Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.5.1.4:8.5.1.4 Toezicht en begeleiding tijdens schorsing
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.5.1.4
8.5.1.4 Toezicht en begeleiding tijdens schorsing
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. artikel 493, eerste lid Sv.
Interview jeugdreclasseerder C
Interview jeugdreclasseerder J.
Interview jeugdreclasseerder I.
Ibid.
Vgl. Kamerstukken II 2005–2006, 30332, nr. 3, p. 13 en – mutatis mutandis – Kamerstukken II 2012-2013, 33498, nr. 3, p. 30.
Interview jeugdreclasseerder F.
O.a. Interview jeugdreclasseerder J.
Interview jeugdreclasseerder E.
Dit kwam ook in eerder onderzoek naar voren uit interviews met jeugdreclasseerders. Zie: Van den Brink 2013, p. 275-276.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Als de rechter-commissaris of raadkamer besluit om de voorlopige hechtenis van een minderjarige te schorsen onder bijzondere voorwaarden, geeft hij vrijwel altijd de opdracht aan de jeugdreclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om de minderjarige gedurende de schorsing te begeleiden.1 Deze tweeledige rol van de jeugdreclassering start vrijwel onmiddellijk nadat de voorlopige hechtenis is geschorst. Tijdens de interviews benadrukken verschillende jeugdreclasseerders dat het vooral in zaken waarin de minderjarige voorafgaand aan de schorsing nog niet werd begeleid door de jeugdreclassering – en er dus ook nog geen werkrelatie is opgebouwd, schorsingsplan ligt of Plan van Aanpak is opgesteld – van belang is om zo spoedig mogelijk na de schorsing een kennismakingsgesprek met de minderjarige en zijn ouders te hebben middels een huisbezoek of een gesprek op het kantoor van de gecertificeerde instelling. Een jeugdreclasseerder legt tijdens een interview uit wat hij doorgaans bespreekt tijdens een dergelijke eerste ontmoeting met de minderjarige en ouders en dat hij hen een instemmingsverklaring laat tekenen:
“Je begint dan met uitleggen van de basisvoorwaarden [lees: schorsingsvoorwaarden, YB], maar ook – net zoals ik doe met een jongen die vastzit – met de verschillende leefgebieden langslopen. En ik laat een instemmingsverklaring tekenen door de jongere en ouders. Ik maak ook een netwerkanalyse: wie zit er allemaal in het netwerk, wie zijn belangrijk om erbij te betrekken? Ik maak dan een genogram om te kijken hoe het gezinssysteem er uit ziet. We kijken: wie zijn er belangrijk in het systeem? Ik kan hier jongeren en ouders aan tafel hebben, terwijl oma in Suriname besluit wat hier gebeurt, die heeft de touwtjes in handen. Dus dat moet ik weten, dus dat probeer ik ook in kaart te brengen. Dat praat ook makkelijker, als ouders dan een naam noemen dat je dan weet van ‘dat is een tante’.”2
Na het kennismakingsgesprek volgen meerdere gesprekken tussen de jeugdreclasseerder, de minderjarige en zijn ouders. Op basis van deze gesprekken beoogt de jeugdreclasseerder – in samenspraak met de gedragsdeskundige – binnen zes weken tot een Plan van Aanpak te komen, waarin de lijn van het verdere begeleidingstraject van de jeugdreclassering wordt uitgezet. Het hoofddoel van dit begeleidingsplan is het voorkomen van recidive, hetgeen – zoals een geïnterviewde jeugdreclasseerder opmerkt – zowel in het belang van de minderjarige als in het belang van de maatschappij kan worden geacht.3 Om dit te bewerkstelligen worden op basis van de informatie uit de LIJ rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de informatie die de jeugdreclasseerder zelf heeft verzameld en bij voorkeur in samenspraak met de minderjarige en zijn ouders begeleidingsdoelen opgesteld. Verschillende geïnterviewde jeugdreclasseerders en gedragsdeskundigen stellen evenwel dat de begeleidingsdoelen in het Plan van Aanpak verder strekken dan enkel het voorkomen van recidive. Beoogd wordt ook om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en zijn ontwikkeling positief te stimuleren. Een jeugdreclasseerder schetst tijdens een interview een beeld van de doelen die in een Plan van Aanpak kunnen worden opgenomen:
