HR, 24-04-2015, nr. 14/05568
ECLI:NL:HR:2015:1116
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-04-2015
- Zaaknummer
14/05568
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1116, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:7736
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1350
Uitspraak 24‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
24 april 2015
Nr. 14/05568
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2014, nrs. 13/00086, 13/00087, 13/00088 en 13/00089, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2002 tot en met 2005 opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting.
1. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, nr. 11/04564, ECLI:NL:HR:2012:BY6916, BNB 2013/76, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.