RvdW 2010, 556:Verzoeker is een onderdaan van de Verenigde Staten die op 1 oktober 2002 in Letland wordt aangehouden op verdenking van seksueel misbruik van minderjarigen tijdens een eerder verblijf. Bij de verlengingsbeslissingen inzake de voorlopige hechtenis worden weliswaar niet langer de eerder door het EHRM gekritiseerde voorgedrukte gronden voor verlenging gebruikt maar wel de wettelijke gronden herhaald zonder gedetailleerd weer te geven waarom deze gronden in de onderhavige zaak relevant waren. Vanaf 29 november 2002 wordt evenwel steeds gewezen op het feit dat verzoeker geen geldige verblijfvergunning heeft noch een verblijfplaats in Letland. EHRM: Nu verzoeker geen andere band had met Lets grondgebied was het voor de nationale gerechten legitiem om bij de beslissingen inzake de voorlopige hechtenis acht te slaan op zijn illegale verblijfstatus. De tamelijk abstracte en beknopte beslissingen inzake de voorlopige hechtenis zouden in andere gevallen problematisch zijn, maar vormen onder de specifieke omstandigheden van het geval geen inbreuk op art. 5 lid 4 EVRM.