“Het zijn standaarddoelen dat hij gewoon structuur heeft in zijn leven, een dagbesteding heeft, want dat is eigenlijk… als je een dagbesteding hebt, is er al een stuk recidive wat we kunnen voorkomen, omdat je structuur hebt. Positieve vrienden, daar doen we eigenlijk in de doelen altijd iets mee. Hoe communiceer jij thuis met je ouders? Ga jij alleen maar binnenkomen, je pleurt je tas in een hoek en je gaat naar je kamer en je eet daar ook en je hebt eigenlijk geen sociaal verkeer in huis, dan gaan we daar ook iets mee doen met die communicatie in het gezin. Daar schort het heel vaak ook aan. Dus ja, eigenlijk alle leefgebieden die je hebt, daar gaan wij proberen naar te kijken, daar gaan we een doel maken en soms zijn het wel zes doelen op jouw dagbestedingspuntje.”4
Het zijn aldus de doelen die zijn opgenomen in het Plan van Aanpak die vorm geven aan begeleiding van de minderjarige tijdens de schorsing. Het Plan van Aanpak is evenwel een dynamisch plan dat ook gedurende de schorsing nog kan worden aangepast. Doordat rechters-commissarissen en raadkamers vrijwel altijd de bijzondere voorwaarde ‘houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering’ aan de schorsing verbinden, heeft de jeugdreclasseerder bovendien de bevoegdheid om tijdens de schorsing middels aanwijzingen de verwezenlijking van de doelen uit het Plan van Aanpak extra kracht bij te zetten. Jeugdreclasseerders krijgen daarmee veel ruimte om door middel van uiteenlopende aanwijzingen sturing te geven aan het begeleidingstraject tijdens de schorsing. Soms neemt de jeugdreclasseerder deze aanwijzingen zelfs op in een “contract” dat de minderjarige en de ouders aan het begin van de schorsing moeten ondertekenen.
“Dat wij ook heel vaak, als een jongere geschorst wordt van voorlopige hechtenis, hem een contract aanbieden waar hij zich aan moeten houden om niet zijn bijzondere voorwaarden te overtreden. En dat is ter controle natuurlijk, maar ook ter ondersteuning, dat hij zelf wat houvast heeft. (…) Daar staan een heleboel aanwijzingen in. Dat kan zijn dat hij bijvoorbeeld om zes uur ’s avonds thuis moet zijn en waar de rechter niet mee [heeft] bemoeid [lees: zonder dat door de rechter een avondklok als schorsingsvoorwaarde is opgelegd, YB]. Dat hij zich moet houden aan de afspraken thuis, dat hij niet met die en die mag omgaan. En dan heeft dat niets te maken met het strafonderzoek, maar echt het voorkomen van de recidive of het zorgen dat het in huiselijke sfeer een beetje controleerbaar is. Dus dat is echt voor die jongere [zelf].”5
Tijdens de interviews wordt erop gewezen dat de rechter-commissaris en raadkamer in het verleden geregeld volstonden met enkel de bijzondere voorwaarde ‘houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering’, maar dat thans veelal ook specifieke bijzondere voorwaarden, zoals een avondklok, contactverbod of gebiedsverbod, expliciet in de beschikking worden opgenomen. Dit houdt verband met de wens van de wetgever om bijzondere voorwaarden te expliciteren in de rechterlijke beslissing,6 alsook met het eerder besproken financieringssysteem van de jeugdhulp sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet (zie par. 8.5.1.3). Tijdens de interviews geven verschillende jeugdreclasseerders aan dat hiermee de ruimte die zij hebben om invulling te geven aan de begeleiding tijdens de schorsing aanzienlijk wordt ingeperkt en dat zij gedurende de schorsing minder flexibel kunnen inspelen op gewijzigde omstandigheden, omdat bijzondere voorwaarden die expliciet in de beschikking zijn opgenomen enkel door de rechter-commissaris of raadkamer kunnen worden aangepast. Een jeugdreclasseerder legt tijdens een interview uit dat hij dit als lastig ervaart in zijn rol als hulpverlener:
“Een hulpverlener wil graag zijn handjes vrij hebben. (…) Handjes vrij, daar bedoel ik mee te zeggen: je wilt ontwikkeling zien en je werkt intensief met jongeren en ouders samen, met school samen. Het kan toch niet zo zijn dat een jongere die geschorst is en die gaat weer naar school en vervolgens, nou is het juni hè, nu gaan jongeren allemaal reisjes doen naar de Efteling, ter afsluiting van het schooljaar. Het kan toch niet zo zijn dat een jongere niet mee mag, omdat hij na 19:00 uur thuiskomt, omdat het reisje van de Efteling langer duurt. Dat kan toch niet. Of dat hij niet mee mag op een internationale reis van school. Dat wil je juist weer bevorderen, omdat hij dan weer meedoet in het normale ritme. (…) Bijvoorbeeld de avondklok, ik denk dat wij ook in staat geacht kunnen worden, dat we de avondklok zelf vaststellen in overleg met de ouders. En dat we de politie kunnen vragen ‘goh help daarin mee, niet actief, maar passief te controleren’. Dat heeft dezelfde kracht volgens mij als dat de raadkamer dat heel specifiek oplegt. Dat is mijn gevoel.”7
Wel wijzen verschillende jeugdreclasseerders er tijdens de interviews op dat het expliciet opnemen van bijzondere voorwaarden in de schorsingsbeschikking het voordeel heeft dat het helder en concreet is voor de minderjarige en zijn ouders waar zij zich aan moeten houden tijdens de schorsing. Ook komt tijdens de interviews naar voren dat het voor de jeugdreclasseerder soms handig kan zijn dat bepaalde bijzondere voorwaarden “niet onderhandelbaar” zijn en dat aan de minderjarige en ouders kan worden uitgelegd dat deze voorwaarden strikt gehandhaafd moeten worden omdat deze door een rechter zijn opgelegd. In dit verband ervaren sommige geïnterviewde jeugdreclasseerders dat bijzondere voorwaarden die expliciet door een rechter zijn opgelegd door bepaalde minderjarigen en ouders extra serieus worden genomen, hetgeen – mede bezien vanuit de toezichthoudende rol van de jeugdreclassering – prettig werken is.8
In zijn toezichthoudende rol tijdens de schorsing werkt de jeugdreclasseerder samen met onder meer de politie, de officier van justitie, eventueel betrokken behandelaren en hulpverleners en bij voorkeur ook met de ouders van de minderjarige. Zo vertelt een jeugdreclasseerder tijdens een interview:
“Ouders hebben daar ook wat in te doen. Dus op het moment dat het kind zich niet aan de avondklok houdt, dat ze mij bellen. Als die ingeschreven moet worden op school, dat kan ik ook, maar de ouders zijn primair verantwoordelijk. Wat ze zelf kunnen, wil ik dat ze zelf doen en tegelijkertijd houd ik wel toezicht er omheen dat alles goed blijft gaan.”9
De jeugdreclassering beschikt over een stevig instrumentarium om schorsingsvoorwaarden te handhaven. In de onderstaande paragraaf 8.5.3 zal dit instrumentarium nader worden toegelicht en zal worden beschreven hoe jeugdreclasseerders in de praktijk omgaan met overtredingen van schorsingsvoorwaarden.
Tot slot heeft de jeugdreclassering tijdens de schorsing, naast begeleiden en toezicht houden, ook een rol als informant en pre-adviseur van de Raad voor de Kinderbescherming ten behoeve van het strafadvies (zie par. 8.4.1.4). Tijdens de interviews wordt door verschillende jeugdreclasseerders opgemerkt dat de wetenschap bij de minderjarige dat zijn functioneren tijdens de schorsing wordt meegenomen in het strafadvies een handige ‘stok achter de deur ’ vormt om de minderjarige te motiveren om goed mee te werken met de bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringsbegeleiding tijdens de schorsing.10