HR, 30-01-2009, nr. 08/00732
ECLI:NL:HR:2009:BG5846
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-01-2009
- Zaaknummer
08/00732
- LJN
BG5846
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG5846, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG5846
ECLI:NL:HR:2009:BG5846, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑01‑2009; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2013:2672
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG5846
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑02‑2008
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPR 2009/23 met annotatie van mr. M.O.J. de Folter
NJ 2009, 81
RAV 2009, 34
RvdW 2009, 244
NJB 2009, 339
JWB 2009/19
JBPr 2009/23 met annotatie van M.O.J. de Folter
Conclusie 30‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheidsrecht; bevrijdende verjaring; hoger beroep, devolutieve werking van het appel; verwijzing naar schadestaatprocedure, maatstaf.
08/00732
Mr L. Strikwerda
Zt. 28 nov. 2008
conclusie inzake
Universiteit van Amsterdam
tegen
[Verweerder]
Edelhoogachtbaar College,
1. Deze zaak betreft een vordering uit onrechtmatige daad tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In cassatie gaat het om de vraag of het hof, dat met vernietiging van het afwijzende vonnis van de rechtbank de vordering toewijsbaar heeft geoordeeld en de zaak naar de schadestaatprocedure heeft verwezen, heeft miskend dat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet mogelijk is zonder dat de aansprakelijkheidsvraag is beantwoord, dan wel zijn oordeel omtrent de aansprakelijkheidsvraag ontoereikend heeft gemotiveerd.
2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende.
(i) Thans verweerder in cassatie, hierna: [verweerder], heeft bij exploot van 17 november 2004 thans eiseres tot cassatie, hierna: de UvA, gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd - zakelijk weergegeven - dat de UvA wordt veroordeeld tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [verweerder] stelt te hebben geleden en te zullen lijden als gevolg van een door de UvA jegens hem gepleegde onrechtmatige daad.
(ii) De UvA heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Zij heeft onder meer een beroep gedaan op verjaring van de door [verweerder] ingestelde rechtsvordering en voorts (subsidiair) bestreden dat zij onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld en, zo al, dat causaal verband bestaat tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade die [verweerder] stelt te hebben geleden en te zullen lijden.
(iii) De rechtbank heeft bij vonnis van 3 mei 2006 het door de UvA gedane beroep op verjaring gegrond geoordeeld en de vordering van [verweerder] afgewezen. Aan behandeling van het subsidiaire verweer van de UvA kwam de rechtbank niet toe.
(iv) [Verweerder] is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam met vier grieven, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van de UvA op verjaring slaagt.
(v) De UvA heeft, onder handhaving van haar in eerste aanleg aangevoerde stellingen, de door [verweerder] aangevoerde grieven bestreden.
3. Het hof heeft bij arrest van 15 november 2007 geoordeeld dat de vordering van [verweerder] niet is verjaard (r.o. 3.19) zodat de door [verweerder] tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerde grieven slagen (r.o. 3.20), het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, de UvA veroordeeld om aan [verweerder] te vergoeden de door de onzorgvuldige handelwijze van de UvA door [verweerder] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4. Het hof overwoog onder meer (r.o. 3.22):
"Het hof is van oordeel dat [verweerder], gelet op de door hem overgelegde producties en het in de onderhavige procedure verhandelde, de (mogelijkheid van) nog niet vergoede schade die hij stelt te hebben geleden tengevolge van de onzorgvuldige handelwijze van de UvA, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Nu de omvang van de door [verweerder] geleden en te lijden schade thans niet is vast te stellen, zal de UvA conform het door [verweerder] - ook in hoger beroep - gevorderde worden veroordeeld tot het vergoeden aan [verweerder] van de door hem ten gevolge daarvan geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet."
5. De UvA is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel, dat een rechtsklacht en, alternatief, een motiveringsklacht behelst. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot referte.
6. Het middel betoogt dat het hof, door de vordering van [verweerder] alsnog toe te wijzen zonder in zijn arrest op kenbare wijze aandacht te schenken aan het door de UvA opgeworpen, in eerste aanleg niet besproken en in hoger beroep door de UvA niet prijsgegeven (subsidiaire) verweer op het punt van de onrechtmatigheid en het punt van het causaal verband, hetzij rechtens onjuist heeft geoordeeld, hetzij zijn oordeel ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het oordeel is onjuist, voor zover het aldus moet worden begrepen dat verwijzing naar de schadestaat mogelijk is zonder beslissing over die punten, althans over de onrechtmatigheid; indien het arrest niet zo moet worden begrepen, is het oordeel ondeugdelijk gemotiveerd omdat het hof dan niet had mogen nalaten over de onrechtmatigheid en/of het causaal verband (uitdrukkelijk) te beslissen, aldus het middel.
