[medeverdachte 5] heeft het hoger beroep ingetrokken tegen zijn veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf wegens medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 1] .
Hof Amsterdam, 13-07-2023, nr. 23-001150-22
ECLI:NL:GHAMS:2023:1653
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-07-2023
- Zaaknummer
23-001150-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2023:1653, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑07‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1118
Uitspraak 13‑07‑2023
Inhoudsindicatie
medeplegen van voorbereiding van moord; 5 jaar gevangenisstraf
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001150-22
datum uitspraak: 13 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-165146-21 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2023 en 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 is tenlastegelegd. Ook is de verdachte door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 3, eerste en tweede gedachtestreepje is ten laste gelegd, te weten het voorhanden hebben van een gas/alarm revolver, merk Ekol en een alarmpistool, model 302c1861.
Met de advocaat-generaal is het hof is van oordeel dat ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde, waarin feiten zijn ten laste gelegd die van elkaar zijn gescheiden door de woorden ‘en/of’, en het gaat om wapens die op verschillende plaatsen zijn aangetroffen, sprake is van een cumulatieve tenlastelegging.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
2. primair[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
immers hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer (automatische) vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] ,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 mei 2021 te Amsterdam en/of Diemen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- een peilbaken en/of plaatsbepalingsapparatuur, althans een technisch hulpmiddel aan te schaffen en/of voorhanden te hebben en/of
- in te breken, althans een poging daartoe te doen, in de parkeergarage op de [adres 2] teneinde een peilbaken en/of plaatsbepalingsapparatuur, althans een technisch hulpmiddel onder een auto, te weten een Mercedes Benz voorzien van kenteken [kenteken 1] in gebruik bij [naam 1] (de vriendin van die [slachtoffer 1] ) en/of die [slachtoffer 1] , te plaatsen/plakken en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, te observeren bij zonnestudio [naam 2] in [plaats] waar voornoemde [naam 1] werkzaam is,althans een voorverkenning uit te voeren en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, het voertuig voorzien van kenteken [kenteken 1] , waar voornoemde [naam 1] op dat moment in reed, te achtervolgen en/of
- het kenteken [kenteken 1] van voornoemd voertuig en/of één of meer bericht(en) en/of instructie(s) en/of inlichting(en) door te geven en/of te delen en/of
- een notitie in een telefoon te maken en/of op te slaan en/of te bewaren met informatie, te weten het adres waar de ouders van die [slachtoffer 1] woonachtig zijn en/of staan ingeschreven;
2. subsidiairhij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 mei 2021 te Amsterdam en/of te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, op [slachtoffer 1] , opzettelijk
- een of meerdere peilbaken(s) en/of plaatsbepalingsapparatuur en/of
- een voertuig, te weten een Seat Leon voorzien van kenteken [kenteken 2] en/of
- een of meerdere telefoon(s) en/of
- een bericht met het kenteken [kenteken 1] (zijnde het kenteken van het voertuig in gebruik bij [naam 1] en/of die [slachtoffer 1] ) en/of
- een notitie met ‘Adres ouders [adres 1] ’ zijnde het woonadres van de ouders van die [slachtoffer 1] ,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
3.hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
- een patroonmagazijn van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een patroonmagazijn, van het merk Glock voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar tot een andere strafoplegging. Daarnaast behoeven de bewijsmiddelen aanpassing en mede gelet op het verhandelde in hoger beroep komt het hof tot andere motiveringen, zodat het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Beoordeling van het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde
De verdachte wordt beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor een moord. De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 46 samen met artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Juridisch beoordelingskader
Artikel 46, lid 1, Sr houdt in:
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Artikel 289 Sr houdt in:
“Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Bij de beoordeling of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem ten laste is gelegd, is in het bijzonder van belang: (a) wat moet worden verstaan onder ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ en (b) welke eisen moeten worden gesteld aan het opzet van de verdachte.
Het Openbaar Ministerie heeft het hof verzocht over deze vragen in algemene zin meer duidelijkheid te bieden dan in de rechtspraak tot dusverre is gebeurd.
