundige 2] is verbonden aan het Amsterdam UMC en werkzaam als gynaecoloog perinatoloog, hoogleraar verloskunde, in het bijzonder de hypertensieve zwangerschapscomplicaties. [deskundige 2] heeft veel kennis van complicaties die zich kunnen afspelen voor, tijdens en na de geboorte van kinderen. Voorts is hij voorzitter van de Commissie Perinatal Audit in de regio. Binnen die commissie worden slecht afgelopen zwangerschappen besproken.
Het hof heeft de deskundigheid van [deskundige 1] en [deskundige 2] vastgesteld. De advocaat-generaal en de raadsman hebben ter terechtzitting van 20 mei 2019 medegedeeld dat zij de deskundigheid van [deskundige 1] en [deskundige 2] niet betwisten.
[deskundige 2] heeft in zijn schriftelijk verslag d.d. 31 juli 2018 meer in abstracto gerapporteerd over de statistische kansen van levensvatbaarheid van baby’s zonder dat hij kennis had genomen van alle bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak. In voornoemd verslag kwam hij tot de conclusie dat de kansen op levend geboren worden voor [baby 1] en [baby 2] nooit hoger zijn dan 90% en mogelijk nog lager. [deskundige 2] heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 20 mei 2019 verklaard dat hij in zijn verslag een overzicht heeft gegeven van de kansen dat een kind überhaupt in Nederland in redelijke conditie wordt geboren en levend ter wereld komt. Die kans lijkt absoluut gezien erg groot. In de onderhavige zaak zijn echter veel ongunstige factoren aanwezig die kunnen worden aangeduid als relatieve risico’s ten opzichte van een normale situatie. De vraag over de kans op een levende geboorte moet ook worden afgewogen tegen de kans op een sterfte voor de geboorte. Statistisch gezien is in Nederland de kans op antenataal overlijden twee keer zo groot als de kans op postnataal overlijden. Dat houdt in dat de kans op sterfte voor en tijdens de geboorte twee keer zo groot is als de kans op sterfte na de geboorte als het kind eenmaal levend is geboren. Niet alle cijfers die in voornoemd verslag d.d. 31 juli 2018 worden genoemd, wegen alle in deze zaak aanwezige risicofactoren mee, aldus [deskundige 2] . “Ik heb in het verslag de vragen beantwoord voor de situatie van de hele groep en niet aan de hand van de onderliggende situatie” (pagina’s 17 en 21 van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 20 mei 2019).
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens geschorst om, net als eerder [deskundige 1] , ook aan [deskundige 2] de gelegenheid te bieden kennis te nemen van alle voor zijn oordeel van belang zijnde processtukken om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen over de in deze strafzaak te beantwoorden vraag naar de toestand waarin [baby 1] en [baby 2] ter wereld zijn gekomen.
Zowel [deskundige 1] als [deskundige 2] zijn ter terechtzitting d.d. 15 januari 2020 met inachtneming van de hierboven onder A en B genoemde feiten en omstandigheden en de hierboven onder C aangehaalde verklaringen van de verdachte eensgezind tot de conclusie gekomen dat het aannemelijk is dat de baby’s [baby 1] en [baby 2] dood ter wereld zijn gekomen.
De verdachte heeft ten tijde van haar zwangerschappen van [baby 1] en [baby 2] stevig gerookt, alcohol en verdovende middelen gebruikt. [deskundige 2] heeft ter terechtzitting d.d. 20 mei 2019 verklaard dat bij nicotine abusus c.q. roken, in combinatie met het gedrag van de verdachte, de kans op groeivertraging vrij groot is. Groeivertraging betekent dat de moederkoek die het kind van voeding moet voorzien, lijdt onder het gebruik van allerlei stoffen die met roken gepaard gaan. Ook verdovende middelen hebben effect op de placentafunctie. Het betekent dat het kind steeds meer voedingstekort in de baarmoeder krijgt. Kinderen die heel klein blijven, overlijden heel vroeg, voor de à terme leeftijd (pagina 19 van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 20 mei 2019). Zo is het gebruik van cocaïne berucht voor placentaloslating, zelfs bij eenmalig gebruik tijdens de zwangerschap, aldus [deskundige 2] ter terechtzitting d.d. 15 januari 2020. [deskundige 1] heeft daarop aangevuld dat de placenta de boosdoener is bij een groei vertraagd kind. De placenta wordt klein door allerlei vaatconstructies. Tijdens de bevalling knijpt de baarmoeder samen en staat de bloedstroom van de placenta naar het kind stil. Zuurstof ontbreekt voor de tijd die de perswee duurt. Dat is gemiddeld 1,5 minuut. Een normaal kind met een normale placenta heeft een bepaalde reserve om 1,5 minuut te overbruggen. Zit die reserve niet meer ingebakken in de placenta, dan is er een probleem. De bevalling van een groei vertraagd kind is daarom een slechte zaak (pagina 19 van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 20 mei 2019). Ook de omstandigheid dat de verdachte leed aan de darmziekte culitis ulcerosa brengt extra risicofactoren met zich mee (pagina 20 van voornoemd proces-verbaal). Voorts is meegewogen dat een onbegeleide zwangerschap en bevalling een relatief groot risico met zich brengt (pagina 17 van voornoemd proces-verbaal). In de onderhavige situatie is sprake van een langdurig onbewaakte partus. Bij een normale snelle bevalling heeft een kind daar veel minder last van dan in een situatie waarin de (pers)weeën zijn ingehouden. Dat is een heel andere situatie en maakt de kans op sterfte ook anders (pagina 21 van voornoemd proces-verbaal). Voor beide baby’s geldt dat de verdachte haar (pers)weeën heeft ingehouden en haar bevalling heeft opgehouden. [deskundige 1] heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 20 mei 2019 verklaard dat het langer rekken van de bevalling dan gewenst een factor is die kan meespelen bij het oordeel over de vitaliteit en gezondheid van het kind dat geboren gaat worden en de weerbaarheid tegen het proces (pagina 14 van het proces-verbaal). Bovendien is volgens [deskundige 2] de kans dat het kind voor of gedurende de bevalling is overleden per definitie twee keer zo groot als de kans dat het kind na de bevalling is overleden (pagina 18 van voornoemd proces-verbaal). Tot slot heeft [deskundige 2] verklaard dat hij in de aan hem ter beschikking gestelde stukken ook geen aanwijzingen heeft gevonden die erop wijzen dat baby’s [baby 1] en [baby 2] wél levend ter wereld zijn gekomen.