7. In de schadestaatprocedure wordt niet beslist over de grondslag van de aansprakelijkheid voor de schade, maar nog slechts over de omvang van de verplichting tot schadevergoeding. Omtrent de grondslag van de aansprakelijkheid voor de schade kan in de schadestaatprocedure niet worden geoordeeld; dat dient in de hoofdprocedure te gebeuren. Zie o.m. HR 30 mei 1997, NJ 1998, 381 en HR 14 maart 2003, NJ 2004, 49. Zie voorts Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 21e dr. 2006, nr. 172, en T.F.E. Tjong Tjin Tai, De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure, TCR 2008, blz. 1 e.v.
8. Uit de gedingstukken blijkt dat de UvA de grondslag die [verweerder] heeft meegegeven aan zijn vordering tot schadevergoeding, te weten een door de UvA jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, heeft aangevochten. De UvA heeft niet alleen bestreden dat zij onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld, maar ook dat, indien al sprake zou zijn van een onrechtmatige daad, causaal verband bestaat tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade die [verweerder] stelt te hebben geleden en te zullen lijden. Zie o.m. conclusie van antwoord nr. 19 t/m 24 en conclusie van dupliek nr. 8 t/m 14. Uit de gedingstukken blijkt niet (het hof heeft dat ook niet vastgesteld) dat de UvA dit verweer, aan de behandeling waarvan de rechtbank in eerste aanleg niet was toegekomen, in hoger beroep heeft prijsgegeven.
9. De positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat in eerste aanleg buiten behandeling gebleven verweren van de oorspronkelijk gedaagde, gentimeerde in hoger beroep, die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, door de appelrechter alsnog moeten worden onderzocht, voor zover het hoger beroep de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde stelt. Zie Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 76, en Snijders/Wendels, Civiel appel, 2003, nr. 219 e.v., telkens met rechtspraakgegevens.
10. Of het hof de door de UvA in eerste aanleg aangevoerde, in hoger beroep niet prijsgegeven verweren tegen de grondslag van de door [verweerder] ingestelde vordering alsnog heeft onderzocht, blijkt niet duidelijk uit het bestreden arrest. De hierboven onder 4 aangehaalde r.o. 3.22 is voor tweeërlei uitleg vatbaar: het hof heeft ofwel geoordeeld dat verwijzing naar de schadestaat mogelijk is zonder dat is beslist over de door [verweerder] gestelde doch door de UvA bestreden grondslag van de aansprakelijkheid van de UvA voor de schade, ofwel geoordeeld dat de gestelde grondslag van de aansprakelijkheid vaststaat, omdat de daartegen aangevoerde verweren geen doel kunnen treffen.
11. Indien wordt uitgegaan van de eerstbedoelde uitleg, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het in dat geval heeft miskend dat omtrent de grondslag van de aansprakelijkheid voor de schade niet in de schadestaatprocedure kan worden geoordeeld. Indien de laatstbedoelde uitleg als juist moet worden aanvaard, heeft het hof zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd aangezien in het arrest niet wordt aangegeven op grond waarvan het hof tot het oordeel is gekomen dat de door UvA aangevoerde verweren tegen de door [verweerder] gestelde grondslag van de aansprakelijkheid van de UvA, geen doel kunnen treffen.
12. Hieruit volgt dat het middel, hetzij in zijn rechtsklacht, hetzij in zijn motiveringsklacht, doel treft en dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 30‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheidsrecht; bevrijdende verjaring; hoger beroep, devolutieve werking van het appel; verwijzing naar schadestaatprocedure, maatstaf.
30 januari 2009
Eerste Kamer
08/00732
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als UvA en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 17 november 2004 UvA gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, dat UvA wordt veroordeeld tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
UvA heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 mei 2006 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 15 november 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, UvA veroordeeld om aan [verweerder] te vergoeden de door de onzorgvuldige handelwijze van UvA door [verweerder] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft UvA beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot referte.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De vordering van [verweerder] strekt tot schadevergoeding, op te maken bij staat. [Verweerder] heeft UvA aansprakelijk gesteld voor schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de volgens hem door zijn werk bij UvA ontstane arbeidsongeschiktheid en het daarop volgende ontslag uit vaste dienst. UvA heeft de vordering gemotiveerd bestreden, onder meer met een beroep op verjaring. Zij heeft met name ook de haar verweten onrechtmatige gedragingen en het causaal verband met de gestelde schade betwist. De rechtbank heeft het beroep op verjaring aanvaard, doch het hof heeft het desbetreffende vonnis vernietigd en UvA veroordeeld tot vergoeding van schade op te maken bij staat.
3.2 Het middel voert terecht aan dat de verwijzing naar de schadestaat pas mogelijk was nadat het hof de verweren van UvA met betrekking tot de onrechtmatigheid van haar gedragingen had behandeld. Na het slagen van de grief met betrekking tot de verjaring, diende het hof als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep de door UvA niet prijsgegeven verweren in zijn beoordeling van de vordering van [verweerder] te betrekken. Nu het hof dit heeft nagelaten, getuigt zijn oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel treft dus doel.
