Zie tevens HR 6 januari 2009, LJN BG4193, HR 8 juli 2008, LJN BC8667, NJ 2008, 629, m.nt. J.M. Reijntjes.
HR, 12-06-2012, nr. 11/03119 B
ECLI:NL:HR:2012:BW7955
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-06-2012
- Zaaknummer
11/03119 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BW7955
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW7955, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW7955
ECLI:NL:HR:2012:BW7955, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW7955
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑11‑2011
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑06‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/03119 B
Mr. Vellinga
Zitting: 22 mei 2012
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Bij beschikking van 26 april 2011 heeft de Rechtbank te Haarlem het beklag van klager, strekkende tot teruggave aan klager van inbeslaggenomen geldbedragen, ongegrond verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Ambtshalve merk ik het volgende op.
4.
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, in:
"Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt - voor zover voor de beoordeling van het klaagschrift van belang - het volgende.
Klager is op 13 februari 2011 op de luchthaven Schiphol bij een passagierscontrolepunt gecontroleerd. Hij was op doorreis vanuit Nigeria naar Indonesië. Klager verklaarde desgevraagd tegen de beveiligingsmedewerker dat hij in het bezit was van twee pakketten met in beide een geldbedrag van USD 34.000,- en werd voor verdere controle overgedragen aan twee verbalisanten van de KMar. Klager verklaarde aan hen desgevraagd dat hij een eigen bedrijf heeft dat zich bezighoudt met de handel in kleding. Eerst wist hij de naam van zijn bedrijf niet te noemen, maar even later vertelde hij dat het bedrijf [A] heet. In de koffer van klager werden pakketjes met daarin geld aangetroffen, met onder meer een bedrag van 323.400 USD. Het bleek te gaan om 3234 coupures van 100 USD, 2 coupures van 1 USD, 32 coupures van 100.000,-Roepia, 15 coupures van 50.000,-Roepia, 4 coupures van 10.000,- Roepia, 5 coupures van 5.000,- Roepia, 3 coupures van 2.000,- Roepia, 3 coupures van 1.000,- Roepia, 1 coupure van 10,- Dirham, 3 coupures van 5,- Dirham, 4 coupures van 100,- Yuan, 3 coupures van 10,0 Yuan, 6 coupures van 5,- Yuan, 14 coupures van 1,- Yuan en 100 coupures van 500,- Naira.
Op 14 februari 2011 heeft klager een verklaring afgelegd ten overstaan van de KMar. Klager verklaarde dat hij in Nigeria bij een geldwisselkantoor Naira heeft omgewisseld in US dollars. Hij bewaart al het geld in zijn shop en na een paar dagen wisselt hij zijn verdiende Naira om in US dollars.
Op 15 februari 2011 verklaarde klager dat het geld dat hij bij zich had niet alleen van hem is. Een bedrag van 69.400 USD is van een vriend van hem. Hij moest dat aan een klant in Indonesië geven."
5.
Vooropgesteld moet worden dat het wettelijk systeem meebrengt dat op de rechter de plicht rust, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. In dat geval mag de rechter niet treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende - indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is - in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010, 654).1.
6.
Blijkens het op de voet van artikel 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee van 15 februari 2011 heeft klager verklaard dat het geld dat klager bij zich had niet alleen van hem was, maar dat een bedrag van 69.400 USD aan een Nigeriaanse vriend van hem, [betrokkene 1], toebehoorde en dat hij bereid was het telefoonnummer van die vriend te verstrekken.2.
7.
De Rechtbank heeft zich niet uitgelaten over de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring dat het onder hem aangetroffen geldbedrag in hoofdzaak van [betrokkene 1] was noch - met aanhouding van de behandeling van het door de klager ingediende klaagschrift - [betrokkene 1] in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is vooropgesteld betekent dit dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.4.
8.
Het voorgaande brengt mee dat het middel buiten bespreking kan blijven.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2012
Zo ook tegenover de politie: proces-verbaal PL27RR/11-011387, p. 25.
Vgl. HR 8 juli 2008, LJN BC8667.
Vgl. HR 6 januari 2009, LJN BG4193 waar de Hoge Raad ook ambtshalve tot dit oordeel kwam in een zaak waarin de beslagene een klaagschrift had ingediend strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp en deze tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift in cassatie was gegaan.
Uitspraak 12‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. HR stelt HR NJ 1994/689 voorop. De Rechtbank heeft het klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond verklaard omdat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen verzet. Het middel faalt nu de klager door zodanig (eventueel) verzuim niet in enig rechtens te respecteren belang kan zijn geschaad (vgl. HR LJN ZD0305). Hier doet zich niet het geval voor dat het klaagschrift geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard.
