De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/8.2:8.2 Ontbreken voorschriften
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/8.2
8.2 Ontbreken voorschriften
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380382:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
De oude wettelijke regeling kende een vergelijkbaar ruime discretionaire bevoegdheid in art. 611a Rv (oud).
Ook in de huidige dwangsomregeling ontbreken de bedoelde voorschriften. De GMvT (p. 16) bevat de enkele opmerking 'dat de hoogte van de dwangsom moet worden vastgesteld al naar de aard van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder ook de financiële toestand en het gedrag van de schuldenaar en eventueel het bestaan van een boetebeding'.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een ruime discretionaire bevoegdheid vraagt het nodige van het beleid van de rechter. Voorafgaand aan de invoering van de wet van 19331 kon men uiteraard nog niet met zekerheid voorspellen of de rechters die de dwangsom in de praktijk zouden toepassen, met een ruime beleidsvrijheid wel voldoende houvast zou worden geboden. Door de Vaste Kamercommissie werd dit tijdens de parlementaire behandeling aan de orde gesteld. De minister was echter van oordeel dat geen bepaalde voorschriften voor de rechter ter bepaling van de hoogte van de dwangsom gemaakt zouden moeten worden. Dat de rechter bijvoorbeeld zou letten op het belang van de zaak en de draagkracht van de veroordeelde bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsomveroordeling, zou volgens de minister voor zich spreken.2
In de praktijk is ook onder de huidige dwangsomregeling gebleken dat de ruime discretionaire bevoegdheid van de rechter bij de bepaling van de dwangsom geen noemenswaardige problemen oplevert.