Rb. Amsterdam, 02-09-2019, nr. 7560515 CV EXPL 19-4611
ECLI:NL:RBAMS:2019:6490
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-09-2019
- Zaaknummer
7560515 CV EXPL 19-4611
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:6490, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑09‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2019-0936
PS-Updates.nl 2019-1093
JAR 2019/241
JBP 2019/155
JBP 2020/155
VAAN-AR-Updates.nl 2019-0936
Uitspraak 02‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Uitkeringsinstantie UVW moet een werkneemster 250 euro schadevergoeding betalen omdat het onterecht informatie met de nieuwe werkgever van de werkneemster deelde over haar eerdere burn-out. Dat is in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7560515 CV EXPL 19-4611
vonnis van: 2 september 2019 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: S.G. Klatt (PrivacyPunt B.V.)
t e g e n
het rechtspersoonlijkheid bezittende lichaam Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: UWV
gemachtigde mr. M.S. Dalfour
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- dagvaarding van 18 februari 2019 met producties;- conclusie van antwoord met producties;- instructievonnis;- conclusie van repliek met producties;- dagbepaling comparitie.Hierna zijn ingediend:
- akte van [eiseres] houdende wijziging van eis en gronden, met producties;- de antwoordakte van UWV.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. [eiseres] is verschenen bij mr. S.G. Klatt en mr. J.M. Woertman als haar gemachtigden. UWV is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door mr. M.S. Dalfour als haar gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
Vonnis is bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiseres] was vanaf 2012 in dienst bij [werkgever 1] . Zij is vanaf enig moment langdurig (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geworden wegens een burn-out. Als zogenoemde eigen-risico-drager betaalde [werkgever 1] zelf (ook) de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan [eiseres] .
1.2.
Bij brief van 13 november 2017, met als onderwerp ‘Eerstejaarsevaluatie’, heeft UWV aan [eiseres] medegedeeld dat zij volgens de informatie van UWV al bijna een jaar ziek is. In deze brief staat onder meer vermeld: “Weer beter?Bent u op dit moment weer volledig hersteld? En bent u ook weer volledig aan het werk? Dan hoeft u niets te doen. U hoeft zich namelijk niet bij ons beter te melden.”
1.3.
Met ingang van 14 november 2017 is [eiseres] in dienst getreden (en feitelijk gaan werken) bij [werkgever 2] (hierna: [werkgever 2] ) op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar.
1.4.
Bij brief van 10 september 2018 deelde UWV aan [werkgever 2] (onder meer) mee: “Uw werknemer, mevrouw [eiseres] , met burgerservicenummer (…), is langer dan anderhalf jaar ziek. Uw werknemer kan binnenkort een WIA-uitkering aanvragen. In deze brief leest u wat u en uw werknemer voor die tijd nog moeten doen.” Deze brief wordt hierna aangeduid als ‘attenderingsbrief’.
1.5.
[werkgever 2] was niet op de hoogte van het feit dat [eiseres] langdurig arbeidsongeschikt is geweest toen zij nog in dienst was bij [werkgever 1] en heeft [eiseres] naar aanleiding van bovengenoemde brief uitgenodigd voor een gesprek op 18 september 2018 om uitleg te geven.
1.6.
Bij brief van 16 oktober 2018 van haar gemachtigde heeft [eiseres] aan UWV medegedeeld dat de laatste in strijd heeft gehandeld met de uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voortvloeiende verplichtingen, gewezen op de noodzaak tot melding van een datalek aan de Autoriteit Persoonsgegevens en aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
1.7.
Op 1 november 2018 heeft [werkgever 2] aan [eiseres] medegedeeld dat zij bereid was de onder 1.3 bedoelde arbeidsovereenkomst te verlengen. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd.
1.8.
Bij brieven van 7 november 2018 aan zowel [eiseres] als haar gemachtigde heeft UWV medegedeeld dat de attenderingsbrief voor een eventuele WIA-uitkering aan een onjuiste werkgever is gezonden, dat een standaardcontrole niet was uitgevoerd en dat bij de Autoriteit Persoonsgegevens melding is gemaakt van een datalek. UWV heeft verder erkend dat de AVG was overtreden en om een onderbouwing verzocht van de gestelde schade.
1.9.
Vervolgens is tussen (de gemachtigde van) [eiseres] en UWV gecorrespondeerd zonder dat dit heeft geleid tot een oplossing van het geschil.
