Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.2.6:8.2.2.6 Samenvattende slotbeschouwing
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/8.2.2.6
8.2.2.6 Samenvattende slotbeschouwing
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS396918:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie § 3.4 voor het nemo-plus beginsel en § 5.2.2 voor het non peius-beginsel.
Ook in het eerder in noot 48 genoemde arrest heeft de civiele kamer van de Hoge Raad het uitspreken van een kwalificatie achterwege gelaten. Dat kon ook gemakkelijk, omdat het in die zaak niet ging om het rechtskarakter van de fiscale Vordering maar om een faillissementsaanvraag van de fiscus.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
498. In deze paragraaf is het bijzondere fiscale verhaalsmiddel - de Vordering - zoals dat reeds sedert 1845 (en zelfs eerder) in ons recht voorkomt, enigszins in kaart gebracht. Daarmee is de problematiek van deze Vordering overigens niet uitputtend behandeld. Dat is ook niet nodig wanneer die Vordering, zoals zij vanaf 1 juni 1990 in art. 19 Iw. 1990 opnieuw gestalte heeft gekregen, wérkelijk - en in alle relevante juridische opzichten - een, zij het vereenvoudigd, derdenbeslag is, althans daarmee in rechtsgevolgen van meet af aan gelijkgesteld mag worden. Als dat zo is, dan zullen de meeste problemen die zich in de dagelijkse praktijk kunnen voordoen, aan de hand van de regels en beginselen van het gewone (executoriale) derdenbeslag, alsmede van het algemene beslag- en executierecht (waaronder ook die inzake rangregeling), tot een oplossing kunnen worden gebracht. Wat die 'beginselen' betreft, dient onder meer te worden gedacht aan het voor de beslaglegger geldende nemo plus-beginsel (en de uitzonderingen daarop), alsmede het voor de derde(-beslagene) geldende non peius-beginsel.1 Deze beginselen kunnen dan op overeenkomstige wijze worden toegepast op de Ontvanger, die de Vordering aan een in art. 19 Iw. 1990 al dan niet met name genoemde 'derde' doet.
De kernvraag bij (toepassing van) de Vordering is en blijft dan ook, of deze inderdaad rechtens een (vereenvoudigd) derdenbeslag is. In § 8.2.2.2 is uiteengezet dat de Vordering van art. 7 Iw. 1845 (vrij) algemeen als zodanig werd aangemerkt, zowel in literatuur als in rechtspraak. In § 8.2.23 is gebleken dat er, wat de wetgever betreft, geen enkel misverstand over deze vraag kan bestaan: de Vordering ex art. 19 Iw. 1990 is, qua karakter, een (vereenvoudigd) derdenbeslag. Nu echter in de tekst van art. 19 Iw. 1990 - afgezien van het zesde lid - iedere verwijzing naar de wettelijke regeling van (executoriaal) derdenbeslag ontbreekt, is op dit belangrijke punt nog steeds twijfel mogelijk. Deze twijfel - en daarmee onzekerheid - zal blijven bestaan, zolang de Hoge Raad niet een keer onomwonden uitspreekt dát de fiscale Vordering in alle opzichten een (vereenvoudigd) derdenbeslag is2, dan wel de wetgever het alsnog duidelijk in art. 19 Iw. 1990 opneemt. Dat is overigens wél gebeurd in de thans in § 8.23 te bespreken strafvorderlijke (vormen van) 'vereenvoudigde' derdenbeslagen.