Rb. Maastricht, 13-02-2008, nr. 269947CVEXPL07/2972
ECLI:NL:RBMAA:2008:BD1855
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
13-02-2008
- Zaaknummer
269947CVEXPL07/2972
- LJN
BD1855
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Collectief arbeidsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2008:BD1855, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 13‑02‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 690 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2008-0355
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0355
Uitspraak 13‑02‑2008
Inhoudsindicatie
CAO-recht. Toepasselijkheid uitzend-cao op medewerker uitzendbureau die door het bureau van zichzelf was ingeleend.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
locatie Sittard-Geleen
vonnis d.d. 13 februari 2008
zaak/rolnr.: 269947 cv expl 07/2972
coll.:
De kantonrechter van de locatie Sittard-Geleen heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid LANDELIJKE BELANGEN VERENIGING, gevestigd en kantoorhoudende aan de Strevelsweg 700/612 te (3083 AS) Rotterdam,
en
2. [eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats], wonende aan de Parallelweg 61 te (6411 NB), Heerlen, gemeente Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. van Oostrom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALERT PERSONEELS-DIENSTEN B.V., gevestigd en kantoorhoudende aan de Parklaan 2A te (6131 KG) Sittard,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J. In ’t Ven, advocaat.
1. Het verloop van de procedure
partijen wisselden de volgende stukken:
- exploot van dagvaarding met producties, uitgebracht op 9 oktober 2007,
- van antwoord met producties,
- conclusie van repliek met producties, houdende wijziging van eis,
- conclusie van dupliek met producties.
Daarna heeft de kantonrechter vonnis bepaald en de uitspraak daarvan bepaald op heden.
De inhoud van alle stukken geldt als hier ingelast.
2. De vordering en het verweer
2.1. Eisers, resp. LBV en [eiser 2], vorderen::
A. te verklaren voor recht dat het niet is toegestaan in het licht van de CAO om uitzendkrachten aan het uitzendbureau zelf ter beschikking te stellen,
B. gedaagde, Alert BV, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1. ten aanzien van de gehanteerde uitzendconstructie te veroordelen tot naleving van de CAO op verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 20.000,--voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft uitvoering hieraan te geven, zulks vanaf drie dagen na betekening van het vonnis;
2. tot betaling van het achterstallig salaris van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2007, te weten een bruto bedrag van euro vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening én met de door de kantonrechter in goede justitie te bepalen wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek, bij repliek nader gepreciseerd tot veroordeling tot betaling van het achterstallig salaris, ATV uren en bonus, te weten een bruto bedrag van € 1.929,57, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening en met de door de kantonrechter in goede justitie te bepalen wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
3. aan LBV een vergoeding ter hoogte van € 3.000 te voldoen, als compensatie voor de opgelopen schade ex artikel 16 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;
4. met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, inclusief het salaris van de gemachtigde.
De kantonrechter begrijpt deze vorderingen aldus dat de vorderingen sub A, B1., B3. en B4. ten aanzien van eiseres sub 1, en de vorderingen sub A., B1. B2. en B4. ten aanzien van eiseres sub 2 gelden.
De vorderingen zijn gegrond op –zakelijk weergegeven en voorzover als thans van belang- het navolgende.
Tussen [eiser 2] en Alert is per 28 december 2005 een individuele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. De arbeidsovereenkomst is in eerste instantie aangegaan door een uitzendovereenkomst, waarna per 1 april 2006 een arbeidscontract voor bepaalde tijd is aangeboden, welke van rechtswege afgelopen is op 31 maart 2007. [eiser 2] is werkzaam geweest als vestigingsassistent tegen een bruto salaris van laatstelijk 886,93 euro per maand (exclusief emolumenten). De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 40 uur per week. De van toepassing zijnde CAO, is de NBBU-CAO voor vaste medewerkers (hierna verder te noemen: CAO).
[eiser 2] en LBV stellen dat uitzenden aan zichzelf, zoals Alert BV met [eiser 2] gedaan heeft, in strijd met het recht en de cao is, die immers in artikel 2 als werknemer definieert “degene die in dienst is van de werkgever niet zijnde de uitzendkracht- voor zover deze werkzaam is op een vestiging van de werkgever en/of daar rechtstreeks toezicht uitoefent en degenen die op de hoofdkantoren werkzaam zijn, ter ondersteuning van de bedrijvigheid van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en / of ten behoeven van de arbeidsbemiddeling.”