Rechtspraak van de Hoge Raad
De rechtspraak van de Hoge Raad biedt houvast bij de beantwoording van deze vragen. Dat daarin niet voor alle gevallen panklare antwoorden worden aangereikt komt door het bijzondere karakter van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen. Bij de uitleg van de bestanddelen (zoals ‘een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf’) van artikel 46 Sr gaat het om de afbakening van strafrechtelijke aansprakelijkheid in de vroegste fase van handelen. In lijn met de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 46 Sr moet worden voorkomen dat de strafbaarheid zich uitstrekt over gevallen waarin enkel sprake is van een misdadige intentie. Voor strafbaarheid moet sprake zijn van daadwerkelijke voorbereiding van een ernstig misdrijf. Dat leidt tot terughoudendheid in gevallen waarin nog veel onduidelijk is bijvoorbeeld over welk misdrijf wordt voorbereid en hoe, door wie, en met behulp van welke voorwerpen dit zou moeten worden uitgevoerd. Voor die terughoudendheid is minder aanleiding naarmate de voorbereiding concreter wordt en het beoogde misdrijf en de wijze van uitvoering duidelijker. Bij deze, sterk op de te beslissen zaak toegesneden, waardering spelen een belangrijke rol: de aard van de in de tenlastelegging opgenomen (combinatie van) voorwerpen en wat is komen vast te staan over de intentie van de verdachte. Van betekenis kan daarbij zijn wat de verdachte met de voorwerpen heeft gedaan en welke conclusie de uiterlijke verschijningsvorm van een en ander rechtvaardigt.
Logischerwijs betekent dit dat alledaagse voorwerpen in een situatie waarin weinig vast staat over de intentie die de verdachte daarmee heeft, niet snel kunnen worden aangemerkt als ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf’. Dat kan anders zijn – en daarmee kan strafrechtelijke aansprakelijkheid eerder in beeld komen – als de verdachte handelingen verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm strekken tot voorbereiding van een bepaald misdrijf en hij daarbij gebruik maakt van voorwerpen die doorgaans met name worden gebruikt voor het plegen van die bepaalde misdrijven.
Begrenzing van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever vereist dus een op de concrete zaak toegesneden precieze aandacht voor de intentie van de verdachte en de betekenis van voorwerpen en hun (beoogde) gebruik in relatie tot het voorbereide misdrijf. Daardoor heeft de rechtspraak een casuïstisch karakter en leent niet elke zaak zich er even goed voor om daaraan algemene conclusies te verbinden. Toch is aan eerdere beslissingen van de Hoge Raad een aantal uitgangspunten te ontlenen die bij de beoordeling van deze zaak behulpzaam zijn.
(a) Bestemd tot het begaan van het misdrijf
In zijn arrest van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198 heeft de Hoge Raad over artikel 46 Sr geoordeeld dat in deze bepaling met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid; het moet voor de uitvoering van dat misdrijf van betekenis zijn. In die zaak vielen foto’s en geschriften met informatie over de beoogde slachtoffers van, kort gezegd, gijzeling en afpersing buiten de reikwijdte van artikel 46 Sr. Deze voorwerpen werden bij de voorbereiding gebruikt, maar niet duidelijk was dat zij bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf. In deze lijn passen ook de arresten HR 21 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956 waarin een telefoon die werd gebruikt om iemand voor te stellen een winkel te beroven níet als voorwerp bestemd tot het begaan van die overval werd gezien, terwijl in HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380 telefoons die speciaal voor gebruik tijdens een overval waren aangeschaft en die van groot belang waren voor de timing van de overval wél als zulke voorwerpen golden. Beoordeeld moet worden, zo overwoog de Hoge Raad in zijn beslissing van 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 of de voorwerpen genoemd in de tenlastelegging, afzonderlijk of gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.
Uitgangspunt is dus – zo begrijpt het hof deze rechtspraak – dat het moet gaan om voorwerpen die van betekenis zijn voor de uitvoering van het misdrijf dat wordt voorbereid: in dit geval moord. Dat uitgangspunt doet in de meeste gevallen recht aan de noodzaak tot begrenzing van de vroegste fase van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Tegelijk neemt dit niet weg dat er gevallen zijn waarin sprake is van een zo serieuze – tegen een begin van uitvoering aan liggende – voorbereiding die blijk geeft van een zodanig gewortelde intentie van de verdachte, gericht op het uit te voeren delict, dat ook voorwerpen waarvan niet vaststaat dat en/of hoe zij bij het beoogde delict een rol zullen spelen toch gekwalificeerd kunnen worden als voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf, zoals bedoeld in artikel 46 Sr (vgl. HR 18 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0517 en ECLI:NL:HR:2003:AJ0535).