Vordering en verweer
2. [eiseres] vordert, zoals geformuleerd in de akte houdende wijzing van eis, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
“I. Voor recht te verklaren dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld door inbreuk te maken op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op bescherming van persoonsgegevens van eiseres en/of in strijd te handelen met de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg) door de ongeoorloofde verstrekking van (bijzondere) persoonsgegevens van eiseres aan de nieuwe werkgever van eiseres;
II. Primair:
Indien noodzakelijk voor het wijzen van het vonnis, prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de betekenis en reikwijdte van het schadebegrip in de Avg en de begroting van de in dat kader eventueel toe te kennen (immateriële) schade.
Subsidiair:
Gedaagde te veroordelen binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis ten titel van schadevergoeding aan eiseres een bedrag van € 500,- te voldoen, dan wel een zodanige schadevergoeding als U.E.A. Kantonrechter in goede justitie juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van onderhavige dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
Meer subsidiair:
Gedaagde te veroordelen tot het vergoeden van de door eiseres geleden schade, op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan.”
3. Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat UWV op onrechtmatige wijze persoonlijke en medische gegevens van haar aan haar nieuwe werkgever heeft verstrekt. Daardoor is zowel haar recht op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer als haar recht op gegevensbescherming geschonden, hetgeen kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 2 onder b BW. UWV heeft gehandeld in strijd met de artikelen 5 onder f, 6 lid 1 en 32 lid 1 en 2 van de AVG. Er is sprake geweest van schending van een fundamenteel recht en als gevolg daarvan heeft zij schade geleden. Behalve de blijvende schending van haar persoonlijke levenssfeer betreft dit met name de ‘stress’ en het risico op aanzienlijk economisch en maatschappelijk nadeel, verband houdende met het feit dat de mededeling aan de nieuwe werkgever werd gedaan op een moment waarop deze moest beslissen over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Het begrip ‘schade’ moet volgens de AVG ruim worden uitgelegd, op een wijze die recht doet aan de doelstellingen daarvan, aldus [eiseres] .
4. UWV heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op dit verweer zal, voor zover relevant, hierna nader worden ingegaan.
Beoordeling
“(83) Teneinde de veiligheid te waarborgen en te voorkomen dat de verwerking inbreuk maakt op deze verordening, dient de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker de aan de verwerking inherente risico's te beoordelen en maatregelen, zoals versleuteling, te treffen om die risico's te beperken. Die maatregelen dienen een passend niveau van beveiliging, met inbegrip van vertrouwelijkheid, te waarborgen, rekening houdend met de stand van de techniek en de uitvoeringskosten afgezet tegen de risico's en de aard van de te beschermen persoonsgegevens. Bij de beoordeling van de gegevensbeveiligingsrisico's dient aandacht te worden besteed aan risico's die zich voordoen bij persoonsgegevensverwerking, zoals de vernietiging, het verlies, de wijziging, de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot de doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens, hetzij per ongeluk hetzij onrechtmatig, hetgeen met name tot lichamelijke, materiële of immateriële schade kan leiden. “
“(85) Een inbreuk in verband met persoonsgegevens kan, wanneer dit probleem niet tijdig en op passende wijze wordt aangepakt, resulteren in lichamelijke, materiële of immateriële schade voor natuurlijke personen, zoals verlies van controle over hun persoonsgegevens of de beperking van hun rechten, discriminatie, identiteitsdiefstal of -fraude, financiële verliezen, ongeoorloofde ongedaanmaking van pseudonimisering, reputatieschade, verlies van vertrouwelijkheid van door het beroepsgeheim beschermde persoonsgegevens, of enig ander aanzienlijk economisch of maatschappelijk nadeel voor de natuurlijke persoon in kwestie. (…)”
“(146) De verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker moeten alle schade vergoeden die iemand kan lijden ten gevolge van een verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. De verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker moet van zijn aansprakelijkheid worden vrijgesteld indien hij bewijst dat hij niet verantwoordelijk is voor de schade. Het begrip „schade” moet ruim worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van deze verordening. (…) De betrokkenen dienen volledige en daadwerkelijke vergoeding van door hen geleden schade te ontvangen. (…)”
Voorts bevat de AVG onder meer de volgende relevante bepalingen:
Artikel 5 lid 1 onder f: Persoonsgegevens moeten “door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging („integriteit en vertrouwelijkheid”). “
Artikel 32 lid 2:
“Bij de beoordeling van het passende beveiligingsniveau wordt met name rekening gehouden met de verwerkingsrisico's, vooral als gevolg van de vernietiging, het verlies, de wijziging of de ongeoorloofde verstrekking van of ongeoorloofde toegang tot doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens, hetzij per ongeluk hetzij onrechtmatig.”