3.3 Nu [verweerder] de bestreden beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 november 2007;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage; reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van UvA op € 446,93 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op € 348,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 januari 2009.
Beroepschrift 11‑02‑2008
Heden, de [--- elfde ---] februari tweeduizend en acht, ten verzoeke van de publiekrechtelijke rechtspersoon Universiteit van Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Zuid-Hollandlaan no. 7 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr. R.A.A. Duk, die door mijn requirante tot advocaat wordt gesteld om haar als zodanig in na te noemen cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
[Heb ik, mr. FLORIS AERNOUT RIPPEN, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Overschiestraat 180-II;]
Aan:
Drs.[gerequireerde], wonende te [woonplaats], te dezer zake in hoger beroep (laatstelijk) domicilie gekozen hebbende te Amsterdam aan de Strawinskylaan no. 2001 ten kantore van zijn procureur Mr. A. van Hees, doende ik, deurwaarder, mijn exploot aan dat procureursdomicilie, sprekende tot en afschrift dezes latende aan: [mevrouw P. Henriët, aldaar werkzaam;]
Aangezegd:
dat mijn requirante zich gegriefd voelt door en hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam (Tweede Meervoudige Burgerlijke Kamer), op 15 november 2007 tussen haar als geïntimeerde en de gerequireerde als appellant onder rolno. 1290/06 gewezen.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende als hierboven gerelateerd, de gerequireerde voornoemd
Gedagvaard:
om op vrijdag de zevende maart tweeduizend en acht, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, welke terechtzitting alsdan wordt gehouden om 10.00 uur in Zijn Gebouw aan de Kazernestraat no. 52 (bezoekadres) te 's‑Gravenhage;
Teneinde:
alsdan aldaar namens mijn requirante — de UvA — als eiseres tot cassatie jegens hem, de gerequireerde — Drs. [gerequireerde] —, als verweerder in cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht, in het bijzonder art. 6:162 B.W. en artt. 612 e.v. B. Rv. dan wel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt;
doordat het Hof heeft overwogen als in het arrest waarvan beroep, met name in rov. 3.20 daarvan, is vervat en beslist als in het dictum van dat arrest omschreven;
ten onrechte en in strijd met het recht, gelet op het navolgende.
Het Hof heeft de relevante feiten in rov.'en 3.2.1 tot en met 3.2.10 weergegeven. Tegen die vaststellingen richt dit beroep zich niet.
Drs. [gerequireerde] heeft de UvA van onrechtmatig handelen beticht en vergoeding gevorderd van de daardoor geleden schade — kort gezegd — nader vast te stellen bij staat.
De UvA heeft tegen de vorderingen van Drs. [gerequireerde] een aantal prealabele verweren aangevoerd en ten principale de gepretendeerde onrechtmatigheid betwist. Die betwisting is verwoord bij conclusie van antwoord onder 19. e.v., met name onder 23. — ontkenning van excessieve of abnormale werkomstandigheden —, welke betwisting door de UvA bij conclusie van dupliek onder 8. e.v., met name onder 11. tot en met 14., is uitgewerkt.
De Rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 3 mei 2006 de vordering van Drs. [gerequireerde] afgewezen op grond dat deze verjaard was. In het arrest waarvan beroep heeft het Hof op dat punt anders geoordeeld (rov' en 3.11/3.19), en is het vervolgens tot toewijzing van de vordering gekomen, zonder in zijn arrest op kenbare wijze aandacht te schenken aan het door de UvA opgeworpen, in eerste aanleg niet besproken en in hoger beroep door de UvA niet prijsgegeven verweer op het punt van de (door haar ontkende) onrechtmatigheid.
De nalatigheid geldt ook voor het in dat kader mede gevoerde verweer van de UvA over het ontbreken van causaal verband; zie het bij antwoord onder 19., 20. en 21. en het bij dupliek onder 8., 9. en 10. gestelde.
's Hofs oordeel is rechtens onjuist, voor zover het aldus moet worden begrepen dat verwijzing naar de schadestaat mogelijk is zonder beslissing over die punten, althans over de onrechtmatigheid. 's Hofs oordeel is ondeugdelijk gemotiveerd, als het arrest niet zo dient te worden begrepen, omdat het Hof alsdan niet had mogen nalaten op een en/of ander (uitdrukkelijk) te beslissen.
En:
op grond van vorenstaand middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad behage het arrest waarvan beroep te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens !
[De kosten dezes zijn | € | 71.80 |
vermeerderd met de btw | € | 13.64 |
€ | 85.44] |
[De schuldeiser kan de berekende btw niet verrekenen in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968.]