(b) Het opzet van de verdachte
In een beslissing van 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9030 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder opzettelijk handelen in de zin van artikel 46 Sr ook is begrepen het voorwaardelijk opzet: oftewel het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de voltooiing van het in de tenlastelegging genoemde delict, in dit geval moord. Meer specifiek over het opzet op voorbereiding van moord zijn ook de volgende beslissingen van de Hoge Raad van belang. Volgens HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258 is niet nodig dat uit de bewijsvoering blijkt wie het beoogde slachtoffer is. Als maar met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in artikel 46 Sr omschreven voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2853 houdt in dat, zoals nodig is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad bij tenlastelegging van een (poging tot) moord, ook bij bewezenverklaring van de voorbereiding van moord uit de bewijsvoering moet blijken dat sprake is van een voorgenomen daad en gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad. Dat kan volgens de Hoge Raad volgen uit de planmatige aard van de voorbereiding.
Vaststaande feiten
Het hof gaat op grond van de dossierstukken uit van de volgende feiten.
Op 20 oktober 2020 is in Amsterdam [slachtoffer 2] doodgeschoten. [slachtoffer 2] had kort voor zijn dood een auto geleend van [naam 3] . Onder deze auto was een peilbaken geplaatst. [naam 3] ging er vanuit dat hij het eigenlijke doelwit was. In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer 2] is TCI-informatie ontvangen die inhoudt dat [slachtoffer 1] de schutter is.
Tussen 29 november 2020 en 29 januari 2021 zijn SkyEcc gesprekken geregistreerd tussen de gebruikers [gebruikersnaam] en [gerbruikersnaam 2] . Uit de gesprekken blijkt dat [gebruikersnaam] de gebruiker [gerbruikersnaam 2] opdracht geeft om [slachtoffer 1] te liquideren, hij moet doorzeefd worden met kogels met behulp van een AK en een Glock, oftewel een automatisch vuurwapen en een handvuurwapen. Uit de gesprekken komt als werkwijze naar voren dat [slachtoffer 1] eerst gevonden moet worden. [gebruikersnaam] stuurt ten behoeve daarvan foto’s van [slachtoffer 1] en het kenteken [kenteken 3] van een VW Polo. Door [gerbruikersnaam 2] moet een peilbaken worden geplakt onder de auto die [slachtoffer 1] gebruikt. Zodra [slachtoffer 1] op deze wijze is gelokaliseerd en de schutters ter plaatse zijn, moet [gerbruikersnaam 2] het peilbaken verwijderen. [gerbruikersnaam 2] moet het melden als hij de auto ziet, dan meldt [gebruikersnaam] als de schutters er zijn. Op 25 januari 2021 geeft [gebruikersnaam] aan dat de schutters er zijn en dat [gerbruikersnaam 2] het peilbaken weg kan halen. Hij krijgt instructies wat er met het baken moet gebeuren: hij mag er niet mee naar een plek gaan, de SIM-kaart moet eruit worden gehaald en het baken moet kapot gemaakt en worden weggegooid.
Op 28 januari 2021 zijn [naam 4] en [naam 5] na een achtervolging door de politie aangehouden, nadat zij met een handvuurwapen en een automatisch wapen klaar hebben gestaan voor de sportschool waar [slachtoffer 1] werkte. Ze reden in een gestolen VW Caddy met valse kentekenplaten en in de laadruimte stond een jerrycan met brandbare vloeistof. Dat alles sloot aan bij de door [gebruikersnaam] gegeven instructies, die dezelfde dag aan [gerbruikersnaam 2] heeft bericht dat ‘zijn kleintjes net zijn gepakt, onderweg naar die kk gast, achtervolging’ en dat hij ‘dus andere werkers nodig heeft’.