Artikel 82 lid 1:
Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
Artikel 82 lid 2:
“Elke verwerkingsverantwoordelijke die bij verwerking is betrokken, is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. (…)”
Artikel 82 lid 3:
“Een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker wordt van aansprakelijkheid op grond van lid 2 vrijgesteld indien hij bewijst dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het schadeveroorzakende feit. “
6. UWV heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 64 lid 2 WIA verplicht is om aan de werkgever ter kennisgeving een afschrift van de zogenoemde attenderingsbrief WIA te verstrekken. Omdat deze brief niets anders is dan een kennisgeving wordt deze centraal in een geautomatiseerd proces vervaardigd en niet ondertekend verstuurd. Zij had geen betermelding voor [eiseres] ontvangen en volgens haar gegevens was [eiseres] nog steeds ziek. UWV benadrukt dat in de attenderingsbrief geen (voor de nieuwe werkgever onbekende) persoonlijke omstandigheden van [eiseres] staan vermeld, afgezien van de standaard zinsnede: “(..) is langer dan anderhalf jaar ziek”. Daarmee wordt gerefereerd aan het verstrijken van de 88e ziekteweek. Verder is er geen enkel medisch gegeven over [eiseres] met de nieuwe werkgever gedeeld. Voor de adresgegevens maakt UWV gebruik van de zogenoemde Polisadministratie, waarin inkomstengegevens worden opgeslagen ontleend aan de loonaangiften van elke werkgever. Omdat [werkgever 2] stond geregistreerd als de (actuele) werkgever van [eiseres] werd de voor de werkgever verzonden brief aan die werkgever verzonden, aldus – steeds – UWV.
7. Naar aanleiding van het voorgaande wordt overwogen als volgt. Het betreft hier een mededeling dat [eiseres] langdurig ziek is (geweest). Ook zonder dat nadere details of medische gegevens worden verstrekt betreft dit een mededeling van een gevoelig persoonsgegeven. Verlies van controle daarop, in het bijzonder doordat dit persoonsgegeven zonder toestemming van [eiseres] bekend wordt bij derden, kan leiden tot ernstige nadelige gevolgen voor [eiseres] . Dat betekent dat [eiseres] (net als anderen die in een vergelijkbare positie verkeren) groot belang heeft bij een zorgvuldige controle op de juistheid van de mededelingen en op de rechtmatigheid van de ontvangst daarvan door de derde.
8. UWV heeft (van het begin af aan) erkend dat het onjuist was om de attenderingsbrief te zenden aan de nieuwe werkgever van [eiseres] die in het geheel niet betrokken is geweest bij de ziekmelding en de daarop betrekking hebbende vervolgstappen. Artikel 64 lid 2 WIA bepaalt – kort gezegd – dat UWV een attenderingsbrief moet zenden (ook aan de werkgever) indien de betrokkene langer dan 88 weken ziek is. Gelet op hetgeen UWV heeft verklaard over haar Polisadministratie van de uit de loonaangiften ontvangen gegevens was bij UWV bekend dat [eiseres] reeds vanaf 14 november 2017 niet meer bij [werkgever 1] (de werkgever die de ziekmelding heeft gedaan) werkte, maar bij een andere werkgever. Zij kon derhalve weten dat [werkgever 1] geen direct belang meer had bij een betermelding van [eiseres] . In de onder 1.2 bedoelde brief (gedateerd de dag vóór indiensttreding bij de nieuwe werkgever) heeft UWV expliciet medegedeeld dat [eiseres] zelf geen betermelding behoefde te doen. Op grond van deze omstandigheden moet het voor UWV duidelijk zijn geweest dat uit het enkele feit dat zij van de (oude) werkgever geen betermelding had ontvangen niet volgde dat [eiseres] nog steeds ziek was en dat er dus sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 64 lid 2 WIA.
9. Mede gelet op het feit dat het gaat om een gevoelige mededeling over een langdurige ziekte aan een nieuwe werkgever, welke mededeling voor de betrokkene onder meer economische en maatschappelijke gevolgen kan hebben, had UWV nader onderzoek dienen te doen (bijvoorbeeld door navraag te doen bij [eiseres] ) alvorens te beslissen de attenderingsbrief al of niet te verzenden.