Partij(en)
12 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/03119 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 26 april 2011, nummer RK 11/436, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank heeft verzuimd een belanghebbende in de gelegenheid te stellen tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord.
2.2.
Het door de klager ingediende klaagschrift strekt tot opheffing van het onder hem gelegde beslag op 323.400 USD, ruim vier miljoen Roepia en coupures in drie andere valuta, en tot teruggave daarvan aan hem. De Rechtbank heeft niet tot teruggave besloten maar het klaagschrift ongegrond verklaard omdat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk achtte dat het inbeslaggenomen geld zal worden verbeurd verklaard. De verdenking bestaat dat de klager zich met de illegale handel in merkkleding heeft beziggehouden. Enkele dagen na klagers aanhouding heeft hij verklaard dat van het inbeslaggenomen geld een bedrag van 69.400 USD van een vriend van hem is. De Rechtbank heeft die vriend niet als belanghebbende opgeroepen om te worden gehoord over de inbeslagneming.
2.3.
Het wettelijk systeem brengt mee dat op het gerecht de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een of meer anderen dan de klager als belanghebbend moet(en) worden aangemerkt, in welk geval het gerecht niet de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene mag gelasten zonder dat die belanghebbende(n) - indien zijn/hun adres(sen) bekend is/zijn - in de gelegenheid is/zijn gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen (vgl. HR 15 februari 1994, LJN ZC9634, NJ 1994/689).
2.4.
In het midden kan blijven of de Rechtbank dit heeft miskend. Nu de Rechtbank het klaagschrift ongegrond heeft verklaard omdat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen verzet, en derhalve niet de teruggave van die voorwerpen heeft bevolen, kan de klager door zodanig (eventueel) verzuim immers niet in enig rechtens te respecteren belang zijn geschaad. Om die reden faalt het middel (vgl. HR 28 november 1995, LJN ZD0305, NJ 1996/383).
De Hoge Raad merkt nog op dat zich hier niet het geval voordoet dat het klaagschrift geheel (vgl. HR 8 juli 2008, LJN BC8667, NJ 2008/629) of gedeeltelijk (vlg. HR 6 januari 2009, LJN BG4193) gegrond is verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2012.
Beroepschrift 04‑11‑2011
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr H.C. Meijer
Inzake:
[rekwirant]
Geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteland].
Rekwirant van cassatie van een hem betreffende beschikking van de rechtbank Haarlem d.d. 26 april 2011 in de zaak met parketnummer 15/800229-11.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of verkeerd toegepast en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder is artikel 552a lid 5 Sv geschonden, doordat de rechtbank heeft verzuimd om een ander dan rekwirant die als belanghebbende moet worden aangemerkt in de gelegenheid te stellen om op het klaagschrift te worden gehoord.
Toelichting.
1.
Rekwirant heeft op 12 april 2011 een klaagschrift ex artikel 552a Sv bij de rechtbank ingediend.
2.
De behandeling van dit klaagschrift heeft op 12 april 2011 plaatsgevonden.
3.
Bij beschikking van 26 april 2011 heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard. Deze beschikking houdt voorts, voorzover hiervan belang, het volgende in (2de alinea, eerste regel pagina 2):
- —
‘Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt — voorzover voor de beoordeling van het klaagschrift van belang — het volgende. ’
en in 3de alinea pagina 2:
- —
‘Op 15 februari 2011 verklaarde klager dat het geld dat hij bij zich had niet alleen van hem is. Een bedrag van 69.400 USD is van een vriend van hem. Hij moest dat aan een klant in Indonesië geven.’
4.
Uit de beschikking van de rechtbank blijkt mitsdien dat van tenminste een gedeelte van het geldbedrag waarover het klaagschrift handelt een ander dan rekwirant als belanghebbende moet worden aangemerkt.
5.
Voorts blijkt uit het dossier dat rekwirant in zijn verklaring aan de Kmar ook de naam van die vriend heeft opgegeven en het derhalve vaststaat dat die belanghebbende bekend is.
6.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het wettelijke systeem meebrengt dat op de rechter de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. In dat geval mag de rechter niet treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende — indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is — in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.
7.
Nu vaststaat dat het de rechtbank bekend was dat met betrekking tot tenminste een gedeelte van het geld een ander dan rekwirant als belanghebbende moet worden aangemerkt, is het zonder nadere motivering, welke in de bestreden beschikking ontbreekt, niet begrijpelijk waarom de rechtbank niet — met aanhouding van de behandeling van het door rekwirant ingediende klaagschrift — die vriend van rekwirant in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen. (vgl. HR 8 juli 2008, LJN BC8667 en HR 6 januari 2009, LJN BG4193)
8.
Rekwirant meent mitsdien dat op grond van het bovenstaande de onderhavige beschikking niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 4 november 2011