Vervolgens zijn [medeverdachte 4] en [naam 6] (een volle neef van [naam 3] ) belast met het vinden van [slachtoffer 1] en het plakken van een peilbaken onder de door hem gebruikte auto. Zij zijn op 4 maart 2021 tijdens het plakken van een peilbaken onder de VW Polo met kenteken [kenteken 3] van de neef van [slachtoffer 1] op heterdaad betrapt door de broer van [slachtoffer 1] .
De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 5]1.hebben zich tussen 7 en 12 mei 2021 bezig gehouden met het zoeken van [slachtoffer 1] en met het proberen te plakken van een peilbaken onder de door hem gebruikte auto. De verdachte heeft verklaard dat zijn jeugdvriend [medeverdachte 5] hem een paar dagen voor 9 mei 2021 heeft gevraagd om samen een klus te doen. Ze moesten iemand vinden die anderen geld schuldig was. [medeverdachte 5] liet de verdachte foto’s zien van iemand en [medeverdachte 5] had ook adressen en kentekens doorgekregen. Volgens de verdachte hebben ze tussen 7 en 9 mei naar [slachtoffer 1] gezocht, zonder hem te vinden. Vervolgens kreeg [medeverdachte 5] het bericht dat [slachtoffer 1] zijn vriendin ( [naam 1] ) soms afzette in Diemen. Daar zag de verdachte op 9 mei 2021 wel de zwarte Mercedes met het kenteken [kenteken 1] dat ze hadden doorgekregen, maar [slachtoffer 1] zagen ze niet. De verdachte heeft om 19:34 uur een Snapchat-bericht naar [medeverdachte 5] gestuurd met de inhoud “ [kenteken 1] ”. Hij deed dat volgens zijn verklaring om te dubbelchecken of dat het goede kenteken was. Hierna heeft de verdachte naar binnen gekeken in de zonnestudio waar [naam 1] werkte om te kijken of hij [slachtoffer 1] daar zou zien. Dat was niet het geval. Vervolgens zagen de verdachte en [medeverdachte 5] [naam 1] uit de zonnestudio komen. Zij zijn door haar betrapt toen zij haar wilden volgen om te zien of ze naar [slachtoffer 1] ging. [naam 1] heeft op 9 mei 2021 om 20:18 uur een notitie in haar telefoon gezet met de inhoud “ [kenteken 4] ”, het kenteken van de auto die op dat moment in gebruik was bij de verdachte en [medeverdachte 5] .
Op 12 mei 2021 hebben de verdachte en [medeverdachte 5] geprobeerd om in de parkeergarage te komen waar de Mercedes geparkeerd stond, om daar een peilbaken onder te plakken. Het alarm van de parkeergarage ging af. De verdachte heeft toen snel het peilbaken in een brievenbus gestopt, voordat hij en [medeverdachte 5] rond 5:40 uur door de politie zijn aangehouden.
Op 16 mei 2021 is door twee personen op de [adres 2] te Amsterdam met automatische wapens geschoten op de zwarte Mercedes [kenteken 1] , met daarin [slachtoffer 1] als bijrijder en zijn vriendin [naam 1] als bestuurster kort nadat zij de parkeergarage onder haar woning had verlaten. [naam 1] is als gevolg hiervan overleden.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] geld schuldig was aan andere investeerders in een – naar [medeverdachte 5] aannam: cocaïne – transport. Dat transport was mislukt, maar ieders investering moest nog wel betaald worden. [medeverdachte 5] noemt de verdachte een goede vriend en verklaart dat hij het met de verdachte over de opdracht heeft gehad, dat hij aan de verdachte heeft gevraagd of hij daaraan mee wilde doen en dat de verdachte daarop heeft geantwoord dat hij dat wilde.
In de telefoon van [medeverdachte 5] staat een notitie van 2 mei 2021 met de inhoud: “adres ouders: [adres 1] ”, het adres van de vader en broer van [slachtoffer 1] . Ook staat in die telefoon een korte video-opname van de achterkant van het peilbaken waarvan een bewoner van de [adres 2] na de moord op [naam 1] bij de politie heeft aangegeven dat hij dat enkele dagen eerder in zijn brievenbus had gevonden.