10. In plaats daarvan heeft UWV de beslissing om een brief met een dergelijke inhoud te verzenden kennelijk geheel overgelaten aan een geautomatiseerd systeem, dat gebruik maakt van beschikbare adresgegevens van de actuele werkgevers, zonder inhoudelijke toets of verzending van de brief wel opportuun en rechtmatig is. Een controle op de juistheid van de mededeling en/of van de geadresseerde was (zeker in omstandigheden van het onderhavige geval) noodzakelijk en een dergelijke controle was redelijkerwijs ook mogelijk. Door een dergelijke controle achterwege te laten heeft UWV gehandeld in strijd met de in artikel 32 lid 2 AVG (en paragraaf 83 van de Considerans daarvan) gegeven verplichting om redelijke maatregelen te treffen ter voorkoming van een (al dan niet per ongeluk gedane) mededeling van een persoonsgegeven die onjuist is en/of wordt gedaan aan een geadresseerde die deze niet behoort te ontvangen.
11. Door aldus te handelen heeft UWV onrechtmatig en in strijd met de AVG gehandeld jegens [eiseres] door inbreuk te maken op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op bescherming van persoonsgegevens van [eiseres] . De onder I. van het petitum gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.
12. UWV heeft aangevoerd dat, voor zover sprake zou zijn van een onrechtmatige gedraging, deze haar niet kan worden toegerekend omdat deze niet is te wijten aan haar schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of in het verkeer geldende opvattingen niet voor haar rekening komt. UWV onderbouwt dit als volgt. UWV voerde een wettelijke taak uit. Op de oude werkgever van [eiseres] ( [werkgever 1] ) rustte de verplichting om alle informatie die van invloed kan zijn op de uitoefening van de wettelijke taken van UWV aan UWV te verstrekken. Daaronder valt ook de betermelding van [eiseres] . Indien de betermelding had plaatsgevonden zou de attenderingsbrief niet zijn verzonden. Een in eerdere correspondentie van UWV gedane mededeling dat UWV had nagelaten een standaardcontrole uit te voeren berustte op een misverstand, omdat UWV uit de mededelingen van [eiseres] ten onrechte had begrepen dat zij op dat moment meerdere werkgevers had en dat de brief aan een andere werkgever had moeten worden verzonden. Het onderhavige geval behoort niet tot de bijzondere gevallen waarin een UWV-medewerker uit het systeem het signaal krijgt dat een extra controle moet worden uitgevoerd voordat de attenderingsbrief wordt verzonden, aldus – steeds – UWV.
13. Naar aanleiding van het voorgaande wordt overwogen als volgt. Het is [eiseres] die behoort te worden beschermd in haar belang dat persoonsgegevens, waaronder het gegeven dat zij langdurig ziek is (geweest), niet zonder haar toestemming en/of niet zonder de in de wet geregelde gevallen aan derden worden verstrekt. Bij het uitvoeren van haar wettelijke taak heeft UWV een zelfstandige verplichting om zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens als de onderhavige. De mededeling dat [eiseres] langdurig ziek was heeft [werkgever 2] niet bereikt als gevolg van het achterwege blijven van een betermelding door [werkgever 1] , maar als gevolg van het achterwege blijven van een inhoudelijke controle als hiervoor onder 10. bedoeld, waarvan UWV in de omstandigheden als hiervoor onder 8. en 9. bedoeld had behoren te weten dat daartoe alle aanleiding bestond. Het feit dat daaraan kennelijk geen bewuste keuze ten grondslag ligt maar het gevolg is van wijze waarop UWV haar geautomatiseerde systemen heeft ingericht vormt geen verzachtende omstandigheid. In tegendeel: het feit dat UWV haar systemen kennelijk zo heeft ingericht dat het voor haar (medewerkers) niet mogelijk is (enkele bijzondere gevallen daargelaten) om vooraf een controle uit te oefenen alvorens mededeling wordt gedaan over de gezondheidstoestand van een werknemer aan derden, vormt een extra reden om de bovenbedoelde onrechtmatige gedraging aan UWV toe te rekenen.
