Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/8.5
8.5 Motiveringseisen
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381550:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 11 april 1958, NJ 1958, 302(Leo Schellens & Co/Schellens); zie ook in deze zin Meijers 1946, p. 274; Van Opstall 1961, p. 135; Van Nispen 1978, p. 179.
HR 4 oktober 1957, NJ 1957, 626(Poutsma/Van Doorn).
HR 4 november 1988, NJ 1989, 244(Shell/Van Dooren), m.nt. MMM.
Zie conclusie A-G bij HR 4 november 1988, NJ 1989, 244(Shell/Van Dooren), m.nt. MMM.
Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 1957, NJ 1957, 626(Poutsma/Van Doorn).
Inmiddels wordt dus van een ruimere motiveringsplicht uitgegaan dan onder de oude jurisprudentie het geval was, zie VeegensfKorthals Altes en Groen 2005, p. 279; in 1985 schaart Wesseling-van Gent de dwangsombeslissing nog onder de beslissingen die geen motivering behoeven, en neemt zij een uitzondering op deze regel slechts aan als de beslissing afwijkt van de normale gang van zaken (Wesseling-van Gent 1985); R.M. Blaauw 1980, p. 36 gaat er echter wel al eerder van uit dat de motiveringsplicht van de rechter afhankelijk is van wat omtrent de (hoogte van de) dwangsom door partijen is aangevoerd, ten onrechte gaat Storme zijns inziens ten aanzien van de Nederlandse jurisprudentie van een veel enger standpunt uit.
HR 6 maart 1992, NJ 1992, 373(Micherna/Kamerbeek).
De motiveringsplicht van de Belgische rechter is vergelijkbaar, zie Wagner 2003, p. 25-26; Ballon 1980b, p. 2022.
Gezien het belang van de beslissing van de rechter omtrent de dwangsomveroordeling in het individuele geval, is het interessant om nader te bezien welke factoren in de praktijk die beslissing beïnvloeden. Het feit dat de rechterlijke beslissing op dit punt vaak niet gemotiveerd is, brengt echter mee dat niet steeds eenvoudig kan worden nagegaan welke factoren de rechter bij de vaststelling van de dwangsomveroordeling in het individuele geval heeft betrokken, noch in hoeverre bepaalde factoren de inhoud van de dwangsomveroordeling hebben beïnvloed.
Een plicht tot motivering heeft de rechter met betrekking tot de dwangsom in beginsel niet. In zijn arrest van 11 april 1958 bepaalde de Hoge Raad in dit verband: 'de feitelijke rechter beslist naar eigen inzicht of er aanleiding is gebruik te maken van de bevoegdheid tot bepaling van een dwangsom en behoeft niet te motiveren waarom hij van deze bevoegdheid geen gebruik maakt:1
Een jaar daarvoor had de Hoge Raad al uitdrukkelijk bepaald dat de eiser geen aanspraak heeft op bepaling van een dwangsom en dat zowel de toekenning daarvan als de vaststelling van het bedrag geheel aan het beleid van de rechter waren overgelaten.'2 In zijn arrest van 4 november 19883 wees de Hoge Raad voorts een klacht met betrekking tot een motiveringsgebrek af, in een geval waarin de rechter onder summiere motivering een veel lagere dwangsom had opgelegd dan gevorderd. Naar het oordeel van de Hoge Raad ging de klacht uit van motiveringseisen die niet verenigbaar zijn met de beleidsvrijheid van de rechter bij de beoordeling van de vraag of een lagere dwangsom dan de gevorderde passend is.
Uit het arrest werd niet duidelijk hoe ver de motiveringseisen naar het oordeel van de Hoge Raad wél reiken. A-G Franx gaf in zijn voorafgaande conclusie wél een oordeel in dit verband.4 De A-G overwoog dat weliswaar de aanwezigheid van een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van de grootte van de opgelegde dwangsom voorop stond,'5 maar dat met betrekking tot die grootte wel degelijk een motiveringsplicht gold, in het bijzonder als daarover door partijen relevante stellingen waren voorgedragen. In casu had het Hof volgens de A-G echter aan die motiveringsplicht voldaan, waaruit kan worden afgeleid dat de door de A-G beoogde motiveringsplicht kennelijk niet veelomvattend was.6
In het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 19927 onderschrijft ook de Hoge Raad het verband tussen de omvang van de motiveringsplicht en het debat van partijen: indien dit debat daartoe aanleiding geeft, moet de rechter blijkens dit arrest rekenschap afleggen van de wijze waarop hij van zijn vrijheid gebruik heeft gemaakt.8
In de praktijk behoeft de ruimere interpretatie van de motiveringsplicht er niet toe te leiden dat werkelijk inzicht wordt verschaft in de gedachtegang van de rechter bij de vaststelling van de dwangsomveroordeling. Vaak voert de gedaagde namelijk geen verweer tegen het opleggen van een dwangsom of de hoogte ervan, veelal om niet de indruk te wekken dat de hoofdveroordeling wel eens voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen. Veel dwangsomveroordelingen blijven om die reden ongemotiveerd. Desondanks kan in het algemeen een aantal factoren worden genoemd die de rechter bij de vaststelling van de dwangsomveroordeling doorgaans relevant zal vinden. In het volgende hoofdstuk komen die factoren aan de orde.