Centrale vragen bij de beoordeling door het hof
Door de onderschepte SKY-Ecc berichten en door de loop van de gebeurtenissen voorafgaand aan en na de betrokkenheid van de verdachte staat vast dat de handelingen van de verdachte ertoe strekten [slachtoffer 1] te lokaliseren teneinde hem te vermoorden. In deze zaak bestaat dus geen onduidelijkheid over welk misdrijf werd voorbereid.
De vragen die voor het hof bij de beoordeling centraal staan zijn daarmee: zijn de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voor de uitvoering van de moord van betekenis? En: was het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op moord gericht, en had hij dus gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad?
Zijn de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voor de uitvoering van de moord van betekenis?
Het hof gaat er vanuit dat het specifieke gedrag van het heimelijk lokaliseren van iemand met wie een conflict bestaat en het heimelijk onder een door deze persoon gebruikte auto plaatsen van een peilbaken, voor een opdrachtgever in de zware drugscriminaliteit een beperkt aantal criminele doelen kan hebben. Eén van die voor de hand liggende doelen is het mogelijk maken van een liquidatie.
Cruciaal voor het uitvoeren van een liquidatie is de wetenschap wanneer het beoogde slachtoffer zich waar bevindt, zodat schutters hem kunnen onderscheppen. Een liquidatie is gemakkelijker uit te voeren als het slachtoffer zich niet ervan bewust is dat de schutters weten waar hij is. Een heimelijk geplaatst peilbaken is daarom in potentie een belangrijk hulpmiddel voor de uitvoering van een liquidatie. Een argeloos slachtoffer kan met behulp daarvan op een moment naar keuze door een kogelregen worden verrast. Dat het peilbaken ook in deze zaak die functie zou hebben, leidt het hof af uit onder meer de onderschepte SKY-Ecc berichten. Uit die berichten blijkt immers dat het peilbaken moest worden weggehaald en kapotgemaakt op het moment dat de schutters in de buurt van het beoogde slachtoffer waren en dus tot dat moment, kort voor de liquidatie, zou worden gebruikt voor het exact lokaliseren van het beoogde slachtoffer. Dat de SKY-Ecc berichten niet rechtstreeks betrekking hebben op de verdachte en zijn medeverdachte, doet niet af aan hun betekenis om het doel van het peilbaken te duiden.
Het peilbaken dat de verdachte en zijn medeverdachte voorhanden hebben gehad was dus voor de uitvoering van de voorbereide moord van betekenis.
Was het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op moord gericht?
Op grond van de vastgestelde feiten gaat het hof er vanuit dat tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de door hen uit te voeren opdracht, te weten het lokaliseren van [slachtoffer 1] zonder dat hij dat zou merken, en het daartoe plaatsen van een baken onder de door hem gebruikte auto. Aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat het lokaliseren van de auto van [slachtoffer 1] het doel was in plaats van de persoon [slachtoffer 1] , hecht het hof geen geloof. Die verklaring is strijdig met wat de verdachte op 20 januari 2022 bij de politie heeft verklaard en is onverenigbaar met zijn handelen op 9 mei 2021 toen er, aldus de verdachte, van werd afgezien om het peilbaken te plakken onder de Mercedes, omdat [slachtoffer 1] daar niet bij was gezien. Dat de verklaring van de verdachte bij de politie op 20 januari 2022 als gevolg van zijn zenuwen minder juist is dan zijn verklaring bij de rechter-commissaris, acht het hof niet aannemelijk.
Het hof neemt als vaststaand aan dat de verdachte bij de aanvaarding van deze opdracht net als zijn medeverdachte [medeverdachte 5] er vanuit is gegaan dat de achtergrond van deze opdracht een financieel conflict betrof tussen [slachtoffer 1] en personen die zich bezighielden met het investeren in het transport van een partij cocaïne. Dat de medeverdachte deze informatie niet met de verdachte zou hebben gedeeld, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, acht het hof niet aannemelijk. Naast het feit dat de verdachte in met die van zijn medeverdachte vergelijkbare bewoordingen over de achtergrond van de opdracht heeft verklaard (‘hij is iemand geld schuldig ‘ en ’een paar investeerders dit dat’), speelt bij dat oordeel een rol dat tussen de verdachte en zijn medeverdachte sprake is van een langjarige vriendschappelijke verhouding, dat zijn medeverdachte heeft verklaard dat hij het met de verdachte ‘over de opdracht heeft gehad’ en dat gelet op de aard en de duur van de samenwerking (gedurende een aantal dagen uren samen in een auto optrekken) niet voorstelbaar is dat tussen de verdachte en de medeverdachte niet is gesproken over de achtergrond van de opdracht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat conflicten in de wereld van personen die zich bezighouden met het investeren in een transport van een partij cocaïne, gepaard kunnen gaan met zeer grof geweld, waaronder liquidaties.