14. UWV heeft verder aangevoerd dat [eiseres] geen voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade heeft geleden, althans dat [eiseres] dit niet heeft onderbouwd. UWV heeft met name aangevoerd dat niet is gebleken dat er sprake is geweest van een door een medicus op objectieve gronden vastgesteld geestelijk letsel. [eiseres] heeft echter niet gesteld dat sprake is (geweest) van geestelijk letsel als door het UWV bedoeld, zodat tot uitgangspunt wordt genomen dat van een dergelijk letsel geen sprake is geweest.
15. [eiseres] heeft gesteld dat zij niettemin ‘op andere wijze in haar persoon is aangetast’ als bedoeld in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW, en dat zij daarom recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Onder verwijzing naar recente jurisprudentie heeft zij gesteld dat er sprake is van een schending van een fundamenteel recht, die naar zijn aard en gelet op de ernst daarvan meebrengt dat aanspraak bestaat op vergoeding van de immateriële schade. Dit laatste volgt ook uit de AVG. Artikel 6:106 BW dient voor zover nodig verordening-conform te worden uitgelegd, aldus [eiseres] . UWV heeft betwist dat de aard en ernst van de normschending zodanig zijn dat daardoor immateriële schade bij [eiseres] is (dan wel kan zijn) ontstaan, waarbij UWV met name aanvoert dat de mededeling aan slechts één geadresseerde is gedaan, dat uitsluitend is medegedeeld dat [eiseres] langdurig ziek is geweest en verder niets, dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] gewoon is verlengd en dat de enkele stress onvoldoende is om als immateriële schade te worden aangemerkt.
16. Tussen partijen is met name in geschil of voor vergoeding van immateriële schade aanleiding bestaat zonder dat sprake is van aantoonbaar geestelijk letsel, en – voor zover daar wel aanleiding toe zou kunnen bestaan – of de door [eiseres] gestelde nadelige gevolgen daarvoor ernstig genoeg zijn.
17. In dit verband heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 maart 2019 (NJ 2019/162, m.nt. [naam arrest] , ECLI:NL:HR:2019:376) overwogen (r.o. 4.2.1):
r.o. 4.2.1:
“(…)
Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, rov. 3.4 (NJ 1998/366; red.)).
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 379 en p. 380). HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (NJ 2012/410; red.) (Blauw oog) moet ook aldus worden verstaan.
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. In HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (NJ 2005/391, m.nt. [naam arrest] ; red.) (Oudejaarsrellen) was die aantasting gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden, terwijl een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie uitbleef. En in HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (NJ 2006/606, m.nt. [naam arrest] ; red.) (Wrongful life) bestond die aantasting in de ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de moeder waardoor zij niet ervoor heeft kunnen kiezen de geboorte van een zwaar gehandicapt kind te voorkomen.”
r.o. 4.2.2:
“Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
18. Uit voorgaande overwegingen van de Hoge Raad volgt dat ook buiten gevallen van geestelijk letsel sprake kan zijn van aanspraak op vergoeding van immateriële schade, namelijk indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in ditverband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
18. In dit verband heeft UWV er op gewezen dat de door de Hoge Raad genoemde voorbeelden (de arresten bekend onder de aanduidingen ‘Oudejaarsrellen’ en ‘Wrongful life’) uitzonderlijk ernstige situaties betreffen die niet te vergelijken zijn met het onderhavige geval. Elk geval zal echter op de eigen merites moeten worden beoordeeld. Het zal mede van de geschonden norm en de daardoor beschermde belangen afhangen of er sprake is van een schending die naar zijn aard of vanwege de ernst daarvan zodanig is dat een noemenswaardige schending van de persoon kan worden aangenomen.
18. Daarnaast dient als uitgangspunt te gelden dat in de AVG zelf uitgangspunten zijn geformuleerd voor de beoordeling van de schending, de schade en het causaal verband daartussen. Daarbij heeft de AVG als uitgangspunt (paragraaf 146 Considerans) dat het begrip „schade” ruim moet worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van die verordening. Artikel 6:106 lid 1 BW zal voor zover nodig verordening-conform dienen te worden uitgelegd.
18. In de onderhavige zaak leidt dit tot het volgende. Op grond van de overgelegde stukken en de in zoverre niet betwiste toelichting daarop staat voldoende vast dat de onrechtmatige mededeling aan haar nieuwe werkgever van het feit dat [eiseres] langdurig ziek was (geweest) de volgende gevolgen heeft gehad:A. Tegen de wil van [eiseres] hebben derden (namelijk de leidinggevenden en bepaalde medewerkers van de nieuwe werkgever) kennis gekregen van de ziekte van [eiseres] ;B. Omdat de betreffende mededeling is gedaan in een periode waarin de nieuwe werkgever moest beslissen over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] is het risico dat die overeenkomst niet zou worden verlengd vergroot;C. De hiervoor onder A. en B. bedoelde omstandigheden hebben bij [eiseres] angst en stress veroorzaakt waarvan de ernst negatief is beïnvloed door het feit dat zij niet lang daarvoor een burn-out heeft gehad.