Nu [eiser 2] enkel werkzaam was ten behoeve van Alerts in de vestigingen te Sittard en Heerlen, geldt dat zij de periode dat zij als uitzendkracht werkzaam was, juridisch als zijnde op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst moet worden aangemerkt en zij dien overeenkomstig conform de voormelde cao beloond moet worden.
[eiser 2] stelt op de in de dagvaarding en repliek genoemde gronden nog zoals gesteld loon c.a. te vorderen te hebben.
LBV stelt als werknemersvakorganisatie door Alerts’ schending bewust uitholen van de cao door Alert waarbij zij partij is, immateriële schade geleden te hebben door verlies van aanzien en prestige en wervingskracht en vordert deswege schadevergoeding.
2..2. Gedaagde weerspreekt het gevorderde stellende dat [eiser 2] inderdaad vanaf 28 december 2005 tot 31 maart 2007 werkzaam is geweest voor Alert. Aanvankelijk werd zij aangenomen als uitzendkracht voor administratieve werkzaamheden. In deze hoedanigheid heeft [eiser 2] enige tijd in het concern waarvan Alert deel uitmaakt werkzaamheden verricht in het kader van een nieuw automatiseringsproject. Toen dit automatiseringsproject ten einde liep werd [eiser 2] per 1 april 2006 als "vaste medewerker" in dienst genomen bij Alert in de functie van vestigingsassistente. Deze arbeidsovereenkomst liep vanaf 1 april 2006 tot 31 maart 2007. Op laatstgenoemde datum is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. De werkzaamheden die [eiser 2] als vestigingsassistente verrichtte waren inhoudelijk van een geheel andere aard dan het werk dat zij voorheen had gedaan. Dit blijkt ook duidelijk uit de functieomschrijving bij arbeidsovereenkomst. Op de arbeidsrelatie is inderdaad de NBBU-CAO voor vaste medewerkers van toepassing. Het lag aanvankelijk in de bedoeling van partijen om [eiser 2] als uitzendkracht te laten werken. Toen evenwel, na korte tijd, bleek dat er intern bij Alert een functie als vestigingsassistente vacant was waarvoor [eiser 2] in aanmerking wenste te komen, zijn partijen tot overeenstemming gekomen over een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zie productie 1 bij de inleidende dagvaarding). In de korte periode die [eiser 2] als uitzendkracht werkzaam is geweest, was het absoluut niet de bedoeling van Alert om in strijd met de CAO te handelen, hetgeen zij in haar beleving overigens ook niet gedaan heeft. Anders dan LBV stelt, heeft Alert geen werkgeversrisico afgewenteld op [eiser 2]. Zij heeft wel degelijk respect voor haar werknemers en holt de CAO zeker niet uit. Alert hanteert nota bene een beloningssysteem dat boven de CAO-norm ligt.
Alert concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3. De beoordeling
3.1. de vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gaat de kantonrechter uit van de navolgende vaststaande feiten.
[eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1988, is van 28 december 2005 tot 31 maart 2007 als uitzendkracht voor Alert BV werkzaam geweest.
Aansluitend is zij van 1 april 2006 tot 31 maart 2007 op basis van een individuele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor Alert BV als vestigingsassistente werkzaam geweest.
De arbeidsverhouding is door ommekomst van de overeengekomen termijn beëindigd.
Op de arbeidsovereenkomst is de N.B.B.U.-cao voor vaste medewerkers uitzendbureaus van toepassing (de NBBU-cao).
Artikel 2 van deze cao definieert het begrip de werknemer als “degene die in dienst is van de werkgever niet zijnde de uitzendkracht- voor zover deze werkzaam is op een vestiging van de werkgever en/of daar rechtstreeks toezicht uitoefent, en degenen die op de hoofdkantoren werkzaam zijn, ter ondersteuning van de bedrijvigheid van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en / of ten behoeven van de arbeidsbemiddeling.”