Het is de verdachte en de medeverdachte duidelijk geweest dat met het lokaliseren van [slachtoffer 1] voor de opdrachtgever een groot belang en urgentie was gemoeid. Toen de verdachte en zijn mededader wilden stoppen met de opdracht nadat [naam 1] hen op 9 mei 2021 had betrapt, zijn zij door hun opdrachtgever overgehaald om toch nog te proberen een peilbaken te plakken onder de Mercedes waarvan werd verondersteld dat [slachtoffer 1] daarvan ook gebruik maakte. Dat heeft geresulteerd in de actie van de verdachten op 12 mei 2021. Ook uit die actie blijkt dat er voor de opdrachtgevers en de verdachten veel aan gelegen was om [slachtoffer 1] te lokaliseren. De verdachten hebben immers in de nacht van 12 mei 2021 behoorlijk veel moeite gedaan om bij de (ook) door [slachtoffer 1] gebruikte auto te komen. Dat de verdachte en zijn medeverdachte op 12 mei 2021 absoluut niet in bezit van het peilbaken door de politie wilden worden aangehouden en besloten het in een brievenbus te stoppen, beschouwt het hof als blijk van hun bewustzijn zich met zware criminaliteit bezig te houden.
Door onder deze omstandigheden – wetend van een conflict in de zware drugscriminaliteit als achtergrond en wetend van de urgentie bij de opdrachtgever om heimelijk bekend te raken met de locatie van iemand met wie hij een conflict heeft – de opdracht om heimelijk die persoon te traceren en heimelijk een peilbaken onder de door deze persoon gebruikte auto te plaatsen aan te nemen en uit te voeren, zonder vragen te stellen om zich ervan te verzekeren dat dit níet strekte tot voorbereiding van een moord, heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de werkzaamheden van hem en zijn medeverdachte ter uitvoering van die opdracht onderdeel waren van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] . In het planmatige karakter ligt besloten dat ook eraan is voldaan dat de verdachte en zijn mededader gelegenheid hebben gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad.
Het vorenstaande betekent dat bewezen is dat de verdachte met zijn medeverdachte ter voorbereiding van moord een peilbaken voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt het betoog van de verdediging dat de verdachte niet verder is gekomen dan de voorbereiding van de voorbereiding. Het handelen van de verdachte en zijn mededader voorafgaand aan en ten tijde van het voorhanden hebben van het peilbaken en de context waarbinnen dat plaatsvond, te weten die van een beoogde snel daarop aansluitende liquidatie, maakt duidelijk dat sprake is geweest van daadwerkelijke uiterst serieuze voorbereidingshandelingen van de beoogde moord op [slachtoffer 1] . In aanmerking genomen dat [slachtoffer 1] enkele dagen nadat de verdachte en zijn mededader zijn aangehouden is beschoten rijdend in de auto waaronder de verdachte en zijn medeverdachte het peilbaken wilden plakken en komende uit de parkeergarage waar de verdachte en zijn mededader dat wilden doen, verwerpt het hof ook de stelling van de verdediging dat het de verdachte en zijn mededader niet is gelukt [slachtoffer 1] te traceren. Dat niet vast is komen te staan dat de verdachte of zijn medeverdachte beschikten over apparatuur om de bewegingen van het peilbaken te kunnen volgen, doet aan het vorenstaande niet af.