18. De onder A. bedoelde schade is blijvend en onherstelbaar, het onder B. bedoelde risico op economische en maatschappelijke schade heeft zich uiteindelijk niet gerealiseerd, maar aangenomen mag worden dat dit risico wel heeft bijgedragen aan de onder C. bedoelde angst en stress gedurende een periode van ongeveer zes weken, tot het moment waarop [werkgever 2] aan [eiseres] mededeelde dat de arbeidsovereenkomst wel zou worden verlengd. UWV heeft nog aangevoerd dat er geen reden was voor enige angst of stress bij [eiseres] als gevolg van het bekend worden van haar ziekte, omdat het voor een werkgever niet geoorloofd is om een arbeidsovereenkomst om die reden niet te verlengen. UWV wordt in die stelling niet gevolgd. Dit omdat in verband met de gezondheid van werknemers voor een werkgever (ook) financiële belangen in het geding zijn, en het enkele feit dat een werkgever iets niet mag doen (niet verlengen wegens ziekte) niet betekent dat deze dat ook niet zal doen, al dan niet onder opgave van een andere reden. Dat [eiseres] als gevolg van de mededeling van UWV aan [werkgever 2] vreesde voor het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst is daarom alleszins begrijpelijk.
18. Bij de beoordeling van de aard en ernst van de schending van de rechten van [eiseres] is met name het volgende van belang. Als gevolg van die schending heeft [eiseres] reële en niet verwaarloosbare nadelen geleden. De belangen waarin zij is getroffen zijn de belangen die de voorschriften van de AVG juist beoogt te beschermen. Artikel 82 AVG bepaalt dat degene die materiële of immateriële schade heeft geleden als gevolg van een inbreuk op deze verordening, het recht heeft om van de verwerkings-verantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. Alle schade moet worden vergoed en het begrip schade moet – overeenkomstig de doelstellingen van de AVG – ruim worden uitgelegd (paragraaf 146 Considerans), hetgeen betekent dat het enkele feit dat de schade (wel reëel maar) relatief gering van omvang is geen grond kan vormen om elke aanspraak daarop af te wijzen. Een verordening-conforme uitleg van artikel 6:106 lid 1 BW brengt mee dat [eiseres] recht heeft op een (naar billijkheid vast te stellen) vergoeding van haar schade.
18. Nu het verlies van controle over haar persoonsgegeven betreffende de langdurige ziekte blijvend is, dit anderzijds uitsluitend (medewerkers van) [werkgever 2] betreft en dit geen gevolgen heeft gehad voor haar economische of maatschappelijke positie, terwijl de als gevolg van de inbreuk opgetreden angst en stress in tijd beperkt is geweest, wordt een schadevergoeding van € 250,00 passend en billijk geacht. De onder II subsidiair gevorderde schadevergoeding is tot dit bedrag toewijsbaar, evenals de gevorderde wettelijke rente.
18. Uit het voorgaande volgt dat voor het stellen van prejudiciële vragen geen aanleiding wordt gezien.
18. Dat betekent dat de vorderingen toewijsbaar zijn zoals hierna zal worden bepaald.
18. UWV wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [eiseres] belast.
BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat UWV onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door inbreuk te maken op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op bescherming van persoonsgegevens van [eiseres] en in strijd te handelen met de Algemene verordening gegevensbescherming door de ongeoorloofde verstrekking van (bijzondere) persoonsgegevens van [eiseres] aan de nieuwe werkgever van [eiseres] ;
veroordeelt UWV om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [eiseres] : € 250,00, vermeerderd met de daarover berekende wettelijke rente met ingang van 18 februari 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt UWV in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 81,00
-kosten dagvaarding: € 104,54
-salaris gemachtigde: € 144,00
--------------
Totaal: € 329,54
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
veroordeelt UWV tot betaling van een bedrag van € 18,00 aan nasalaris, alsmede tot betaling van een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, onder de voorwaarde dat UWV niet binnen veertien dagen na aanschrijving tot nakoming volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis eerst na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden, een en ander, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.