Ten aanzien van [baby 1]
Meer specifiek ten aanzien van de levensvatbaarheid van [baby 1] hebben de deskundigen nog de hierna te noemen omstandigheden meegewogen. Gezien de afmetingen van de doos waarin [baby 1] werd aangetroffen en de gegevens die zijn gebleken (roken, middelengebruik), wordt het aannemelijk geacht dat [baby 1] ’ groei vertraagd was (pagina 18 van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 20 mei 2019). De afmetingen van de doos waarin [baby 1] werd aangetroffen, passen beter bij een klein kind dan een normaal ontwikkeld kind, aldus [deskundige 2] ter terechtzitting d.d. 15 januari 2020. Bovendien maakt de omstandigheid dat het geschatte lichaamsgewicht van [baby 2] gelet op de duur van de zwangerschap laag was de kans groot dat [baby 1] ernstig dysmatuur was, omdat een derde baby in de meeste gevallen zwaarder is dan een tweede baby, aldus [deskundige 2] ter terechtzitting d.d. 15 januari 2020. Voorts heeft [deskundige 2] verklaard dat de verklaring van de verdachte dat zij zich niet kan herinneren dat zij in de twee weken voor de bevalling nog een beweging van de baby heeft gevoeld zeer goed past bij het klinische beeld dat achteraf kan worden gereconstrueerd en dat erop duidt dat de baby antepartum (voor de bevalling) is overleden.
Ten aanzien van [baby 2]
Meer specifiek ten aanzien van de levensvatbaarheid van [baby 2] hebben [deskundige 1] en [deskundige 2] de volgende omstandigheden meegewogen. Het geschatte lichaamsgewicht van 2360 gram en de afmetingen van de koektrommel waarin het stoffelijk overschot van [baby 2] werd aangetroffen, duiden op een forse groeiachterstand c.q. dysmaturiteit bij een zwangerschapsduur van 36 tot 41 weken. Uit de verklaring van de verdachte dat de baby met het hoofd op het platte gedeelte en het lijfje in het gat van het toilet is terechtgekomen leiden de deskundigen af dat sprake was van een stuitligging, terwijl aan het einde van de zwangerschap de meeste baby’s met het hoofdje naar beneden liggen (een ‘hoofdligging’). [deskundige 2] heeft ter terechtzitting d.d. 15 januari 2020 verklaard dat er in het algemeen vaker problemen zijn met kinderen die aan het einde van de zwangerschap in een stuitligging liggen. Voorts is bij de conclusie van de deskundigen betrokken dat de verdachte wakker werd in een plas bloed, hetgeen geen gunstig teken is en kan duiden op het afknellen van de navelstreng.
De deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] zijn beiden na uitvoerige bevraging door het hof, de advocaat-generaal en de verdediging eensgezind en gemotiveerd in volle overtuiging tot de conclusie gekomen dat het aannemelijk is dat zowel [baby 1] als [baby 2] dood ter wereld zijn gekomen.
2.3
Conclusie
Op grond van de gedegen en eensgezinde onderbouwing door de deskundigen neemt het hof hun oordeel over en maakt deze tot de zijne. Nu het voor aannemelijk moet worden gehouden dat [baby 1] en [baby 2] dood ter wereld zijn gekomen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 telkens primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder haar in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst weergegeven en hierna in het dictum te noemen voorwerpen, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair en 2 meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2.00 STK Boek, notitie, [goednummer] ;
- 1.00 STK Papier, diversen in roze map, [goednummer] ;
- 4.00 STK Boek, aantekenboekjes in fotoalbum, [goednummer] ;
- 1.00 DS Foto, diversen in groene bak, [goednummer] ;
- 2.00 STK Fotolijst, 2 babyfoto's in lijstje, [goednummer] ;
- 1.00 STK Mobiel, Sony Ericsson LT15, zonder batterij, [goednummer] ;
- 1.00 STK Mobiel, Samsung, [goednummer] ;
- 1.00 STK Batterij, Samsung, losse batterij, [goednummer] ;
- 1.00 STK Mobiel, kleur grijs, Motorola, [goednummer] ;
- 1.00 STK Usb-stick, kleur zwart, [goednummer] ;
- 1.00 STK Computer, kleur grijs, Toshiba Equium 3200M, [goednummer] ;
- 1.00 STK Computer, kleur grijs, Vobis, [goednummer] ;
- 1.00 STK Mobiel, kleur groen, Samsung SGH-M110, [goednummer] ;
- 1.00 STK Boek, kleur zwart, notitieboekje, [goednummer] ;
- 1.00 STK Boek, kleur grijs, notitie + agenda, [goednummer] ;
- 7.00 STK Boek, schriftjes aantekenboekjes e.d., [goednummer] ;
- 1.00 STK Dossier, klantendossier zorgverlening, [goednummer] ;
- 1.00 STK Mobiel, kleur wit, LG, [goednummer] .
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 29 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. G.J. Schiffers en E.G.M. Smit zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.