Te betogen valt – zeker nu duidelijk is waarmee de verdachte en de medeverdachte bezig zijn geweest – dat ook de andere in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en het in de tenlastelegging genoemde vervoermiddel als bestemd tot het begaan van dat misdrijf kunnen worden aangemerkt. Het hof is echter van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak niet tot die conclusie dwingen. Die andere voorwerpen en het vervoermiddel staan in een minder nauwe relatie tot de uitvoering van het beoogde delict. Daarom kiest het hof ervoor de bewezenverklaring te beperken tot het peilbaken, waarvan de betekenis voor de uitvoering van de voorbereide moord evident is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. subsidiairhij in de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 mei 2021 te Amsterdam en te Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, op [slachtoffer 1] , opzettelijk een peilbaken bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
3.hij op 23 juni 2021 te Amsterdam een patroonmagazijn van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een patroonmagazijn, van het merk Glock voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2 subsidiair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is betrokken geweest bij acties die erop waren gericht iemand van het leven te beroven. Hij heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor moord. Het gronddelict, moord, behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. De verdachte heeft samen met zijn mededader op meerdere momenten acties uitgevoerd om het beoogde slachtoffer [slachtoffer 1] te traceren en om een peilbaken onder de auto te kunnen plaatsen die mede door het beoogde slachtoffer werd gebruikt. Daarmee hielpen de verdachte en zijn mededaders anderen in een positie te brengen waarin [slachtoffer 1] kon worden geliquideerd. Dit is een dermate ernstig feit dat alleen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur aan de orde kan zijn. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een patroonmagazijn. Ook dit is een ernstig feit, omdat het voorhanden hebben van een dergelijk magazijn een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 mei 2023 is hij op 4 juni 2020 onherroepelijk veroordeeld tot een geldboete voor verboden wapenbezit.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 juni 2023. De raadsman heeft er op gewezen dat het veelzeggend is dat de reclassering ondanks de ernst van de feiten heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, omdat ze mogelijkheden zien om hem te begeleiden.
Het opleggen van een deels voorwaardelijke straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de feiten. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de strafrechtspleging dient bij de te dragen aan de algemene preventie van ernstige strafbare feiten en in dat verband ook een afschrikkende werking dient te hebben. Het hof beoogt met de op te leggen straf tevens bij te dragen aan bescherming van de samenleving. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte slechts een zeer lage drempel heeft hoeven nemen, voordat hij het pad insloeg dat tot deze strafbare feiten heeft geleid. Anderen die voor vergelijkbare keuzes staan als de verdachte stond, moeten zich ervan bewust zijn dat op feiten als de onderhavige een lange gevangenisstraf volgt.
Tegelijkertijd heeft het hof er oog voor dat de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen pas 20 jaar oud was, nog een opleiding volgde en dat zijn strafblad beperkt is wat betreft het aantal en de ernst van eerdere veroordelingen. Hij heeft niet eerder een gevangenisstraf opgelegd gekregen. In deze omstandigheden vindt het hof aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de advocaten-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
De bewezen geachte feiten zijn begaan met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen patroonhouder en GPS-tracker en aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en/of de wet, worden ze onttrokken aan het verkeer.
De inbeslaggenomen revolver is aangetroffen in het onderzoek naar de tenlastegelegde misdrijven. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De revolver zal daarom eveneens worden onttrokken aan het verkeer.
Bewaren voor de rechthebbende
De rechtbank heeft geoordeeld dat het inbeslaggenomen alarmpistool geen vuurwapen is in de zin van de Wet wapens en munitie. Het komt daarom niet in aanmerking voor onttrekking aan het verkeer en zal dus moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende. De verdachte heeft verklaard dat het alarmpistool niet van hem is. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende. Nu niet kan worden vastgesteld aan wie het alarmpistool toebehoort, gelast het hof, net als de rechtbank, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van dit in beslag genomen en nog niet teruggegeven alarmpistool.
Teruggave aan de verdachte
De inbeslaggenomen telefoontoestellen moeten worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 46, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 1 en feit 3 onder het eerste en tweede gedachtestreepje tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 revolver, goednummer: G6070341;
- 1 patroonhouder, goednummer: G6070323;
- 1 GPS-tracker (zwart, TK star), goednummer: 6057113.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 telefoontoestel (zwart, Apple), goednummer: 6055754;
- 1 telefoontoestel (wit, iPhone), goednummer: 6070151;
- 1 telefoontoestel (iPhone [verdachte] ), goednummer: 6070161.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 pistool, goednummer: G6070342.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de tenuitvoerlegging van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R. Kuiper en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2023.
[…]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑07‑2023