LBV behartigt als werknemersvereniging belangen van werknemers in de uitzendbranche.
3.2. het oordeel
3.2.1. Er bestaan tussen partijen twee belangrijke geschillen.
Als eerste dient de vraag beantwoord te worden of de uitzendovereenkomst van 28 december 2005 tot 1 april 2006 dient te gelden als arbeidsovereenkomst waarop het regime van de NBBU-cao van toepassing is.
Het tweede geschil betreft de vraag of [eiser 2] aan loon c.a. ontvangen heeft wat haar toekomt.
3.2.2. Of de uitzendovereenkomst 28 december 2005 tot 1 april 2006 dient te gelden als arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW of als uitzendovereenkomst hangt niet af van de aard van de werkzaamheden, zoals Alert in essentie stelt, maar dient te worden bepaald aan de hand van de feitelijke arbeidssituatie in deze periode gerelateerd aan de artt. 7:610 en 7:690 BW en artikel 2 van de NBBU-cao.
Vast staat dat [eiser 2] ten kantore van Alert werkte en daar in deze periode werkzaamheden verrichtte ten behoeve van Alert. Niet van belang is welke werkzaamheden dat waren, maar of deze werkzaamheden strekten tot nut van de bedrijfsvoering en de verwezenlijking van de bedrijfsactiviteiten van Alert. [eiser 2] stelt dat die werkzaamheden het werk van vestigingsassistente omvatten, Alert stelt dat dit aanvankelijk administratieve werkzaamheden betroffen en pas na de uitzendperiode die vestigingsassistente omvatten.
Dit onderscheid oordeelt de kantonrechter als irrelevant: beide type werkzaamheden passen binnen het voormelde nutscriterium, oftewel strekten ten behoeve van de bedrijfsvoering van Alert.
Uit hoofde van art. 7:690 BW is de kern van de uitzendovereenkomst dat de uitzendende partij de werknemer in het kader van het beroep of bedrijf van de uitzendende partij bij derden tewerk stelt, onder toezicht en leiding van deze derde. Deze definitie van de uitzendovereenkomst laat niet toe dat de uitzendende partij de werknemer bij zichzelf tewerk stelt is zij zelf toezichthoudende en leidinggevende en vult zij op deze wijze de vereisten voor het bestaan van de arbeidsovereenkomst, met name het gezagscriterium van art. 7:610 BW in.
De kantonrechter oordeelt voorshands dat door het dwingendrechtelijke karakter van art. 7:610 BW de voormelde uitzendovereenkomst moet worden aangemerkt als gewone arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Omdat sprake is van een arbeidsovereenkomst is ook over de periode van 28 december 2005 tot 1 april 2006 de NBBU-cao van toepassing.
3.2.3. Het vorenstaande betekent dat de kantonrechter het tweede geschil op grond van de NBBU-cao dient te beoordelen.
Gezien der partijen stellingen inzake het nakomen van de loonverplichtingen en gezien het overigens gevorderde, oordeelt de kantonrechter termen aanwezig een comparitie van partijen gelasten, deze mede dienende om een regeling te beproeven.
Indien een der partijen niet ter comparitie verschijnt, kan de kantonrechter daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
3.2.4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. Beslissing
De kantonrechter:
4.1. Bepaalt dat partijen in persoon en, voorzover zijnde rechtspersoon, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om zo mogelijk een regeling te treffen, terwijl partijen zich desgewenst kunnen doen bijstaan door een procesgemachtigde, voor de kantonrechter zullen verschijnen op een nader te bepalen datum en uur, teneinde nadere inlichtingen te verstrekken, waarbij dan tevens kan worden bezien of een regeling tussen partijen mogelijk is; deze datum zal gelegen zijn in de periode en beide partijen, dan wel hun gemachtigden, dienen binnen 3 weken na heden opgave te doen van hun verhinderdata in genoemde periode, waarna een definitief tijdstip voor de comparitie zal worden bepaald.
4.2. Bepaalt dat partijen alle relevante stukken, zo mogelijk de originelen, zullen toezenden aan de griffier uiterlijk een week vóór de comparitie met een kopie aan de tegenpartij.
4.3. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door, mr. J. J. Groen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op, in tegenwoordigheid van de griffier.